ECLI:NL:OGEAC:2016:54

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
BBZ nr. 70660 van 2014
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling van invoerrechten voor personenbussen door stichting voor blinden en slechtzienden

In deze zaak heeft een stichting die een revalidatiecentrum voor blinden en slechtzienden exploiteert, verzocht om vrijstelling van invoerrechten voor twee personenbussen. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft op 20 juli 2016 uitspraak gedaan in deze kwestie. De stichting heeft in 2012 twee personenbussen van het merk Toyota ingevoerd, bestemd voor het vervoer van blinden en medewerkers. De Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen heeft het verzoek om vrijstelling afgewezen, omdat de bussen niet speciaal zijn ontworpen voor gehandicapten, zoals vereist volgens de Landsverordening tarief van invoerrechten (LVTI). De stichting heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het Gerecht oordeelde dat de bussen niet voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de vrijstelling alleen geldt voor speciaal ontworpen voertuigen en dat de bussen in dit geval gewone personenbussen zijn zonder aanpassingen. De stichting heeft betoogd dat de vrijstelling ook van toepassing zou moeten zijn op basis van de maatschappelijke positie van blinden, maar het Gerecht heeft dit standpunt verworpen. De uitspraak concludeert dat er geen recht bestaat op vrijstelling van invoerrechten en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

