In deze zaak gaat het om een beroep tegen aanslagen in de inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ, opgelegd aan de belanghebbende, die werkzaam was als metselaar en bouwvakker. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, maar deze zijn door de Inspecteur afgewezen. De belanghebbende stelt dat de beroepschriften tijdig zijn ingediend, omdat de uitspraken op bezwaar pas na de dagtekening zijn verzonden. De Inspecteur betwist dit en stelt dat de beroepschriften niet-ontvankelijk zijn. Het Gerecht oordeelt dat de beroepstermijn later ingaat door een verzuim van de belastingadministratie, waardoor de belanghebbende ontvankelijk is in zijn beroep.
Daarnaast is er een geschil over de vraag of de werkgever loonbelasting heeft ingehouden. De belanghebbende stelt dat hij een nettoloon van Naf. 3000 heeft ontvangen, maar het Gerecht oordeelt dat er geen bewijs is dat de werkgever loonbelasting heeft ingehouden. De Inspecteur heeft de keuze om naheffing bij de werkgever of een navorderingsaanslag aan de werknemer op te leggen. Het Gerecht concludeert dat de aanslag in de inkomstenbelasting naar het juiste bedrag is opgelegd, maar dat de uitspraken op bezwaar inzake de premies AOV/AWW en AVBZ gegrond zijn, omdat de Inspecteur te vroeg uitspraak heeft gedaan.
De uitspraak van het Gerecht is gedaan op 29 juli 2016, waarbij het beroep inzake de aanslag in de inkomstenbelasting ongegrond wordt verklaard en het beroep inzake de premies AOV/AWW en AVBZ gegrond, met vernietiging van de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de premies.