ECLI:NL:OGEAC:2016:25

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
1 juli 2016
Zaaknummer
BBZ nr. 70610 van 2014
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenvergoeding in belastingzaken; beoordeling van de hoogte van de kostenvergoeding in bezwaarfase en beroepsfase

In deze zaak verzoekt belanghebbende om kostenvergoeding voor zowel de bezwaarfase als de beroepsfase in het kader van belastingzaken. De Inspecteur heeft in de bezwaarfase een kostenvergoeding van Naf. 25 toegekend, maar belanghebbende is van mening dat dit bedrag te laag is en vraagt om een hogere vergoeding. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao oordeelt dat de zaak als 'zeer licht' kan worden gekwalificeerd, wat betekent dat de kostenvergoeding van Naf. 25 gerechtvaardigd is. De regels omtrent de kostenvergoeding zijn vastgelegd in de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (ALL) en de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB). Het Gerecht stelt vast dat de Inspecteur niet op het verzoek om kostenvergoeding heeft beslist bij de uitspraak op bezwaar, wat in strijd is met de wet. Hierdoor heeft belanghebbende recht op een kostenvergoeding in de beroepsfase, die door het Gerecht wordt vastgesteld op Naf. 262,50. De totale kostenvergoeding voor belanghebbende wordt vastgesteld op Naf. 287,50, bestaande uit Naf. 25 voor de bezwaarfase en Naf. 262,50 voor de beroepsfase. De uitspraak is gedaan op 24 mei 2016.

Uitspraak

Uitspraak van 24 mei 2016
BBZ nr. 70610 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X, wonende te Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 27 juni 2014 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2014 opgelegd.
1.2
Belanghebbende is op 21 juli 2014 tegen de aanslag in bezwaar gekomen. Bij uitspraak op bezwaar van 12 september 2014 heeft de Inspecteur de voorlopige aanslag overeenkomstig het verzoek van belanghebbende verminderd.
1.3
Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar op 15 oktober 2014 in beroep gekomen.
1.4
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Abusievelijk zijn partijen opgeroepen tot het bijwonen van een reguliere zitting. Ter zitting is aan partijen medegedeeld dat door de griffie per ongeluk een verkeerde oproeping is verstuurd en dat partijen overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd zijn tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn op 12 april 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen mr. A en namens belanghebbende drs. B. Belanghebbende heeft een pleitnota ingediend.
1.6
Deze zaak is gezamenlijk behandeld met de zaak met nummer 70611
(C).
1.7
Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om de mondelinge behandeling van de zaak achterwege te laten.
1.8
Belanghebbende heef na de zitting via e-mail een aantal stukken naar het Gerecht gestuurd. Een afschrift van deze stukken is ter kennisneming door de griffier naar de wederpartij verzonden.

