ECLI:NL:OGEAC:2016:30

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
1 juli 2016
Zaaknummer
BBZ nr. 70868 van 2014
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake aanslag inkomstenbelasting door werkgever

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 26 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer (belanghebbende) en de Inspecteur der Belastingen. De werknemer had bezwaar aangetekend tegen een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2012, waarbij de Inspecteur had vastgesteld dat er te weinig loonbelasting was ingehouden door de werkgever. De werknemer stelde dat de Inspecteur de niet ingehouden loonbelasting bij de werkgever had moeten naheffen, in plaats van deze bij de werknemer in de aanslag inkomstenbelasting te betrekken. De Inspecteur had het bezwaar van de werknemer echter niet-ontvankelijk verklaard.

Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur niet verplicht is om een naheffingsaanslag aan de werkgever op te leggen, zelfs niet wanneer deze te weinig loonbelasting heeft ingehouden. De Inspecteur heeft de keuze om de naheffing bij de werkgever of bij de werknemer te doen, en in dit geval was de keuze om de correctie bij de werknemer te maken niet in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. Het Gerecht verklaarde het beroep van de werknemer gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en handhaafde de aanslag, waarmee de werknemer in het gelijk werd gesteld.

De uitspraak benadrukt de discretionaire bevoegdheid van de Inspecteur in belastingzaken en de voorwaarden waaronder een bezwaar ontvankelijk kan worden verklaard. De werknemer kan binnen twee maanden na de uitspraak hoger beroep instellen bij het Hof.

Uitspraak

Uitspraak van 26 mei 2016
BBZ nr. 70868 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X, wonende te Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 21 maart 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2012 opgelegd.
1.2
Belanghebbende is op 20 mei 2014 tegen de aanslag in bezwaar gekomen. Bij uitspraak op bezwaar van 12 september 2014 heeft de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar op 4 november 2014 in beroep gekomen.
1.4
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Abusievelijk zijn partijen opgeroepen tot het bijwonen van een reguliere zitting. Ter zitting is aan partijen medegedeeld dat door de griffie per ongeluk een verkeerde oproeping is verstuurd en dat partijen overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd zijn tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband is op 14 april 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen mr. A en belanghebbende in persoon.
1.6
Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om de mondelinge behandeling van de zaak achterwege te laten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is gedurende het jaar 2012 in dienstbetrekking werkzaam bij Y (hierna: werkgever) en heeft uit dien hoofde loon genoten.
2.2
Op het loon van een aantal werknemers, waaronder belanghebbende, heeft de werkgever door het hanteren van een foute tarieventabel te weinig loonbelasting ingehouden.
2.3
Het belastbare inkomen van belanghebbende voor het jaar 2012 is vastgesteld op Naf. 185.798. Na verrekening van de ingehouden loonbelasting van Naf. 55.255 is de aanslag door de Inspecteur vastgesteld op Naf. 7.899.
2.4
Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen de aanslag. In de uitspraak op het bezwaarschrift heeft de Inspecteur het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur de te weinig ingehouden loonbelasting bij de werkgever had moeten naheffen.
3.2
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanslag moet worden verminderd naar nihil. De Inspecteur had, aldus belanghebbende, de niet ingehouden loonbelasting niet bij haar in de inkomstenbelasting moeten begrijpen maar bij de werkgever moeten naheffen. Het is immers niet aan haar, maar aan haar werkgever te wijten dat de loonbelasting niet correct is ingehouden.
3.3
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de aanslag tot op een juist bedrag is vastgesteld.
3.4
In de beroepsfase heeft de Inspecteur het bezwaarschrift terecht als tijdig ingediend aangemerkt. Dit punt is derhalve niet meer in geschil.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

4.1
Het Gerecht stelt voorop dat vast staat dat belanghebbende over het jaar 2012 looninkomsten heeft genoten en dat daarover door de werkgever voor een bedrag van Naf. 7.899 te weinig loonbelasting is ingehouden. De hoogte van het bedrag van de niet ingehouden loonbelasting welke nadien bij belanghebbende in de inkomstenbelasting is betrokken, is tussen partijen niet in geschil.
4.2
De loonbelasting is een voorheffing op de inkomstenbelasting. De Inspecteur heeft, wanneer hij ontdekt dat ter zake van looninkomsten te weinig belasting is ingehouden, volgens de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) in beginsel de keuze tussen het naheffen van loonbelasting bij de werkgever of het opleggen van een (navorderings)aanslag inkomstenbelasting aan de werknemer.
4.3
In het onderhavige geval heeft de Inspecteur de ter zake van de looninkomsten te weinig geheven loonbelasting, in de aanslag inkomstenbelasting bij belanghebbende (de werknemer) gecorrigeerd. Belanghebbende heeft aangevoerd dat haar werkgever niet correct loonbelasting heeft ingehouden en dat daarom bij de werkgever loonbelasting moet worden nageheven. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad (vergelijk Hoge Raad 06-06-1990, ECLI:NL: HR:1990:ZC4310, Hoge Raad 30-05-1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4298) is geen rechtsregel die de inspecteur verplicht een naheffingsaanslag aan de werkgever op te leggen in plaats van een (navorderings)aanslag aan de werknemer, behoudens de beginselen van behoorlijk bestuur. Ook in dit geval, waarin de werkgever te weinig loonbelasting heeft ingehouden, is de Inspecteur niet gehouden om een naheffing op te leggen aan de werkgever. Door niet een naheffingsaanslag op te leggen aan de werkgever aan wie te wijten is dat te weinig loonbelasting is ingehouden, handelt de Inspecteur niet in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur.
4.4
Nu de Inspecteur het bezwaar in de uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, is het beroep gegrond.
4.5
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

5.BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • handhaaft de aanslag.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. W.C.E. Winfield en mr. P.A.H. Lemaire, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 mei 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).