ECLI:NL:OGEAC:2016:43

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
1 augustus 2016
Zaaknummer
BBZ nrs. 68763 en 68764 van 2014
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoordeling van aandeelhouder door onzakelijke huurprijs en naheffingsaanslagen winstbelasting

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 28 juni 2016 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen X N.V., gevestigd in Curaçao, en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende, een NV waarvan de enige aandeelhouder een pand huurt, kreeg naheffingsaanslagen winstbelasting en vergrijpboetes opgelegd over de jaren 2009 en 2010. De Inspecteur stelde dat er een aanzienlijk verschil was tussen de door belanghebbende betaalde huurprijs van Naf. 15.000 per jaar en de zakelijke huurwaarde van Naf. 49.755, zoals vastgesteld in een taxatierapport. Dit verschil werd door de Inspecteur aangemerkt als een bevoordeling van de aandeelhouder, wat leidde tot een correctie van de winst van de NV.

Belanghebbende betwistte de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes, stellende dat de huurprijs zakelijk was en dat de Inspecteur geen bewijs had geleverd voor de opgelegde boetes. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de huurprijs onzakelijk laag was en dat de belanghebbende en haar aandeelhouder zich bewust waren van de bevoordeling. De naheffingsaanslagen werden dan ook in stand gehouden, maar de vergrijpboetes werden vernietigd omdat de Inspecteur niet had aangetoond dat er sprake was van opzet of grove schuld.

