In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 9 september 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in belastingzaken. De belanghebbende, woonachtig te Curaçao, had tegen aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing bezwaar aangetekend, maar had zijn beroep niet gemotiveerd. De Inspecteur der Belastingen had de aanslagen gehandhaafd, waarna de belanghebbende in beroep ging. Tijdens de procedure verzocht de gemachtigde van de belanghebbende om uitstel van de comparitie, maar dit verzoek werd door het Gerecht geweigerd omdat het te laat was ingediend. Het Gerecht oordeelde dat het beroep kennelijk niet ontvankelijk was, omdat de belanghebbende niet had voldaan aan de vereisten van artikel 5, lid 2 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken, die stelt dat een beroepschrift met redenen moet zijn omkleed. Ondanks herhaalde waarschuwingen om het verzuim te herstellen, heeft de belanghebbende geen motivering ingediend. Hierdoor kwam het Gerecht niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.