ECLI:NL:OGEAC:2017:37

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
10 maart 2017
Publicatiedatum
10 april 2017
Zaaknummer
E 78650 van 2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Alimentatie jongmeerderjarige en onderhoudsplicht van ouders

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 10 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om alimentatie voor een jongmeerderjarige. De vrouw, gemachtigd door mr. M.D. Bennett, verzocht dat de man, gemachtigd door mr. I.F. Moeniralam, wordt veroordeeld tot het betalen van € 150,- per maand aan alimentatie voor hun jongmeerderjarige kind, dat sinds de zomer van 2016 in Nederland woont en studeert. De man voerde verweer en stelde dat hij niet verplicht was tot het betalen van alimentatie omdat het kind nog niet studeerde voordat zij eenentwintig jaar werd. Hij verwees naar artikel 1:395a lid 3 BW, dat bepaalt dat ouders verplicht zijn alimentatie te betalen totdat de studie van het kind redelijkerwijs kan zijn voltooid, maar uiterlijk tot het kind vijfentwintig jaar is.

Het Gerecht oordeelde dat het kind doorlopend bezig is geweest met een studie en deze tot op heden niet heeft voltooid, waardoor de man onderhoudsplichtig is. De man voerde verder aan dat het kind geen behoefte had aan alimentatie, maar het Gerecht stelde vast dat de behoeftigheid van het kind geen rol speelt bij de onderhoudsplicht van de ouders, zoals ook blijkt uit rechtsoverwegingen van de Hoge Raad. De vrouw bracht een overzicht van de inkomsten en uitgaven van het kind in het geding, waaruit bleek dat het kind ongeveer € 300,- per maand tekortkwam. De man werd in staat geacht om kinderalimentatie te betalen, ondanks zijn verweer over zijn financiële situatie.

De beslissing van het Gerecht was dat de man € 150,- per maand aan alimentatie moest betalen, ingaande op 1 december 2016. Het verzoek om een eenmalig bedrag van € 825,50 werd afgewezen, omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestond. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Beschikking in de zaak van:
[VERZOEKSTER],
wonende in Curaçao,
verzoekster,
hierna te noemen: de vrouw,
gemachtigde: mr. M.D. Bennett,
- tegen -
[VERWEERDER],
wonende in Curaçao,
verweerder,
hierna te noemen: de man,
gemachtigde: mr. I.F. Moeniralam.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 27 september 2016 is (onder meer) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. In diezelfde beschikking is de zaak verwezen naar de raadkamerzitting van 25 oktober 2016 voor het nemen van aktes. De vrouw heeft op 22 november 2016 en de man op 6 december 2016 een akte genomen. De vrouw heeft op 7 februari 2017 nog een productie in het geding gebracht.
1.2.
Bij de behandeling van de zaak op 10 februari 2017 zijn partijen verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden voornoemd. Ter zitting hebben de gemachtigden pleitnotities overgelegd en voorgedragen. De man en vrouw hebben hun standpunt weergegeven.
1.3.
De beschikking is bepaald op heden.

