ECLI:NL:OGEAC:2016:41

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
1 augustus 2016
Zaaknummer
BBZ nr. 70742 van 2014
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing en aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor inwoner van Curaçao met inkomen uit Nederland

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gaat het om een belastinggeschil tussen een inwoner van Curaçao, hierna belanghebbende genoemd, en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende ontving een aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2010, waartegen hij bezwaar aantekende. De Inspecteur heeft de aanslag verminderd, maar de belanghebbende ging in beroep tegen deze uitspraak. De kern van het geschil betreft de toepassing van heffingskortingen en de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, aangezien een deel van het inkomen van belanghebbende in Nederland belast is.

Tijdens de zitting op 12 april 2016 werd duidelijk dat er onduidelijkheid bestond over de oproeping van partijen. De belanghebbende stelde dat de heffingskortingen in mindering moeten worden gebracht op de verschuldigde belasting, terwijl de Inspecteur van mening was dat dit niet volledig kon, gezien de toewijzing van het inkomen aan Nederland. Het Gerecht oordeelde dat de heffingskortingen eerst in mindering moeten worden gebracht op de verschuldigde belasting, voordat de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting wordt berekend. Dit leidde tot de conclusie dat de belanghebbende niet kon vertrouwen op de algemene toelichting bij het aangiftebiljet, aangezien deze geen rechtskracht heeft.

Uiteindelijk oordeelde het Gerecht dat het beroep van de belanghebbende ongegrond was. De uitspraak werd gedaan op 24 mei 2016 door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof, waarbij de termijn voor het indienen van het beroepschrift twee maanden bedraagt na toezending van de uitspraak.

Uitspraak

Uitspraak van 24 mei 2016
BBZ nr. 70742 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X, woonachtig in Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 27 juni 2014 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd over het jaar 2010.
1.2
Belanghebbende is op 14 juli 2014 tegen de aanslag in bezwaar gekomen.
1.3
Met dagtekening 24 oktober 2014 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan en de aanslag verminderd.
1.4
Belanghebbende is op 27 oktober 2014 tijdig in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar.
1.5
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Abusievelijk zijn partijen opgeroepen tot het bijwonen van een reguliere zitting. Ter zitting is aan partijen medegedeeld dat door de griffie per ongeluk een verkeerde oproeping is verstuurd en dat partijen overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd zijn tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn op 12 april 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen mr. A en belanghebbende in persoon. Belanghebbende heeft een pleitnota ingediend. Partijen hebben toestemming gegeven om zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te doen.
2.FEITEN
2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende is gehuwd en woont in Curaçao. Zijn echtgenote heeft geen inkomen. Belanghebbendes belastbaar inkomen bedraagt Naf. 200.973. Tot een bedrag van Naf.154.781 betreft dit inkomen, waarvan de heffing aan Nederland is toegewezen. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar Naf. 2.259 aan rente op binnenlandse spaarrekeningen genoten.
2.3
De Inspecteur heeft in de uitspraak op bezwaar de verschuldigde inkomstenbelasting als volgt vastgesteld (bedragen in Naf.):
Belastbaar inkomen 200.973
Bedrag van de belasting 74.752,94
Heffingskortingen (basiskorting +/+ alleenverdienertoeslag)
3.004
Belasting 71.748,94 Aftrek ter voorkoming dubbele belasting
(154.781/200.973) x 71.748,94
55.528,03
Verschuldigde inkomstenbelasting 16.491

