ECLI:NL:OGEAC:2017:19

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR201500718 en CUR201500719
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing over WAO-uitkering van ingezetene van Curaçao en dubbele belastingproblematiek

In deze zaak gaat het om de belastingheffing van een WAO-uitkering van een belanghebbende die woont in Curaçao. De belanghebbende ontvangt een WAO-uitkering van het UWV in Nederland en is in Nederland belastingplichtig. De Inspecteur der Belastingen heeft aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ opgelegd, waartegen de belanghebbende bezwaar heeft gemaakt. De belanghebbende stelt dat zij niet belastingplichtig is in Curaçao, omdat de WAO-uitkering al in Nederland wordt belast. De rechtbank oordeelt dat de WAO-uitkering onder de heffingsbevoegdheid van Curaçao valt op basis van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK). Nederland moet zich onthouden van belastingheffing over deze uitkering, maar dit sluit niet uit dat Curaçao belasting kan heffen. De rechtbank bevestigt dat de belanghebbende premieplichtig is voor de AVBZ, omdat zij ingezetene is van Curaçao. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de aanslagen van de Inspecteur.

Uitspraak

Uitspraak van 16 februari 2017
BBZ nrs. CUR201500718 en CUR201500719
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X,wonende te Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 15 mei 2015 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2012 opgelegd naar een belastbaar en premie inkomen van Naf. 51.821.
1.2
Belanghebbende is op 26 mei 2015 tegen de aanslagen in bezwaar gekomen. Bij uitspraken op bezwaar van 4 september 2015 heeft de Inspecteur de bezwaren afgewezen.
1.3
Belanghebbende is op 29 oktober 2015 in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn op 2 december 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen mr. A. Belanghebbende is in persoon verschenen. Zij is bijgestaan door B.
1.5
Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling van de zaken.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende (geboren op [geboortedatum] 1958) is in het onderhavige jaar ingezetene van Curaçao. Zij geniet een WAO-uitkering ten bedrage van EURO 21.909 van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in Nederland. In Nederland is belanghebbende hierover inkomstenbelasting en premies volksverzekering verschuldigd.
2.3
Belanghebbende heeft een aangiftebiljet inkomstenbelasting ingediend waarin zij een nihil bedrag aan inkomen aangeeft. De Inspecteur is afgeweken van de aangifte en heeft aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ opgelegd naar een belastbaar en premie inkomen van Naf. 51.821.
2.4
De aanslagen inkomstenbelasting en AVBZ zijn in bezwaarfase gehandhaafd. In de uitspraken op bezwaar is – voor zover van belang - het volgende vermeld:
“Beoordeling van het bezwaar
U heeft tijdig bezwaar gemaakt.
De door u aangevoerde argumenten geven mij echter geen aanleiding de aanslag te verminderen.
WAO uitspraak
De reden dat ik niet aan uw bezwaar tegemoet kom is als volgt:
U heeft een Nederlandse WAO-uitkering ontvangen. U wordt belast voor alle inkomsten waar ook ter wereld ontvangen (het zogenoemde wereldinkomen). Daarom behoort deze uitkering tot uw belastbaar inkomen.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of de Nederlandse heffingsbevoegd is en u hier recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting of dat uitsluitend Curaçao heffingsbevoegd is. Nederland heeft geen heffingsbevoegdheid met betrekking tot de WAO-uitkering. Dit is door de Hoge Raad in een procedure bepaald voor de Nederlandse belastingheffing (HR 27 september 2000, nr. 34.796, Vakstudienieuws 2000/46.10). De Hoge Raad heeft beslist dat een WAO-uitkering valt onder artikel 20 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk, waaronder de heffingsbevoegdheid toekomt aan de woonstaat.”
2.5
De verschuldigde inkomstenbelasting is vastgesteld op Naf. 6.952. De premie is vastgesteld op Naf. 1.036.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
3.2
Belanghebbende heeft - samengevat - het volgende aangevoerd:
(i) dat de uitspraken op bezwaar moeten worden vernietigd omdat zij niet deugdelijk zijn gemotiveerd;
(ii) dat zij belastingplichtig noch premieplichtig is in Curaçao. Zij voert daartoe –samengevat - aan dat de WAO-uitkering in Nederland reeds wordt getroffen met loonbelasting en premies volksverzekeringen en dat deze inkomsten ingevolge de artikelen 41 B van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LvIB) en de artikelen 15, 24 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) buiten de heffing van belasting en premies moeten blijven. Aanknopingspunten voor deze zienswijze ziet zij in de nieuwe Belastingregeling Nederland Curaçao en de Memorie va Toelichting daarop. Ter ondersteuning van haar standpunt dat zij niet premieplichtig is voor de AVBZ voert zij voorts aan dat zij een particuliere ziektekostenverzekering heeft en dat de Sociale Verzekeringsbank van Curaçao (SVB) heeft verklaard dat zij niet verzekerd is.
In het beroepschrift is tevens een verzoek gedaan om proceskostenvergoeding. Belanghebbende heeft op de comparitiezitting verklaard dat zij, bij nader inzien, geen recht heeft op proceskostenvergoeding. Het Gerecht zal derhalve het verzoek om proceskostenvergoeding verder buiten beschouwing laten.
3.3
De Inspecteur voert aan dat de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
3.4
Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