Het Gerecht concludeerde dat de Inspecteur de winst terecht had verhoogd met het verschil tussen de zakelijke huur en de werkelijk betaalde huur. De uitspraak bevatte ook bepalingen over proceskosten, waarbij de Inspecteur werd veroordeeld in de kosten van de belanghebbende. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak van 28 juni 2016
BBZ nrs. 68763 en 68764 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X N.V., gevestigd in Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 16 november 2012 naheffingsaanslagen winstbelasting en vergrijpboetes opgelegd over de jaren 2009 en 2010.
1.2
Belanghebbende is op 8 januari 2013 tijdig tegen de aanslagen en boetes in bezwaar gekomen.
1.3
Met dagtekening 25 april 2014 heeft de Inspecteur uitspraken op bezwaar gedaan en de aanslagen en boetes gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende is op 11 juni 2014 tijdig in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar.
1.5
De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.6
Abusievelijk zijn partijen opgeroepen tot het bijwonen van een reguliere zitting. Ter zitting is aan partijen medegedeeld dat door de griffie per ongeluk een verkeerde oproeping is verstuurd en dat partijen overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd zijn tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn op 13 april 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen mr. A en namens de belanghebbende, de gemachtigde mr. B, verbonden aan Y. Belanghebbende heeft een motivering van het beroepschrift ingediend en tijdens de comparitie voorgedragen. Partijen hebben toestemming gegeven om zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te doen.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende is eigenaar van het pand C (hierna: de woning). De activiteit van belanghebbende bestaat uit het verhuren van de woning aan D en zijn echtgenote. D is directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende.
D en belanghebbende hebben ter zake van de woning op 1 januari 1998 een schriftelijke huurovereenkomst gesloten, waarin de huurprijs is vastgesteld op Naf. 1.250 per maand. In artikel 6, lid 1 van het huurcontract is bepaald dat alle geringe en dagelijkse reparaties voor rekening van huurster zijn. In het onderhavige jaar bedraagt de huurprijs onveranderd Naf. 1.250 per maand, dat is 12 maal Naf. 1.250 = Naf. 15.000 voor het gehele jaar.
2.3
Tot de gedingstukken behoort een taxatieverslag van 10 maart 2009 van de taxateur U van de Afdeling Terreindienst, die op verzoek van het Belasting Accountants Bureau (hierna: de BAB) de woning heeft getaxeerd. De getaxeerde waarde bedraagt Naf. 1.015.410.
2.4
Door de BAB is in 2009 een boekenonderzoek bij belanghebbende verricht over de jaren 2004 tot en met 2007. In het terzake van dit onderzoek opgemaakte rapport stelt de controleambtenaar vast dat de zakelijke huurwaarde van de woning, uitgaande van de taxatie van U, 4,8% van Naf. 1.015.410 = Naf. 49.755 bedraagt en dat dus de daadwerkelijk in 2004 tot en met 2007 in rekening gebrachte huur van Naf. 15.000 niet zakelijk is. De Inspecteur heeft voor de jaren 2004 tot en met 2007 uiteindelijk afgezien van het aanbrengen van correcties. In het controlerapport wordt hierover vermeld:
‘De Inspecteur accepteert uitsluitend voor het verleden de te lage huurprijs. In de toekomst dient er een zakelijke huurprijs te worden betaald (…….)’
2.5
Voor het jaar 2008 heeft de Inspecteur op basis van het verrichte BAB-onderzoek een naheffingsaanslag winstbelasting opgelegd. Deze aanslag is later door de Inspecteur vernietigd.
2.6
De Inspecteur heeft over de onderhavige jaren naheffingsaanslagen opgelegd, waarbij zij de winst heeft gecorrigeerd met het verschil tussen de (in de ogen van de Inspecteur) zakelijke huur van Naf. 49.755 en de werkelijk betaalde huur van Naf. 15.000 = Naf.34.755. Tevens heeft zij vergrijpboetes opgelegd van 25% van de in de naheffingsaanslagen begrepen belasting ofwel over 2009 een boete van Naf. 2.997 en over 2010 een boete van Naf. 2.980.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Belanghebbende meent van niet. Volgens belanghebbende is de huurprijs van Naf. 15.000 zakelijk en is de door de Inspecteur in aanmerking genomen huurprijs veel te hoog. De woning ligt immers in een verslechterde buurt, namelijk in een omgeving die nu grotendeels voor commerciële doeleinden wordt benut. Bovendien is er sinds 2008 sprake van economische stagnatie en daar komt bij dat belanghebbende de verplichting heeft om alle onderhoudskosten te betalen. Belanghebbende verwijst daarnaast naar de waardering van de woning op Naf. 420.000 voor de onroerende zaakbelasting over de periode 2014-2018. Tenslotte vindt belanghebbende het volstrekt onbegrijpelijk dat de Inspecteur de naheffingsaanslag over 2008 vernietigd heeft en die van 2009 in stand laat. Ter zitting heeft belanghebbende gesteld zich niet te beroepen op het vertrouwensbeginsel.
Belanghebbende betwist tevens de juistheid van de opgelegde vergrijpboete. Zij stelt zich op het standpunt dat sprake is van een pleitbaar standpunt, dat de eventuele opzet of grove schuld van de adviseur niet aan haar kan worden toegerekend en dat de vereiste bewustheid ontbreekt. Op grond daarvan concludeert belanghebbende tot vernietiging van de boetes.
De Inspecteur houdt, onder verwijzing naar het taxatierapport, vast aan haar standpunt dat de in rekening gebrachte huurprijs veel te laag is en dat bij het opleggen van de naheffingsaanslag terecht uitgegaan is van een zakelijke huurprijs van Naf. 49.755. De Inspecteur merkt daarbij op dat uit het huurcontract blijkt dat de kosten van (groot) onderhoud voor rekening van de verhuurder en dus niet van belanghebbende komen. De Inspecteur heeft de boetes niet gemotiveerd en zich niet uitgelaten over (de juistheid van) de boetes.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

