ECLI:NL:OGEAC:2016:57

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
BBZ nr. 68684 van 2014
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingplicht en verzekeringsstatus van een inwoner van Curaçao met buitenlandse werkzaamheden

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, staat de belastingplicht van een inwoner van Curaçao centraal. De belanghebbende, die tevens directeur en enig aandeelhouder is van een BV in Nederland, ontving een bestuurdersbeloning waarop Nederlandse loonbelasting en premie volksverzekeringen zijn ingehouden. De zaak betreft de vraag of de belanghebbende als verzekerde in de zin van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (LAOV) moet worden aangemerkt, gezien zijn werkzaamheden in Nederland.

De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een aanslag AOV die hem was opgelegd, en stelt dat hij fiscaal gezien buiten Curaçao in dienstbetrekking arbeid verricht en in Nederland verzekerd is voor de AOW. De Inspecteur van de Belastingdienst stelt echter dat de belanghebbende als ingezetene van Curaçao verzekerd is voor de AOV en dat de aanslag terecht is opgelegd. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van de AOV-premieplicht, omdat hij niet in een (fictieve) dienstbetrekking bij de BV staat.

De uitspraak van het Gerecht concludeert dat de belanghebbende premieplichtig is in Curaçao, ongeacht zijn mogelijke belastingverplichtingen in Nederland. Het beroep van de belanghebbende is ongegrond verklaard, en de uitspraak is gedaan op 25 mei 2016. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof.

Uitspraak

Uitspraak van 25 mei 2016
BBZ nr. 68684 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X, woonachtig in Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 30 november 2012 een aanslag Algemene ouderdomsverzekering (AOV) opgelegd over het jaar 2009.
1.2
Belanghebbende is op 13 december 2012 tegen de aanslag in bezwaar gekomen.
1.3
De Inspecteur heeft geen uitspraak op bezwaar gedaan.
1.4
Belanghebbende is op 4 juni 2014 in beroep gekomen tegen het niet (tijdig) doen van uitspraak op bezwaar.
1.5
Op 23 februari 2016 heeft de Inspecteur een verweerschrift ingediend.
1.6
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) opgeroepen tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn op 25 februari 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen mr. A en namens belanghebbende mr. B, verbonden aan Y. Partijen hebben toestemming gegeven om zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te doen.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende is inwoner van Curaçao. Volgens een tot het gedingstukken behorend uittreksel van de Kamer van Koophandel van 3 mei 2013 is belanghebbende vanaf 1 juni 1992 directeur en enig aandeelhouder van Z BV (hierna: de BV). Deze vennootschap is gevestigd in Nederland. Belanghebbende ontving in het onderhavige jaar een bestuurdersbeloning voor zijn voor de BV verrichte werkzaamheden, waarop loonbelasting en premie volksverzekeringen zijn ingehouden.
2.3
Aan belanghebbende is een aanslag premieheffing AOV opgelegd van Naf. 10.856, behorend bij het (maximum) premie inkomen van Naf. 77.544.
2.4
Tot de gedingstukken behoort een door de Nederlandse belastingdienst afgegeven inkomensverklaring voor het jaar 2009. Hierin staat dat belanghebbende in 2009 een box 1-inkomen had van 8.030 Euro en een box 3-inkomen van 32.011 Euro. De aanslag bedraagt volgens die verklaring 8.761 Euro. Onderaan de verklaring staat vermeld:
‘Overige informatie
Over het genoemde jaar is een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd.’

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

In geschil is de vraag of de aanslag AOV terecht is opgelegd. Belanghebbende meent van niet en doet daarbij een beroep op artikel 15, lid 3 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: BRK) en artikel 2, letter a van het Landsbesluit uitbreiding en beperking kring verzekerden (hierna: het Landsbesluit). Belanghebbende stelt dat hij fiscaal gezien buiten Curaçao in dienstbetrekking arbeid verricht en dat hij terzake van die arbeid in Nederland is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Belanghebbende voegt daar aan toe dat hij in Nederland ingevolge artikel 4, sub d van de Wet op de loonbelasting 1964 als bestuurder in fictieve dienstbetrekking staat tot de BV en dat over de beloning in Nederland premie volksverzekering wordt ingehouden. Gelet hierop wordt belanghebbende niet als verzekerde in de zin van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (LAOV) aangemerkt en hij is dan ook niet premieplichtig.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende als ingezetene op grond van artikel 5, lid 1 LAOV is verzekerd voor AOV. Belanghebbende beroept zich volgens de Inspecteur ten onrechte op artikel 2, letter a van het Landsbesluit. Hij is immers niet in (fictieve) dienstbetrekking bij de BV en belanghebbende heeft geen bewijs/schrijven geleverd van SVB Nederland welke aangeeft dat belanghebbende verzekerd is voor AOW in Nederland. Aldus is belanghebbende premieplichtig voor de AOV en is de aanslag terecht opgelegd.
Indien het Gerecht oordeelt dat belanghebbende premieplichtig is voor de AOV dan wordt de hoogte van de aanslag niet door belanghebbende betwist.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