2.FEITEN

2.1
Op belanghebbende is de penshonado-regeling vervat in de artikelen 23B tot en met 23E van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB) van toepassing.
2.2
Aan belanghebbende is een voorlopige aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van Naf. 362.060. Hierbij is het tabeltarief toegepast. Naar aanleiding van het bezwaarschrift is de voorlopige aanslag verminderd overeenkomstig het verzoek van belanghebbende. Daarbij is het tarief zoals ingevolge de penshonado-regeling is vastgesteld, toegepast.
2.3
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift tevens verzocht om toekenning van een kostenvergoeding. In de uitspraak op het bezwaarschrift heeft de Inspecteur op dit verzoek geen beslissing genomen.
2.4
In haar verweerschrift heeft de Inspecteur vermeld dat aan belanghebbende een kostenvergoeding zal worden toegekend. Op de zitting van 12 april 2016 heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat de kostenvergoeding overeenkomstig de wettelijke regeling volgens haar Naf. 25 dient te bedragen.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen zijn uitsluitend de volgende punten in geschil:
1. de hoogte van de kostenvergoeding van de bezwaarfase;
2. de kostenvergoeding van de beroepsfase.
3.2
Belanghebbende stelt dat hem een kostenvergoeding van de bezwaarfase toekomt van Naf. 200 of in ieder geval een bedrag gelijk aan de kostenvergoeding op de BES eilanden. Belanghebbende bepleit voor de beroepsfase een kostenvergoeding van Naf. 500. Naar het Gerecht begrijpt heeft dit bedrag betrekking op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3.3
De Inspecteur stelt dat het beroep niet-ontvankelijk is aangezien in de beroepsfase is toegezegd dat aan belanghebbende alsnog een kostenvergoeding van de bezwaarfase wordt toegekend. De hoogte van de kostenvergoeding (Naf. 25) is in overeenstemming met de geldende regelgeving bepaald. Voor kostenvergoeding van de beroepsfase bestaat, aldus de Inspecteur, geen wettelijke grondslag.
3.4
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Wettelijk kader kostenvergoeding bezwaarfase
4.1.
De kostenvergoeding in bezwaarfase wordt geregeld in artikel 32A van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL). Artikel 32A luidt als volgt:
1. De kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden uitsluitend ten laste van s’Lands kas vergoed, op verzoek van de belastingplichtige, voor zover de voor bezwaar vatbare beschikking door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is genomen.
2. Het verzoek wordt gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De Inspecteur beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
3. Bij ministeriële regeling met algemene werking kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de kosten waarop de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend betrekking kan hebben en de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.”
4.2
In de artikelen 6.1 tot en met 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht (hierna: regeling) is uitvoering gegeven aan het derde lid van artikel 32A ALL. Ingevolge die regelgeving kan de vergoeding van kosten uitsluitend betrekking hebben op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en wordt berekend op de in artikel 6.4 van de regeling vermelde forfaitaire wijze. In bijzondere omstandigheden kan ingevolge artikel 6.2, derde lid van de regeling, worden afgeweken van de forfaitaire berekeningsmethode.
4.3
Het Gerecht stelt voorop dat de Inspecteur ingevolge het hiervoor vermelde artikel 32A ALL, tweede lid, gehouden is om op een verzoek om vergoeding van kosten bij de beslissing van bezwaar te beslissen. Tegen deze beslissing is ingevolge artikel 31 ALL beroep mogelijk. Belanghebbendes verzoek om vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten is kennelijk afgewezen door de Inspecteur. De Inspecteur heeft immers niet op het verzoek beslist bij zijn beslissing op bezwaar zoals vorengenoemde wettelijke bepaling vereist (vergelijk de als bijlage gevoegde uitspraak van 14 januari 2010 van de Raad van Beroep voor Belastingzaken, nr. 2008/0068).
4.4
De Inspecteur heeft in beroepsfase te kennen gegeven dat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding van Naf. 25. Ten aanzien van de vraag of belanghebbende recht heeft op een hoger bedrag dan het forfaitaire bedrag oordeelt het Gerecht als volgt. De Inspecteur heeft met de toekenning van de kostenvergoeding erkend dat de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. In zo’n geval heeft de belanghebbende in beginsel recht op het forfaitair bedrag aan kostenvergoeding. Volgens de regelgeving kan slechts in bijzondere omstandigheden van het forfaitair bedrag worden afgeweken. Belanghebbende heeft gesteld dat sprake is van bijzonder omstandigheden aangezien de kostenvergoeding te laag is. De forfaitaire vergoeding heeft het karakter van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten. Dat de toegekende kostenvergoeding afwijkt, en in dit geval lager is dan de werkelijke kosten, is inherent aan de forfaitaire regeling en vormt geen bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 6.2, derde lid van de regeling. De kostenvergoeding dient gelet op het vorenstaande overeenkomstig het forfaitaire tarief te worden vastgesteld.
