ECLI:NL:OGEAC:2016:149

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
BBZ nr. 69154 van 2014
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in belastingzaken en de niet-ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is het beroep van X N.V. tegen de naheffingsaanslag in de winstbelasting en de verzuimboete aan de orde. De belanghebbende, X N.V., had een naheffingsaanslag van Naf. 39 en een verzuimboete van Naf. 1.000 ontvangen, waartegen zij tijdig bezwaar had aangetekend. De Inspecteur der Belastingen heeft het bezwaar afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging. Tijdens de beroepsprocedure heeft de Inspecteur erkend dat de aanslag en de boete ten onrechte waren opgelegd en deze verminderd naar nihil. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De zaak richtte zich ook op de vraag of belanghebbende recht had op vergoeding van proceskosten voor de bezwaarfase. Het Gerecht oordeelde dat belanghebbende recht had op een forfaitaire kostenvergoeding, omdat de naheffingsaanslag en boete door ernstige onzorgvuldigheid waren opgelegd. De kostenvergoeding werd vastgesteld op Naf. 50 voor de bezwaarfase en Naf. 525 voor de beroepsfase, wat resulteerde in een totale proceskostenvergoeding van Naf. 575. De uitspraak werd gedaan op 27 juli 2016, waarbij het Gerecht de Inspecteur in de proceskosten heeft veroordeeld.

Uitspraak

Uitspraak van 27 juli 2016
BBZ nr. 69154 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X N.V.,gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 25 juni 2013 voor het jaar 2011 een naheffingsaanslag in de winstbelasting (aanslag) tot een bedrag van Naf. 39 opgelegd. Gelijktijdig met de aanslag is een verzuimboete opgelegd tot een bedrag van Naf. 1.000.
1.2
Belanghebbende is tijdig op 19 juli 2013 tegen de aanslag en de boete in bezwaar gekomen. Bij uitspraken op bezwaar van 30 mei 2014 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.3
Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar op 10 juli 2014 in beroep gekomen. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn op 15 juni 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen A LLM en namens belanghebbende mr. B.
1.5
Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om de mondelinge behandeling van de zaak achterwege te laten.
2.FEITEN
2.1
Aan belanghebbende is op haar verzoek uitstel verleend tot 1 januari 2013 voor de indiening van de definitieve aangifte voor het jaar 2011.
2.2
Belanghebbende heeft op 11 december 2012 de aangifte ingediend en op dezelfde dag de verschuldigde belasting van Naf. 39 op de rekening van de Ontvanger gestort.
2.3
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag opgelegd tot een bedrag van Naf. 39 en een verzuimboete van Naf. 1.000.
2.4
De Inspecteur heeft naar aanleiding van het beroep de aanslag en de boete verminderd naar nihil.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of belanghebbende recht heeft op vergoeding van proceskosten voor de bezwaarfase.
3.2
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

4.1
In de beroepsfase heeft de Inspecteur toegegeven dat de aanslag en de boete ten onrechte zijn opgelegd. Zowel de aangifte als de boete heeft zij verminderd naar nihil. In zoverre is het beroep derhalve niet-ontvankelijk.
4.2
Ten aanzien van het verzoek om proceskosten voor de bezwaarfase overweegt het Gerecht als volgt. De kostenvergoeding in bezwaarfase wordt geregeld in artikel 32A van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL). Artikel 32A luidt als volgt:
1. De kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden uitsluitend ten laste van s’Lands kas vergoed, op verzoek van de belastingplichtige, voor zover de voor bezwaar vatbare beschikking door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is genomen.
4.3
Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Daarbij neemt het Gerecht in aanmerking dat hoewel belanghebbende tijdig de aangifte heeft ingediend en betaald zij toch werd geconfronteerd met een naheffingsaanslag en een boete. Van de naheffingsaanslag en boete kan derhalve worden gezegd dat zij door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht zijn opgelegd. Ook is het Gerecht van oordeel dat belanghebbende de kosten voor de bezwaarprocedure redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.4
Aan belanghebbende zal een forfaitaire kostenvergoeding worden toegekend op basis van artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht (hierna: regeling). Belanghebbende heeft immers geen bijzondere omstandigheden gesteld die tot afwijking van de forfaitaire kostenvergoeding nopen.
4.5
In artikel 6.4 van de regeling wordt het tarief voor het bezwaar vastgesteld op (voor zover toepasselijk) 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, waarbij aan een punt een bedrag van Naf. 100 is toegekend. Afhankelijk van het gewicht van de zaak kan daarop een wegingsfactor worden toegepast welke uiteenloopt van ‘zeer licht’ (factor 0,25) tot ‘zeer zwaar’ (factor 2). Het Gerecht is van oordeel dat de zaak als licht kwalificeert omdat het een eenvoudige zaak betreft over een ten onrechte opgelegde systeemaanslag. Aan belanghebbende wordt voor de bezwaarfase een kostenvergoeding van Naf. 50 toegekend.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING

5.1
Het Gerecht acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. De regels over de kosten en de wijze van de berekening van de hoogte daarvan, zoals is bedoeld in het tweede lid van artikel 15 LBB, zijn echter nog niet vastgesteld. Het Gerecht zal de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken daarom zelf bepalen en zal hiervoor aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (hierna: Besluit). Ingevolge artikel 2, eerste lid, sub a van het Besluit en de daarbij behorende bijlage worden de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op forfaitaire wijze berekend. In bijzondere omstandigheden kan ingevolge het derde lid van artikel 2 van het Besluit worden afgeweken van de forfaitaire berekeningswijze. In het onderhavige geval zijn echter geen bijzondere omstandigheden gesteld.
5.2
Het Gerecht stelt de proceskosten, op de voet van artikel 15 LBB in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, vast op Naf. 525 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en een 0,5 punt voor het verschijnen ter comparitie met een waarde per punt van Naf. 700, en een wegingsfactor van 0,5). Het Gerecht is van oordeel dat het gewicht van de zaak als licht moet worden gekwalificeerd en bepaalt de wegingsfactor op 0.5. Voor de toekenning van een hoger bedrag acht het Gerecht geen termen aanwezig.
5.3
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

6.BESLISSING

De rechter in dit Gerecht:
- verklaart het beroep inzake de naheffingsaanslag in de winstbelasting en de boete niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van de zijde van belanghebbende vastgesteld op Naf. 575 (Naf. 50 (bezwaar) en Naf. 525 (beroep)).
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. W.C.E. Winfield en mr. W.J. Noordhuizen, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juli 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken). Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).