In deze zaak heeft eiser, woonachtig op Curaçao, een vordering ingesteld in kort geding tegen het Land Curaçao en de Gouverneur van Curaçao. De vordering betreft een verbod tot uitlevering aan de Verenigde Staten van Amerika. Eiser stelt dat de beslissing van de Gouverneur om het uitleveringsverzoek van de VS in te willigen, een onrechtmatige daad jegens hem zal opleveren, omdat dit zou leiden tot een flagrante schending van zijn rechten onder artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De procedure is gestart op 16 november 2016, en de zitting vond plaats op 22 november 2016. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. E.F. Sulvaran, terwijl de gedaagden worden bijgestaan door mr. T.E. Matroos en mr. A.C. van der Schans.
Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft zich bevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen, ondanks het verweer van gedaagden dat het Gerecht onbevoegd zou zijn omdat eiser op Sint Maarten gedetineerd is. Het Gerecht oordeelt dat de vordering van eiser ontvankelijk is, maar dat hij niet-ontvankelijk is in zijn vordering jegens de Gouverneur, aangezien deze geen rechtspersoonlijkheid heeft. Het Gerecht heeft de zaak verwezen naar een volgende zitting op 2 december 2016 voor verdere behandeling van de inhoudelijke kant van de zaak. De beslissing van het Gerecht is op 29 november 2016 openbaar uitgesproken door mr. I.H. Lips.