formeel
4.1
Belanghebbende voert aan dat de uitspraken op bezwaar, waarvan beroep een motiveringsgebrek hebben en daarom moeten worden vernietigd. Ingevolge artikel 30, vijfde lid van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) wordt de uitspraak gemotiveerd indien niet (volledig) aan het bezwaar wordt tegemoetgekomen. De ALL, noch in de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (LBB) stellen echter nadere eisen aan de motivering van de uitspraak op bezwaar. Het Gerecht stelt vast dat de uitspraken een motivering hebben (zie 2.4 hiervoor). Indien de uitspraken onvoldoende zijn gemotiveerd kan dat om die enkele omstandigheid overigens niet leiden tot vernietiging van uitspraken.
Inhoudelijk
4.2
Met betrekking tot de aanslag in de inkomstenbelasting oordeelt het Gerecht als volgt. Op grond van artikel 1 in verbinding met artikel 3 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LvIB) worden natuurlijke personen, die in Curaçao wonen, belast voor hun totale wereldinkomen. Het is daarbij niet van belang, waar ter wereld dat inkomen is verkregen. Tot dit wereldinkomen behoort in het onderhavige geval de WAO-uitkering dat daarom in de heffing van inkomstenbelasting dient te worden betrokken.
4.3
De WAO-uitkering is in het onderhavige geval ook in Nederland belast zodat een situatie ontstaat van dubbele belasting. De Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) bevat regels voor de voorkoming van dubbele belasting. De WAO-uitkering is ingevolge artikel 20 van de BRK ter heffing toegewezen aan het land van inwoning (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2000 nr. 34796), dus aan Curaçao. Het Gerecht heeft in de uitspraak van 1 juli 2015 (ECLI:NL:OGEAA: 2015:604) betreffende een WAO-uitkering aan een inwoner van Aruba in dezelfde zin beslist. Nederland moet op basis van de BRK zich onthouden van belastingheffing over dit inkomstenbestanddeel. Dat Nederland de WAO-uitkering toch heeft belast kan er niet toe leiden dat hier geen heffing over deze inkomsten kan plaatsvinden. De Inspecteur heeft de WAO-uitkering dan ook terecht in het inkomen begrepen en zij hoeft ter zake geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting te verlenen. Al hetgeen belanghebbende voorts heeft aangevoerd voert het Gerecht niet tot een ander oordeel.
4.4
Met betrekking tot de aanslag in de premie AVBZ oordeelt het Gerecht als volgt. Belanghebbende is ingezetene van Curaçao en is om die reden verplicht verzekerd en premieplichtig voor de AVBZ (artikel 4 in verbinding met artikel 20 en 22 van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten (Lv AVBZ)). Dit is slechts anders indien zij ingevolge het Landsbesluit beperking kring verzekerden (P.B. 2002 no.32 ) niet verzekerd is of voor de AVBZ is vrijgesteld. Naar het Gerecht begrijpt stelt belanghebbende dat zij ingevolge artikel 11 of artikel 11 a van het Landsbesluit beperking kring verzekerden niet premieplichtig is voor de AVBZ. Die bepalingen zijn echter alleen van toepassing indien belanghebbende ten genoegen van het Uitvoeringsorgaan aantoont dat zij voldoet aan de voorwaarden voor de premievrijstelling. Nu hiervan niet is gebleken oordeelt het Gerecht dat belanghebbende premieplichtig is voor de AVBZ. Het Gerecht merkt nog op dat de door belanghebbende overgelegde verklaring van de SVB van 3 februari 2015 geen betrekking op de AVBZ heeft, maar ziet op de basisverzekering ziektekosten (BVZ) die in het jaar 2013 is ingevoerd.
4.5
Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende verzekerd is voor de AVBZ en dat zij aldus premie verschuldigd is over haar premie-inkomen. Daartoe behoort ook de genoten WAO-uitkering. Heffing van AVBZ blijft niet achterwege door het enkele feit dat belanghebbende over de uitkering in Nederland reeds premies volksverzekeringen heeft betaald. Het betoog van belanghebbende met betrekking tot de toepassing van de BRK gaat niet op nu de heffing van premie AVBZ buiten het toepassingsbereik van de BRK valt. Deze regeling heeft immers enkel betrekking op belastingen en wel enkel op de belastingen die vermeld zijn in artikel 3 van de BRK. Het voorgaande geldt eveneens voor de door belanghebbende aangehaalde nieuwe Belastingregeling Nederland Curaçao die overigens pas per 1 januari 2016 in werking is getreden.
4.6
Belanghebbende heeft op de comparitiezitting nog aangevoerd dat haar aanslagen AVBZ van voorgaande jaren (2008-2011) alle door de Inspecteur zijn verminderd naar nihil. Voor zover belanghebbende hiermee een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft willen doen, faalt deze nu de Inspecteur hierover onweersproken heeft gesteld dat de aanslagen wel zijn verminderd, maar dat hierbij is afgesproken met belanghebbende dat zij voor deze jaren een verklaring van het Uitvoeringsorgaan van de AVBZ moet overleggen dat zij niet verzekerd is voor de AVBZ.
4.7
De Inspecteur heeft het belastbaar/premie-inkomen vastgesteld op Naf. 51.821. Over de hoogte van het vastgestelde bedrag aan inkomstenbelasting en premie bestaat geen geschil zodat het Gerecht ervan uitgaat dat de aanslagen naar de juiste bedragen zijn vastgesteld.
4.8
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

5.BESLISSING

De rechter in dit Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Jansen, voorzitter, mr. drs. M.M. de Werd, en mr. W.C.E. Winfield, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2017, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).