Uitspraak
1.PROCESVERLOOP
2.FEITEN
14.27
46.906
4.69
1.482 -/-
3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN
4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL
1.548 -/-
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 26 juli 2016 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belastingplichtige, hierna belanghebbende genoemd, en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had in 2006 zowel binnenlandse als buitenlandse inkomsten genoten, waarbij een deel van deze inkomsten onder de penshonado-regeling viel. De Inspecteur had een aanslag inkomstenbelasting opgelegd, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. De zaak kwam uiteindelijk voor het Gerecht na een reeks van processtappen, waaronder een beroep tegen de fictieve weigering van de Inspecteur en een zitting waar partijen hun standpunten konden toelichten.
Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende terecht de basiskorting in aanmerking had genomen op het gedeelte van haar wereldinkomen dat niet onder de penshonado-regeling viel. De Inspecteur had de aftrek ter voorkoming van dubbele belastingheffing correct toegepast op de Nederlandse huuropbrengsten van de belanghebbende. Het Gerecht concludeerde dat de aanslag door de Inspecteur reeds was verminderd en handhaafde deze, waarbij het beroep van de belanghebbende gegrond werd verklaard voor het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, maar ongegrond voor het overige.
De uitspraak benadrukt de toepassing van de penshonado-regeling en de relevante belastingwetgeving in Curaçao, evenals de procedurele aspecten van belastingzaken. Het Gerecht heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er staat hoger beroep open bij het Hof.