Uitspraak van 20 juli 2016
BBZ nr. 70660 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X,gevestigd te Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Belanghebbende heeft op 7 december 2012 een verzoek gedaan om vrijstelling van invoerrechten voor de invoer van twee personenbussen. Op 22 april 2014 heeft belanghebbende dit verzoek herhaald.
1.2
Bij beschikking van 24 juni 2014 is het verzoek afgewezen.
1.3
Belanghebbende is op 6 augustus 2014 tegen de afwijzing in bezwaar gekomen.
1.4
Bij uitspraak op bezwaar van 18 september 2014 is de afwijzing gehandhaafd.
1.5
Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar op 21 oktober 2014 in beroep gekomen. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Partijen zijn abusievelijk opgeroepen tot het bijwonen van een reguliere zitting op 15 april 2016. Op die datum zijn te Willemstad verschenen namens belanghebbende de gemachtigden A, B en C en namens de Inspecteur D, mr. E, F en G. Toen is aan partijen medegedeeld dat door de griffie per ongeluk een verkeerde oproeping is verstuurd en dat partijen overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd zijn tot het verstrekken van inlichtingen. Ter comparitie hebben beide partijen met goedvinden van elkaar stukken in het geding gebracht. Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken.
2.2
Belanghebbende is een in Curaçao gevestigde stichting die tot doel heeft het bewerkstelligen van een zo volledig mogelijke integratie van blinden en slechtzienden (hierna: blinden) in het maatschappelijk en cultureel leven en het scheppen van bevredigende levensomstandigheden voor blinden. Ter verwezenlijking van dit doel exploiteert zij een revalidatiecentrum voor blinden. Belanghebbende leert kinderen omgaan met hun beperking, ze geeft revalidatietrainingen aan jongeren en ouderen en ze begeleidt hen in allerlei situaties. In dat verband worden blinden dagelijks of wekelijks opgehaald om begeleiding en andere hulp in het revalidatiecentrum te kunnen bieden. Ook leggen medewerkers dagelijks huisbezoeken af bij blinden. Belanghebbende ontvangt haar gelden in de vorm van subsidie van de AVBZ en in de vorm van donaties en schenkingen.
2.3
Belanghebbende heeft in 2012 twee personenbussen van het merk Toyota, model Hiace 16 seater en Hiace 12 seater ingevoerd. De bussen zijn bestemd voor vervoer van blinden en medewerkers, zoals in 2.2 beschreven.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil of ter zake van de invoer van de personenbussen recht bestaat op vrijstelling van invoerrechten. De Inspecteur vindt van niet. De vrijstelling van artikel 54, lid 1, letter b van de Landsverordening tarief van invoerrechten (hierna: LVTI) geldt slechts voor speciaal ontworpen bussen en daarvan is hier geen sprake. De bussen zijn normale bussen zonder enige aanpassing. De vrijstelling van artikel 52 LVTI is ook niet van toepassing want die geldt alleen voor visueel en auditief materiaal dat in artikel 5 jo. Bijlage 3, van de Uitvoeringsregeling LVTI is genoemd en daar behoren de bussen niet bij.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de vrijstelling van artikel 52 dan wel van artikel 54, lid 1, letter b LVTI wel van toepassing is. De infrastructuur en het transportbeleid van Curaçao zijn nog niet zodanig ingericht dat blinden zich zelf kunnen verplaatsen. Blinden zijn afhankelijk van een organisatie als die van belanghebbende. De bussen zijn dan ook nodig om het doel van belanghebbende, het verbeteren van de maatschappelijke positie en het begeleiden van de blinden, te realiseren. Niet van belang is dan of de bussen al dan niet voor dat speciale gebruik zijn ontworpen. Een redelijke uitleg van artikel 54, lid 1, letter b LVTI leidt er dan toe dat de vrijstelling hier geldt. Dat volgt volgens belanghebbende ook uit de Memorie van Toelichting behorende bij de artikelen 51 tot en met 55 LVTI, waarin is aangegeven dat de strekking van artikel 54 is een tegemoetkoming te bieden aan de blinde of andere gehandicapte, waarvan wordt erkend dat deze een economisch of sociaal zwakkere positie hebben in de samenleving. Belanghebbende vindt voorts dat sprake is van een ongelijke behandeling nu bij andere gehandicapten, waarvoor wel een specifieke aanpassing van het voertuig nodig is, wel recht op vrijstelling van invoerrechten bestaat.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Vooraf: ontvankelijkheid bezwaar
4.1
In artikel 128b, lid 1, letter c van de Algemene verordening I.U. en D. 1908. is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een beschikking ingevolge de Landsverordening tarief van invoerrechten binnen zes weken na verzending van de beschikking een bezwaarschrift kan indienen bij de douaneautoriteiten. De beschikking tot afwijzing van de vrijstelling van invoerrechten heeft als dagtekening 24 juni 2014. Daartegen heeft belanghebbende op 6 augustus 2014 bezwaar aangetekend. Het is aan de Inspecteur om bewijs te leveren van het tijdstip van verzending. Hij heeft dat bewijs niet geleverd. Gelet daarop neemt het Gerecht, overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur, aan dat het bezwaarschrift is ingediend na de dagtekening ervan en binnen zes weken na verzending van de afwijzende beschikking. Het bezwaar is aldus ontvankelijk.
Inhoudelijk