4.1
Het Gerecht stelt voorop dat belanghebbende ten onrechte een beroep doet op artikel 15, lid 3 BRK nu de BRK ingevolge artikel 3 BRK niet van toepassing is op de premieheffing.
4.2
In artikel 26 LAOV, in samenhang met artikel 23 LAOV, is bepaald dat premies AOV worden geheven van verzekerden. Verzekerden zijn aldus premieplichtig. Dat betekent dat van belang is om te onderzoeken of belanghebbende verzekerde is in de zin van de LAOV.
4.3
Ingevolge artikel 5, lid 1 LAOV wordt als verzekerde in de zin van de LAOV aangemerkt de ingezetene tussen 15 en 60 jaar. In artikel 5, lid 4 LAOV is bepaald dat bij landsbesluit van het bepaalde in het eerste lid kan worden afgeweken ter voorkoming van samenloop van de verzekering ingevolge die landsverordening met een overeenkomstige regeling buiten de Nederlandse Antillen. Daaraan is uitvoering gegeven in artikel 2 van het Landsbesluit.
4.4
Niet in geschil is dat belanghebbende ingezetene is van Curaçao. Verder is blijkbaar evenmin in geschil dat belanghebbende nog geen 60 jaar is. In dat geval is belanghebbende volgens de hoofdregel verzekerd en dus ook premieplichtig. Die hoofdregel leidt ingevolge artikel 2, aanhef en letter a van het Landsbesluit uitzondering indien belanghebbende:
- buiten de Nederlandse Antillen in dienstbetrekking arbeid verricht én
- ter zake van die arbeid krachtens een in het land waar hij werkt geldende wettelijke regeling inzake geldelijke gevolgen van ouderdom verzekerd is.
4.5
Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar als bestuurder werkzaamheden verricht voor de BV in Nederland. Hij heeft onbestreden gesteld dat die werkzaamheden in Nederland zijn verricht. Belanghebbende is verder van mening dat die werkzaamheden moeten worden geacht te zijn verricht in het kader van een dienstbetrekking. Het Gerecht oordeelt daarover als volgt.
4.7
Als hoofdregel geldt dat voor de vraag of fiscaal bezien sprake is van een dienstbetrekking de civielrechtelijke verhouding beslissend is. Sinds 2004 is in artikel 8, lid 5, Boek 2 Burgerlijk Wetboek opgenomen dat de rechtsverhouding tussen een bestuurder en de rechtspersoon niet (mede) wordt aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Dat betekent dat in die situatie op basis van de hoofdregel vanaf dat tijdstip ook fiscaal geen sprake is van een arbeidsovereenkomst en dus evenmin van een (fiscale) dienstbetrekking.
4.8
In artikel 3, lid 2 Landsverordening op de Loonbelasting 1976 (hierna LLB 1976) is uitbreiding gegeven aan het fiscale begrip dienstbetrekking. Ingevolge die bepaling wordt de arbeidsverhouding van de bestuurder (en de commissaris) van een binnen de Nederlandse Antillen gevestigd lichaam gebracht onder het fiscale begrip dienstbetrekking. Deze uitbreiding is niet op belanghebbende van toepassing omdat de BV, waarvoor belanghebbende als bestuurder arbeid verricht, niet binnen de Nederlandse Antillen is gevestigd.
4.9
Het Gerecht concludeert uit hetgeen is overwogen in 4.7 en 4.8 dat belanghebbende zijn arbeid niet in dienstbetrekking verricht en aldus niet voldoet aan de betreffende voorwaarde van artikel 2, aanhef en letter a van het Landsbesluit. Belanghebbende is dan verzekerd en premieplichtig in Curaçao. Dat hij mogelijk ook in Nederland aan de heffing van AOW is onderworpen doet hieraan niet af. Het beroep is ongegrond.

5.BESLISSING

Het Gerecht verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. W.C.E. Winfield en mr. P.A.H. Lemaire, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 mei 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).