4.5
In artikel 6.4 van de regeling wordt het tarief voor het bezwaar vastgesteld op (voor zover toepasselijk) 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, waarbij aan een punt een bedrag van Naf. 100 is toegekend. Afhankelijk van het gewicht van de zaak kan daarop een wegingsfactor worden toegepast welke uiteenloopt van ‘zeer licht’ (factor 0,25) tot ‘zeer zwaar’ (factor 2).
4.6
Uit het dossier blijkt dat het bezwaar overeenkomstig het verzoek van belanghebbende volledig is toegewezen. Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift aan de Inspecteur verzocht om de voorlopige aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte te verminderen en daarbij het penshonado-tarief toe te passen. Gelet op het vorenstaande kwalificeert de zaak als ‘zeer licht’. Daarbij hoort een kostenvergoeding van Naf. 25.
Wettelijk kader kostenvergoeding beroepsfase
4.7
Met ingang van het jaar 2016 is in de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) de wettelijke grondslag voor de kostenvergoeding in beroepsfase in artikel 15 LBB geregeld. Artikel 15 luidt – voor zover van belang – als volgt:
Het Gerecht is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De belanghebbende kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht.
2. Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gesteld over de kosten waarop de veroordeling, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop de hoogte van de kosten worden vastgesteld”.
4.8
In de overgangsregeling is het volgende vermeld:
“Art. III 1. De behandeling van de zaken die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze landsverordening in Curaçao aanhangig waren bij de Raad van Beroep voor belastingzaken, wordt met ingang van de inwerkingtreding van deze landsverordening voortgezet door een meervoudige kamer.
2. De meervoudige kamer past het op het moment van indiening van het verzoekschrift geldende recht toe, tenzij toepassing van het recht zoals gewijzigd bij deze landsverordening, gunstiger is voor de appellant”.
4.9
Ten aanzien van de toekenning van kostenvergoeding van het beroep oordeelt het Gerecht als volgt. Anders dan de Inspecteur betoogt bestaat op basis van het overgangsrecht wel de mogelijkheid tot toekenning van een kostenvergoeding. Volgens het overgangsrecht heeft belanghebbende immers recht op toepassing van het voor hem gunstiger recht. In dit geval gaat het om het voornoemd artikel 15 LBB, dat het Gerecht de bevoegdheid geeft om de Inspecteur te veroordelen in de kosten van beroep die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.1
Het Gerecht acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. De regels over de kosten en de wijze van de berekening van de hoogte daarvan, zoals is bedoeld in het tweede lid van artikel 15 LBB, zijn echter nog niet vastgesteld. Het Gerecht zal de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken daarom zelf dienen te bepalen en zal hiervoor aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (hierna: Besluit). Ingevolge artikel 2, eerste lid, sub a van het Besluit en de daarbij behorende bijlage worden de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op forfaitaire wijze berekend. In bijzondere omstandigheden kan ingevolge het derde lid van artikel 2 van het Besluit worden afgeweken van de forfaitaire berekeningswijze.
4.11
Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op een kostenvergoeding van Naf.500 omdat hij door de onzorgvuldige handelswijze van de Inspecteur gedwongen werd om in beroep te gaan. Het Gerecht oordeelt hierover dat het nalaten van de Inspecteur om bij de uitspraak op bezwaar te beslissen op het verzoek om kostenvergoeding niet met zich meebrengt dat moet worden afgeweken van de forfaitaire berekeningswijze.
4.12
Gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, zal de onderhavige zaak en de in 1.6 vermelde zaak met nummer 70611 worden aangemerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit. Omdat in beroep uitsluitend de vergoeding van de proceskosten in geschil is, merkt het Gerecht het gewicht van de zaak aan als licht en bepaalt de wegingsfactor op 0,5.
4.13
Het Gerecht stelt de proceskosten, op de voet van artikel 15 LBB in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op Naf. 525 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 0,5 punt voor het verschijnen ter comparitie, met een waarde per punt van Naf. 700, een wegingsfactor van 0,5). De proceskosten voor de onderhavige zaak bedragen derhalve Naf. 262,50. Voor de toekenning van een hoger bedrag acht het Gerecht geen termen aanwezig.
4.14
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

5.BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het betrekking heeft op de kosten van het bezwaar;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van de zijde van belanghebbende vastgesteld op Naf. 287,50 (bezwaar Naf. 25 en beroep Naf. 262,50).
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. W.C.E. Winfield en mr. P.A.H. Lemaire, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).