4.2
Ingevolge artikel 52, lid 1 LVTI wordt vrijstelling van invoerrechten verleend voor de invoer van bij ministeriële beschikking aangewezen visueel en auditief materiaal van opvoedkundige, wetenschappelijke of culturele aard. In bijlage 3, behorend bij artikel 5 van de Uitvoeringsregeling LVTI is opgenomen welke voorwerpen als visueel en auditief materiaal in vorenbedoelde zin worden aangewezen. Daarin worden personenbussen of daarmee vergelijkbare voertuigen niet genoemd. Alleen al daarom bestaat geen recht op vrijstelling van invoer op grond van artikel 52 LVTI.
4.3
Ingevolge artikel 54, lid 1, letter b LVTI wordt vrijstelling van invoerrechten verleend voor de invoer van voorwerpen die speciaal zijn ontworpen voor de ondersteuning van tewerkstelling en voor de verbetering van de maatschappelijke positie van gehandicapten. De vrijstelling wordt blijkens het bepaalde in artikel 54, lid 2, letter b LVTI slechts verleend indien de voorwerpen worden ingevoerd door door de Minister aan te wijzen instellingen en organisaties die zich in hoofdzaak bezig houden met de onderwijskundige, wetenschappelijke en culturele ontwikkeling van gehandicapten, dan wel met ondersteuning van tewerkstelling en verbetering van de maatschappelijke positie van gehandicapten.
4.4
Niet in geschil is dat tot de doeleinden van belanghebbende behoren de ondersteuning van tewerkstelling en de verbetering van de maatschappelijke positie van blinden en dat blinden vallen onder de categorie ‘gehandicapten’ zoals bedoeld in de hiervoor vermelde bepaling. Echter, de ingevoerde autobussen zijn niet speciaal ontworpen voor die doeleinden; de Inspecteur heeft immers onbetwist gesteld dat het gewone personenbussen zonder aanpassingen voor blinden betreft. Daarmee is niet voldaan aan een van de essentiële vereisten van artikel 54, lid 1, letter b LVTI, zodat naar het oordeel van het Gerecht geen recht bestaat op de gevraagde vrijstelling. Het Gerecht merkt hierbij op dat voor het recht op de vrijstelling niet beslissend is de bestemming van de bussen doch ‘het speciaal ontworpen voor gehandicapten’. Dat de bussen bestemd zijn voor blinden die in Curaçao onmogelijk gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer is dan ook niet van belang.
4.5
Belanghebbende heeft gesteld dat deze uitleg van artikel 54, lid 1, letter b LVTI in strijd is met de Memorie van Toelichting waarin onder meer is vermeld dat de in artikel 54 opgenomen vrijstelling een tegemoetkoming is voor de blinde of andere gehandicapte, die wegens zijn handicap tot de economisch of sociaal zwakkere in de samenleving wordt gerekend en dat de vrijstellingen dienen ter uitwerking van internationale verdragen en met name de Overeenkomst van Florence (Trb. 1953, 117). Het Gerecht overweegt dat hieruit niet afgeleid kan worden dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om, in afwijking van de heldere tekst van artikel 54, lid 1, letter b LVTI, recht op vrijstelling van invoerrechten toe te staan bij de invoer van gewone personenbussen. De omstandigheid dat artikel 54 een tegemoetkoming wenst te bieden voor blinden houdt immers niet in dat de wetgever daaraan geen eisen mag stellen, zoals de eis dat een ingevoerd voorwerp ‘speciaal ontworpen’ moet zijn. En in de Overeenkomst van Florence en het daarbij behorende Protocol en bijbehorende bijlagen staat nergens dat bij de invoer van gewone personenbussen voor blinden, geen invoerrechten geheven zouden mogen worden. Het betoog van belanghebbende wordt aldus verworpen.
4.6
Belanghebbende heeft ook nog aangevoerd dat er op deze wijze sprake is van ongelijke behandeling van de gehandicapte blinden, omdat voor speciaal voor andere gehandicapten ontworpen bussen wel vrijstelling van invoerrecht bestaat. Het Gerecht verwerpt dit standpunt. Blinden en andere gehandicapten worden in die zin gelijk behandeld dat beide groepen alleen recht hebben op vrijstelling van invoerrechten indien speciaal ontworpen voorwerpen worden ingevoerd. Verder merkt het Gerecht op dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd. Alleen indien de keuze van de wetgever om een onderscheid te maken evident van iedere redelijke grond is ontbloot treedt de wetgever buiten die beoordelingsvrijheid. Daarvan is hier naar het oordeel van het Gerecht geen sprake.
4.7
Tenslotte heeft belanghebbende gepleit voor een redelijke wetsuitleg, waarbij gekeken moet worden naar het doel waarvoor de personenbussen gebruikt gaan worden, namelijk het vervoer van blinden. Naar het oordeel van het Gerecht is het de bedoeling van de wetgever geweest om voorwerpen die niet speciaal voor gehandicapten ontworpen zijn niet vrij te stellen van invoerrecht, ook als die voorwerpen tot doel hebben om gehandicapten te ondersteunen. Deze bedoeling is op heldere wijze in artikel 54, lid 1, letter LVTI tot uitdrukking gebracht. Het Gerecht acht in deze situatie een uitleg van de wettelijke bepaling, in afwijking van de tekst en bedoeling, niet op haar plaats. Het standpunt van belanghebbende wordt verworpen. Het gelijk is aan de Inspecteur en het beroep is ongegrond.

5.BESLISSING

Het Gerecht verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. mr. W.C.E. Winfield en mr. W.J. Noordhuizen, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).