ECLI:NL:OGEAC:2016:26

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
1 juli 2016
Zaaknummer
BBZ nr. 70299 van 2014
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuimboete voor niet tijdige indiening aangifte winstbelasting en beroep op afwezigheid van alle schuld

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 24 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap, hierna belanghebbende genoemd, en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had een verzuimboete opgelegd gekregen voor de niet tijdige indiening van de aangifte winstbelasting voor het jaar 2012. De belanghebbende stelde dat er sprake was van afwezigheid van alle schuld (avas) en dat de boete niet terecht was opgelegd, omdat er geen aanmaning was verstuurd. Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zij alle in redelijkheid te vergen zorg had betracht om de aangifte tijdig in te dienen. Het bewijsaanbod van de belanghebbende werd gepasseerd, omdat het niet relevant was voor de zorgplicht van de belanghebbende zelf. Het Gerecht stelde vast dat de aangifte winstbelasting uiterlijk op 30 juni 2013 ingediend had moeten worden, wat niet was gebeurd. De Inspecteur was bevoegd om een verzuimboete op te leggen, en de hoogte van de boete was passend en geboden. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 24 mei 2016
BBZ nr. 70299 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X, gevestigd te Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
de Inspecteur,
1.PROCESVERLOOP
1.1 Aan belanghebbende is met dagtekening 27 juni 2014 een aanslag in de winstbelasting voor het jaar 2012 opgelegd van nihil en een verzuimboete van Naf. 250.
1.2 Belanghebbende is op 4 juli 2014 tegen de aanslag in bezwaar gekomen. Bij uitspraak op bezwaar van 9 september 2014 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen en de verzuimboete gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar op 26 september 2014 in beroep gekomen.
1.4 De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Abusievelijk zijn partijen opgeroepen tot het bijwonen van een reguliere zitting. Ter zitting is aan partijen medegedeeld dat door de griffie per ongeluk een verkeerde oproeping is verstuurd en dat partijen overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd zijn tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn op 12 april 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen A LLM en namens belanghebbende, mr. B vergezeld van C en D. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.7 Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om de mondelinge behandeling van de zaak achterwege te laten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is een voor de winstbelasting normaal belaste vennootschap. De vermelding in het verweerschrift dat belanghebbende een vrijgestelde vennootschap is, is een kennelijke verschrijving. Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aangiftebiljet winstbelasting uitgereikt.
2.2
Belanghebbende heeft geen verzoek tot uitstel voor de indiening van de aangifte gedaan.
2.3
Belanghebbende heeft haar definitieve aangifte winstbelasting 2012 op 30 december 2013 ingediend.
2.4
Aan belanghebbende is een aanslag winstbelasting van nihil opgelegd. Gelijk met de aanslag is een verzuimboete van Naf. 250 opgelegd welke boete door de Inspecteur in de uitspraak op bezwaar is gehandhaafd.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of de verzuimboete terecht, en zo ja naar het juiste bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt de vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2
Belanghebbende stelt - kort samengevat - dat de verzuimboete dient te vervallen. Er is namelijk sprake van afwezigheid van alle schuld (avas) bij belanghebbende en bovendien is de verzuimboete niet voorafgegaan door een aanmaning. Voorts stelt belanghebbende dat de boete moet worden gematigd omdat er een wanverhouding is tussen de ernst van het feit en de opgelegde boete.
3.3
De Inspecteur stelt dat de boete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

4.1
Artikel 15, lid 4 van de Algemene landsverordening landsbelastingen (hierna: ALL) schrijft voor dat de belastingplichtige gehouden is uiterlijk op de laatste dag van de zesde maand na afloop van het boekjaar over dat jaar definitieve aangifte winstbelasting te doen en de belasting overeenkomstig die aangifte te betalen bij de Ontvanger. De aangifte winstbelasting had derhalve uiterlijk op 30 juni 2013 gedaan moeten worden. Nu dit niet is gebeurd is de aangifte niet tijdig ingediend.
4.2
Ingevolge artikel 18, lid 2 ALL kan de Inspecteur een verzuimboete opleggen indien niet tijdig aangifte is gedaan en wel voor een bedrag van ten hoogste Naf. 2.500. Bij het opleggen van verzuimboeten wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat bij afwezigheid van alle schuld (avas) het opleggen ervan achterwege behoort te blijven. Voor een geslaagd beroep op avas is vereist dat belanghebbende aannemelijk maakt dat zij alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig zou zijn ingediend. De gemachtigde heeft aangevoerd dat zij abusievelijk geen uitstel voor het indienen van de aangifte van belanghebbende heeft aangevraagd. Hiervan zou desgewenst een bevestigende verklaring van het hoofd van de aangiftepraktijk overgelegd kunnen worden. Het beroep op avas slaagt niet. Anders dan de gemachtigde kennelijk meent, dient het te leveren bewijs betrekking te hebben op de zorgplicht van de belanghebbende zelf en niet die van de gemachtigde. Daarnaast gaat het om de zorgplicht voor het doen van de aangifte. Nu de verklaring van het hoofd van de aangiftepraktijk gelet op haar strekking, niet kan bijdragen tot een geslaagd beroep op avas, passeert het Gerecht dit bewijsaanbod.
4.3
De winstbelasting wordt ingevolge artikel 17 van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940 geheven bij voldoening op aangifte. Voor het opleggen van de boete is geen aanmaning vereist. De aanmaning van artikel 7, tweede lid van de ALL heeft immers betrekking op belastingen welke bij wege van een aanslag worden geheven. Dat een eerste verzuim bij de winstbelasting, anders dan bij de andere aangiftebelastingen, wel een boete oplevert, brengt niet met zich mee dat het tweede lid van artikel 7 van de ALL van toepassing is op de winstbelasting.
4.4
De hoogte van de verzuimboete is afhankelijk van de zogenoemde verzuimenreeks en is geregeld in de Ministeriële regeling formeel belastingrecht (hierna: regeling). Belanghebbende bepleit een verlaging van de boete en doet een beroep op artikel 4.2, tweede lid van de regeling. Tussen partijen staat vast dat sprake is van een eerste verzuim. De Inspecteur heeft ingevolge artikel 4.4 van de regeling daarom een boete opgelegd van Naf. 250. De verzuimboete is bedoeld om de belastingplichtige, die te laat aangifte heeft gedaan, zoals belanghebbende, in te scherpen dat zij haar administratieve verplichtingen volledig behoort na te komen. Van een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de boete in de zin van artikel 4.2 tweede lid van de regeling is geen sprake. Het Gerecht acht de boete passend en geboden, zodat moet worden beslist zoals hieronder is vermeld.

5.BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. W.C.E. Winfield en mr. P.A.H. Lemaire, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).