4.1
De Inspecteur heeft gesteld dat er een aanzienlijk verschil is tussen de door belanghebbende en haar aandeelhouder, D, overeengekomen huurprijs en een zakelijk bepaalde huurprijs van de woning en dat dit verschil als een bewuste bevoordeling van de aandeelhouder moet worden beschouwd. Het gevolg daarvan is volgens de Inspecteur dat dit verschil tot de winst van belanghebbende moet worden gerekend en vervolgens als winstuitdeling bij de aandeelhouder in aanmerking dient te worden genomen.
4.2.
Het Gerecht stelt het volgende voorop. Indien een vennootschap tegen een onzakelijk lage huur een pand verhuurt aan haar aandeelhouder dan kan dit betekenen dat de vennootschap zich winst laat ontgaan en die op verkapte wijze laat toevloeien aan de aandeelhouder. Voorwaarde daarvoor is dat zowel de aandeelhouder en de vennootschap zich bewust zijn of redelijkerwijs bewust hebben moeten zijn van de bevoordeling van de aandeelhouder (hierna ook te noemen: eis van dubbele bewustheid). Indien die voorwaarde is vervuld dan dient de winst van de vennootschap verhoogd te worden met het verschil tussen een zakelijk bepaalde huur en de daadwerkelijk betaalde huur.
4.3
De bewijslast dat sprake is van een bevoordeling in vorenbedoelde zin rust op de Inspecteur. De Inspecteur heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport van U. Naar het oordeel van het Gerecht heeft de Inspecteur hiermee aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning Naf. 1.015.410 bedraagt. Belanghebbende heeft daartegenover geen taxatierapport van een deskundige of andere bewijsmiddelen van gelijk gewicht in het geding gebracht. De enkele verwijzing door belanghebbende naar de waardering van de woning voor de onroerende zaak belasting is daarvoor onvoldoende, alleen al omdat niet duidelijk is hoe die waardering tot stand is gekomen. De stelling van belanghebbende dat sprake is van economische stagnatie sinds 2008 en van de ligging in een verslechterde buurt leidt het Gerecht evenmin tot een ander oordeel. Een taxateur zal immers bij de waardebepaling van een onroerende zaak alle factoren die van invloed zijn op de waarde in de waardering verdisconteren. Gesteld noch gebleken is dat dat in de taxatie van U, die dateert van maart 2009, niet is gebeurd.
4.4
De Inspecteur heeft de huurwaarde vervolgens bepaald, blijkbaar overeenkomstig beleid van de Belastingdienst, op 8% van 60% ofwel 4,8% van de waarde van de woning, hetgeen neerkomt op de eerder vermelde zakelijke huurprijs van Naf. 49.755. Belanghebbende heeft betoogd dat deze huurprijs te hoog is nu hij alle kosten van onderhoud, zelf dient te betalen. Die kosten bedragen volgens belanghebbende jaarlijks tussen de Naf. 18.000 en Naf. 20.000. Het Gerecht verwerpt dit betoog nu uit artikel 6.1 van het huurcontract (zie 2.2) blijkt dat belanghebbende slechts de geringe en dagelijkse reparaties voor zijn rekening hoeft te nemen. Naar het oordeel van het Gerecht is dit een gebruikelijke bepaling in huurcontacten van woningen. Het Gerecht acht aannemelijk dat die kosten aanzienlijk minder bedragen dan de door belanghebbende genoemde bedragen en geen (negatieve) invloed hebben op de hoogte van de huurprijs. Voor het overige heeft belanghebbende het percentage van 4,8% niet betwist. Gelet op het voorgaande heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Gerecht aannemelijk gemaakt dat de zakelijk berekende huurwaarde van de woning 4,8% maal Naf. 1.015.410 = Naf. 49.755 bedraagt.
4.5
Gelet op het aanzienlijke verschil tussen de in rekening gebrachte huur en een zakelijk berekende huurprijs moeten belanghebbende (vertegenwoordigd door haar directeur en enig aandeelhouder D) en D zich redelijkerwijze bewust zijn geweest van de bevoordeling door belanghebbende en dus ook van de winstuitdeling. Dit betekent dat belanghebbende het verschil tussen de zakelijk berekende huur van Naf. 49.755 en Naf. 15.000 = Naf. 34.755 bewust op onzakelijke gronden aan haar vermogen heeft onttrokken en heeft doen toekomen aan de aandeelhouder die zich daarvan ook bewust was. Het Gerecht concludeert dat de Inspecteur de winst terecht heeft verhoogd met Naf. 34.755. De omstandigheid dat in de jaren 2004 tot en met 2008 geen naheffingsaanslagen zijn opgelegd (2004-2007) of de naheffingsaanslag na bezwaar is vernietigd (2008) doet hier niet aan af. Iedere aanslag staat op zich en dient los van de andere aanslagen vastgesteld te worden. Dit kan alleen uitzondering leiden indien daarbij het vertrouwensbeginsel wordt geschonden. Belanghebbende heeft daar geen beroep op gedaan en het Gerecht is ambtshalve niet gebleken dat sprake is van een dergelijke schending.
Vergrijpboetes
4.6
De Inspecteur heeft vergrijpboetes opgelegd van 25% van de nageheven belasting. Een vergrijpboete kan alleen opgelegd worden als sprake is van opzet of van grove schuld. Het is de taak van de Inspecteur om dit aannemelijk te maken. De enige onderbouwing die in de gedingstukken is te vinden betreft de volgende zin in de uitspraken op bezwaar:
‘De boete blijft gehandhaafd wegens het niet tijdig doen van de aangifte/betaling.’Hiermee heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Gerecht de grove schuld of opzet niet aannemelijk gemaakt. De boetes dienen dan ook vernietigd te worden. In zoverre is het beroep gegrond.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING

5.1
Belanghebbende heeft in haar bezwaarschriften verzocht om een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. De kostenvergoeding in de bezwaarfase is geregeld in artikel 32A van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL). Hierin staat dat slechts recht bestaat op een kostenvergoeding voor zover de voor bezwaar vatbare beschikking door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is genomen. Daarvan is in de onderhavige gevallen naar het oordeel van het Gerecht geen sprake. De naheffingsaanslagen winstbelasting 2009 en 2010 zijn immers in rechte in stand gebleven. De vergrijpboetes zijn weliswaar vernietigd maar het opleggen ervan kan, nu belanghebbende zich bewust was van de winstuitdelingen, niet als ernstig onzorgvuldig worden aangemerkt.
5.2
Met ingang van het jaar 2016 is in de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) de wettelijke grondslag voor de kostenvergoeding in beroepsfase in artikel 15 LBB geregeld. Artikel 15 luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Het Gerecht is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De belanghebbende kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht.
2. Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gesteld over de kosten waarop de veroordeling, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop de hoogte van de kosten worden vastgesteld”.
5.3
Het Gerecht acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in de beroepsfase gemaakte proceskosten. De regels over de kosten en de wijze van de berekening van de hoogte daarvan, zoals is bedoeld in het tweede lid van artikel 15 LBB, zijn echter nog niet vastgesteld. Het Gerecht zal de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken daarom zelf dienen te bepalen en zal hiervoor aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (hierna: Besluit). Ingevolge artikel 2, eerste lid, sub a van het Besluit en de daarbij behorende bijlage worden de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op forfaitaire wijze berekend. Bij de vaststelling van de vergoeding verdient opmerking dat het Gerecht de zaken als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit beschouwt.
5.4
Het Gerecht stelt de proceskosten, op de voet van artikel 15 LBB in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op Naf. 1.050 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 0,5 punt voor het verschijnen ter comparitie, met een waarde per punt van Naf. 700, een wegingsfactor van 1).
5.5
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

6.BESLISSING

Het Gerecht
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover het betrekking heeft op de naheffingsaanslagen;
  • verklaart het beroep gegrond voor zover het betrekking heeft op de boetes;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar voor deze betrekking hebben op de boetes;
  • vernietigt de boetebeschikkingen;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Naf. 1.050.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. W.C.E. Winfield en mr. P.A.H. Lemaire, leden van het Gerecht en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).