ECLI:NL:OGEAC:2016:27

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 juni 2016
Publicatiedatum
1 juli 2016
Zaaknummer
BBZ nr. 62780 van 2013
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en vergrijpboete

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 13 juni 2016 uitspraak gedaan over het beroep van belanghebbende, X, tegen de Inspecteur der Belastingen. Het beroep betreft een naheffingsaanslag omzetbelasting voor het jaar 2004, die oorspronkelijk was opgelegd op 28 december 2009, en een vergrijpboete. Belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen de aanslag en de boete, maar het Gerecht oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was. Dit oordeel is gebaseerd op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het fiscale procesrecht, zoals vastgelegd in de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL). Volgens artikel 31, lid 1 van de ALL moet een belanghebbende binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar in beroep komen. De Inspecteur had de naheffingsaanslag op 17 mei 2013 verminderd, maar dit leidde niet tot ontvankelijkheid van het beroep, aangezien een ambtshalve vermindering geen uitspraak op bezwaar is. Het Gerecht concludeerde dat de beroepstermijn was overschreden en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. De uitspraak op bezwaar dateerde van 11 mei 2011, en belanghebbende had niet gesteld dat hij deze uitspraak niet had ontvangen. Hierdoor was de termijn voor het indienen van beroep op 11 juli 2011 verstreken. Het Gerecht verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees op de mogelijkheid van hoger beroep bij het Hof.

Uitspraak

Uitspraak van 13 juni 2016
BBZ nr. 62780 van 2013
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X, gevestigd te Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 28 december 2009 een naheffingsaanslag omzetbelasting voor het jaar 2004 (aanslagnummer 0204130070812) opgelegd voor een bedrag van Naf. 15.000. Gelijktijdig met de aanslag is aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd ten bedrage van Naf. 3.750.
1.2
Belanghebbende is op 10 maart 2010 tegen de aanslag en de boete in bezwaar gekomen. Nadien heeft belanghebbende op 22 maart 2011 wederom een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak op bezwaar van 11 mei 2011 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd.
1.3
De naheffingsaanslag is op 17 mei 2013 verminderd naar Naf. 6.299 (aanslagnummer 0204141841212). Het bedrag van de boete is verminderd naar
Naf. 1.575. Belanghebbende is hiertegen op 31 mei 2013 in beroep gekomen.
1.4
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 20 maart 2015 heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgehad ter zitting van de Raad van Beroep voor belastingzaken gehouden te Willemstad, Curaçao. Aldaar zijn beide partijen verschenen. De behandeling van de zaak is in afwachting van nadere berichtgeving van partijen aangehouden.
1.6
Partijen zijn nadien opgeroepen tot het bijwonen van een reguliere zitting. Ter zitting is aan partijen medegedeeld dat door de griffie per ongeluk een verkeerde oproeping is verstuurd en dat partijen overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd zijn tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn op 12 april 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen mr. A en namens belanghebbende, mr. B vergezeld van C en D. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.7
Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om de mondelinge behandeling van de zaak achterwege te laten.