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

In geschil is of ter zake van de genoten rente een tarief van 5% dan wel een tarief van 6,5% van toepassing is. Belanghebbende meent, anders dan de Inspecteur, dat de opcenten niet meegenomen mogen worden in het tarief. Op bladzijde 10 van de toelichting bij het aangiftebiljet inkomstenbelasting 2010 staat immers duidelijk dat de rente op binnenlandse spaartegoeden tegen 5% wordt belast. De Inspecteur is van mening dat het tarief van 5% verhoogd moet worden met de opcenten (30% van 5%). Tevens is in geschil in hoeverre bij de berekening van de verschuldigde belasting rekening gehouden moet worden met de heffingskortingen. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de heffingskortingen tot een bedrag van Naf. 3.004 in mindering komen op de verschuldigde belasting. De Inspecteur is van mening dat de heffingskortingen deels niet in aanmerking genomen mogen worden omdat een deel van het inkomen ter heffing aan Nederland is toegewezen.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Tarief rente
4.1
Ingevolge artikel 24, lid 5 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB 1943) worden rente-inkomsten van binnenlandse bank- en spaartegoeden belast
‘naar een tarief van 5% exclusief opcenten’. De opcenten bedragen 30% (zie Eilandsverordening regelende de heffing van opcenten op de aanslagen inkomsten- en de winstbelasting, AB: 1986, no. 20, die ingevolge artikel 1 van de Landsverordening algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur (AB 2010: no. 87) ook na de transitiedatum 10 oktober 2010 nog van toepassing is).
4.2
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat het tarief 5% moet bedragen omdat dat in de toelichting op het aangiftebiljet is vermeld. Aldus beroept belanghebbende zich op het door de fiscus gewekte vertrouwen. Het Gerecht oordeelt hierover als volgt. In zijn algemeenheid kan de belastingplichtige aan de toelichting op een aangiftebiljet, waarin slechts algemene voorlichting wordt gegeven, geen in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen. Dit is slechts anders ingeval de belastingplichtige de in de toelichting opgenomen onjuistheid niet had behoeven te beseffen en tevens wordt geconfronteerd met het feit dat hij niet alleen de wettelijke verschuldigde belasting heeft te betalen maar daarenboven schade lijdt doordat hij, afgaande op de onjuiste voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten (HR 3 januari 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4191). Dit laatste is noch gesteld noch gebleken. Het standpunt van belanghebbende faalt.
Aftrek ter voorkoming van dubbele belasting
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat de inkomsten van belanghebbende tot een bedrag van Naf.154.781 voor heffing zijn toegewezen aan Nederland. Op grond van artikel 24, lid 1 BRK mag Curaçao die inkomsten ook in het belastbaar inkomen begrijpen maar zij moet dan ter zake van die inkomsten wel aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verlenen. Dat gebeurt door op de over het totale (wereld-) inkomen
‘berekende belasting’een vermindering toe te passen op basis van de volgende formule: (inkomen belast in Nederland/wereldinkomen) vermenigvuldigd met de berekende belasting.
4.4
Volgens de Inspecteur dient onder de ‘berekende belasting’ te worden verstaan de verschuldigde belasting, met inachtneming van de tarieven van artikel 24 LIB 1943 en nadat de heffingskortingen in mindering zijn gebracht. Dit heeft tot gevolg dat de heffingskortingen, door de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, per saldo maar deels effect sorteren. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de op basis van artikel 24 LIB 1943 berekende belasting niet eerst moet worden verminderd met de heffingskorting. Hij beroept zich daarbij op de tekst van artikel 24A, lid 1, LIB 1943. Die tekst luidt, voor zover van belang:
‘De verschuldigde belasting is de belasting berekend volgens artikel 24, eerste lid, minus de basiskorting, …alleenverdienertoeslag….’. De heffingskorting moet volgens belanghebbende pas in mindering op de verschuldigde belasting gebracht worden nadat de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting is vastgesteld.
4.5
Het Gerecht verwerpt het standpunt van belanghebbende. In de BRK heeft men met de term ‘berekende belasting’ niet willen verwijzen naar de terminologie in artikel 24A LIB 1943, alleen al niet omdat de betreffende bepaling in de BRK reeds bestond voor het vanaf 2001 geldende artikel 24A LIB 1943. Daar komt bij dat artikel 24A LIB 1943, in tegenstelling tot artikel 24 BRK, niet spreekt over ‘berekende belasting’ maar over ‘de belasting berekend volgens artikel 24’ hetgeen niet hetzelfde is. Het Gerecht is van oordeel dat de term ‘berekende belasting’ uitgelegd moet worden naar het spraakgebruik. In het spraakgebruik wordt naar het oordeel van het Gerecht onder de ‘berekende belasting’ verstaan de uiteindelijk verschuldigde belasting, dus na aftrek van de heffingskortingen (uiteraard voor toepassing van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting). Bovendien acht het Gerecht het redelijk dat in de situatie waarin niet alle inkomsten in Curaçao verworven zijn de aftrek van heffingskortingen beperkt wordt. De omstandigheid dat in paragraaf 9b van de toelichting op het aangiftebiljet 2010 staat dat de heffingskortingen het belastingbedrag verminderen leidt niet tot een ander oordeel nu dat ook in de berekening van de Inspecteur (deels) het geval is. Het gelijk is aan de Inspecteur.
4.6
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

5.BESLISSING

Het Gerecht verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. W.C.E. Winfield en mr. P.A.H. Lemaire, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).