2.De nadere beoordeling

2.1.
De vrouw heeft namens het jongmeerderjarige kind, [jongmeerderjarige] geboren op [geboortedatum] 1994 (verder: het kind), onder meer verzocht dat de man wordt veroordeeld tot het betalen van € 150,- per maand aan alimentatie. Het kind woont en studeert sinds de zomer van 2016 in Nederland.
2.2.
De man heeft verweer gevoerd. Hij heeft in de eerste plaats betoogd dat hij niet gehouden is tot het betalen van alimentatie omdat het kind nog niet studeerde voordat zij eenentwintig jaar werd. De man heeft in dat verband gewezen op artikel 1: 395a lid 3 BW.
2.3.
In genoemd artikellid staat - in de kern - dat indien aannemelijk is dat een studie die het kind volgt niet voor het bereiken van de leeftijd van eenentwintig jaren kan zijn voltooid, de ouders verplicht zijn alimentatie te betalen totdat de studie redelijkerwijs kan zijn voltooid, maar uiterlijk totdat het kind vijfentwintig jaren heeft bereikt. Uit de stukken in het dossier blijkt dat het kind in het schooljaar 2015/2016 was ingeschreven bij de Eligia Martier SBO te Curaçao en dat zij in het daarop volgende schooljaar 2016/2017 is gaan studeren aan de Hogeschool Utrecht. Dit betekent dat het kind doorlopend bezig is geweest met een studie en deze tot op heden niet heeft voltooid. Daarmee voldoet haar situatie aan de omschrijving van artikel 1: 395a lid 3 BW. De man heeft dus een onderhoudsplicht jegens het kind.
2.4.
De man voert voorts tevergeefs als verweer aan dat het kind geen behoefte heeft aan alimentatie. Ingevolge artikel 1: 392 lid 2 BW geldt de onderhoudsverplichting in casu ook als het kind niet behoeftig zou zijn. Verwezen wordt naar rechtsoverweging 3.3.3. van het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2234), waarin staat:
(…) Op grond van art. 1: 392 lid 2 BW in verbinding met art. 1: 395a BW speelt de behoeftigheid van de jongmeerderjarige geen rol bij het vaststellen van de onderhoudsplicht van de ouders. (…)
2.5.
De vrouw heeft een overzicht in het geding gebracht van de inkomsten van het kind en haar uitgaven. Deze uitgaven komen redelijk en niet bovenmatig voor. Het kind komt (ongeveer) € 300,- per maand te kort. De ouders zullen derhalve naar rato van hun inkomsten dienen bij te dragen aan de kosten van het levensonderhoud van het kind. De man voert dat hij NAf 2.772,- verdient. De vrouw voert aan dat zij NAf 2.700,- per maand verdient. Een verdeling bij helfte van genoemde bedrag is dus in overeenstemming met de wettelijke maatstaf.
2.6.
Dat de man niet over draagkracht zou beschikken blijkt in onvoldoende mate uit het door hem als productie 3 bij de akte van 6 december 2016 overgelegde overzicht van uitgaven. In die lijst staan immers meerdere uitgaven opgesomd waarin het Gerecht financiële ruimte aanwezig acht. Daarnaast geldt dat de man volgens de vrouw bijverdient als consultant en als bandleider. Dit is door de man in onvoldoende mate weersproken, zodat het Gerecht aanneemt dat de inkomsten van de man in werkelijkheid hoger zijn dan NAf 2.772,- per maand. De man is naar het oordeel van het Gerecht derhalve in staat om kinderalimentatie te betalen.
2.7.
De slotsom is dat de man gehouden is € 150,- per maand aan alimentatie te betalen ten behoeve van / aan het kind. Het verzoekschrift noemt geen ingangsdatum. Het gewijzigde verzoek tot alimentatie is op de zitting van 22 november 2016 ingediend, zodat de man er in ieder geval vanaf toen in redelijkheid rekening mee heeft kunnen houden. Als ingangsdatum heeft daarom te gelden 1 december 2016.
2.8.
Het overige door de vrouw verzochte, betaling van een eenmalig bedrag van
€ 825,50, moet worden afgewezen nu daarvoor ingevolge artikel 1: 402 lid 2 BW een wettelijke grondslag ontbreekt. Alimentatie betreft immers een onderhoudsverplichting die periodiek wordt opgelegd en de wet voorziet niet in een eenmalige bepaling (zie ook Hof ’s-Gravenhage 21 november 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ6310).
2.9.
Gelet op de aard van het geschil en de hoedanigheid van partijen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

BESLISSING

Het Gerecht:
bepaaltde door de man te betalen bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud van de jongmeerderjarige op € 150,00 per maand, ingaande op 1 december 2016, voor zover mogelijk telkens bij vooruitbetaling, rechtstreeks aan de vrouw of aan de jongmeerderjarige te voldoen;
compenseertde proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaartdeze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst afhet meer of anders verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.E. Sijsma, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2017.