2.FEITEN

2.1
Bij belanghebbende is door de Stichting Belastingaccountantsbureau (hierna: SBAB) een boekenonderzoek gedaan met betrekking tot de winstbelasting, loonbelasting en de omzetbelasting over de jaren 2004 tot en met 2008.
2.2
Naar aanleiding van de bevindingen in voornoemd onderzoek hebben partijen op 11 januari 2013 een vaststellingsovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is onder meer vermeld:
“Het in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen bedrag van Naf.40.000 zal op de volgende wijze over de belastingmiddelen worden verdeeld:
Te verdelen 40.000
Winstbelasting 31.126
Omzetbelasting 7.874
Totaal verdeeld 40.000
(…)
Uitwerking
De uit deze vaststellingsovereenkomst voortvloeiende aanslagen over de periode 2004 tot en met 2008) zullen uit praktische overwegingen ineens in het jaar 2008 worden opgelegd.
(…)
Overige
Belastingplichtige zal ter zake van hetgeen in deze vaststellingsovereenkomst is overeengekomen geen gebruik maken van enig recht van bezwaar en/of beroep. Dit geldt voor de opgelegde en/of op te leggen aanslagen winstbelasting en omzetbelasting over de jaren 2004 tot en met 2008.
Hierop wordt een uitzondering gemaakt in het geval de naheffingsaanslagen c.q. verminderingen niet conform de afspraken worden opgelegd.”
2.3.
Belanghebbende heeft bij schrijven van 20 februari 2013 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag van 28 december 2009 en de Inspecteur verzocht om de naheffingsaanslag te verminderen tot op een bedrag van Naf. 4.627. Hierbij heeft hij verwezen naar voornoemde vaststellingsovereenkomst.
2.4
De Inspecteur heeft ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst geen aanslag omzetbelasting voor het jaar 2008 opgelegd doch de naheffingsaanslag omzetbelasting 2004 op 17 mei 2013 verminderd tot op Naf. 7.874 (Naf. 6.299 omzetbelasting en Naf. 1.575 boete).
2.5
Belanghebbende heeft tegen deze verminderingsaanslag beroep aangetekend.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil zijn de volgende vragen:
(i) of het bezwaar en beroep ontvankelijk zijn. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord is de vervolgvraag (ii) of de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot nihil.
3.2
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag noch de verminderingsaanslag zijn ontvangen. Via een debiteurenoverzicht is zij van de aanslagen te weten gekomen. De naheffingsaanslag moet worden vernietigd aangezien partijen zijn overeengekomen dat het bedrag van Naf. 7.874 in het jaar 2008 wordt nageheven.
3.3
De Inspecteur betoogt dat het beroep niet-ontvankelijk is. Ten aanzien van het tweede geschilpunt stelt zij dat de naheffingsaanslag is opgelegd voor het bedrag dat in de vaststellingstellingsovereenkomst is overeengekomen. In de vaststellingsovereenkomst is enkel uit praktische overwegingen afgesproken dat het overeengekomen bedrag in het jaar 2008 zal worden nageheven. Dat het overeengekomen bedrag niet in dat jaar is nageheven, is geen reden om de aanslag te vernietigen.
3.4.
Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

4.1
Bij de beoordeling van het geschil dient voorop gesteld te worden dat het fiscale procesrecht een gesloten stelsel van rechtsmiddelen bevat. Ingevolge artikel 31, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) kan de belanghebbende binnen twee maanden na dagtekening van de uitspraak op bezwaar, in beroep komen bij het Gerecht. Een ambtshalve vermindering van een aanslag op grond van artikel 39a van de ALL is geen uitspraak op bezwaar zodat daartegen geen beroep bij de belastingrechter openstaat. Belanghebbende heeft op 30 mei 2013 pro-forma beroep ingesteld tegen de verminderingsaanslag van 17 mei 2013 (aanslagnummer 0204141841212). Nu tegen een verminderingsaanslag geen beroep mogelijk is, is in zoverre het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Het Gerecht merkt nog op dat met een vaststellingsovereenkomst niet van de wettelijk vastgestelde beroepstermijn kan worden afgeweken.
4.2.
De uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag omzetbelasting 2004 dateert van 11 mei 2011. Belanghebbende had ingevolge de hierboven vermelde bepaling binnen twee maanden na de dagtekening in beroep moeten komen bij het Gerecht. Anders dan bij de naheffingsaanslag en de verminderingsaanslag heeft belanghebbende niet gesteld dat hij de uitspraak op het bezwaar niet heeft ontvangen. Hieruit volgt dat de dagtekening van de uitspraak op bezwaar geldt als aanvangsdatum van de beroepstermijn en dat de termijn eindigt op 11 juli 2011. Belanghebbende heeft bij schrijven van 20 februari 2013 wederom bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslag. De bezwaarfase was op dat moment reeds geëindigd zodat dit schrijven als een beroepschrift aangemerkt had moeten worden. Ook in dat geval volgt niet-ontvankelijkheid nu de beroepstermijn is overschreden en belanghebbende geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die tot de conclusie moeten leiden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.3
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

5.BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep niet- ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. W.C.E. Winfield en mr. P.A.H. Lemaire, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).