ECLI:NL:OGEAC:2016:125

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
21 november 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR201500857 en CUR201500858, voorheen 73645 en 73649 van 2015
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschil over naheffingsaanslagen omzetbelasting en dividenduitkeringen

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gaat het om een belastingrechtelijk geschil tussen X B.V. (belanghebbende) en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen in de omzetbelasting voor de jaren 2007 en 2008, die respectievelijk bedragen van Naf. 2.380 en Naf. 26.410 omvatten. Daarnaast zijn er vergrijpboeten opgelegd van Naf. 595 en Naf. 6.602 voor de jaren 2007 en 2008. De belanghebbende stelt dat de betalingen van dochtermaatschappij Y B.V. aan haar dividenduitkeringen zijn en geen tegenprestatie voor verrichte diensten vormen, waardoor zij geen omzetbelasting verschuldigd is over deze bedragen.

De procedure begon met de oplegging van de naheffingsaanslagen op 4 november 2011, gevolgd door een bezwaarprocedure die resulteerde in afwijzing van de bezwaren op 10 april 2015. De belanghebbende ging in beroep op 11 mei 2015. Tijdens de zitting op 16 juni 2016 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten. De Inspecteur heeft ter zitting aangegeven de boeten te laten vervallen, waardoor deze niet meer in geschil zijn.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de belanghebbende een houdstermaatschappij is en dat de betalingen van Y B.V. aan haar niet als tegenprestatie voor diensten kunnen worden gekwalificeerd. De belanghebbende heeft overtuigend aangetoond dat de overboekingen dividenduitkeringen zijn en dat er geen facturering heeft plaatsgevonden voor geleverde diensten. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de Inspecteur niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de betalingen een tegenprestatie voor diensten zijn. De uitspraak van het Gerecht vernietigt de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen voor de jaren 2007 en 2008, en verklaart de beroepen gegrond.

Uitspraak

Uitspraak van 21 november 2016
BBZ nrs. CUR201500857 en CUR201500858, voorheen 73645 en 73649 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X B.V.,gevestigd te Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 4 november 2011 voor de jaren 2007 en 2008 naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd voor respectievelijk Naf. 2.380 en Naf. 26.410. Gelijktijdig met de naheffingsaanslagen zijn vergrijpboeten opgelegd voor Naf. 595 (2007) en Naf. 6.602 (2008).
1.2
Belanghebbende is op 9 november 2011 tegen de aanslagen en boeten in bezwaar gekomen. Bij uitspraken op bezwaar van 10 april 2015 zijn de bezwaren afgewezen.
1.3
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar op 11 mei 2015 in beroep gekomen. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.4
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn op 16 juni 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen
mr. A. en namens belanghebbende mr. B. Belanghebbende heeft een pleitnota met bijlagen overgelegd.
1.5
Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling van de zaak.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken.
2.2
Belanghebbende is een houdstermaatschappij en bezit 100 percent van de aandelen van Y B.V. Tussen belanghebbende en Y BV bestaat een fiscale eenheid voor de winstbelasting. Belanghebbende heeft ook drie appartementen in haar bezit waarvan één wordt verhuurd.
2.3
Y BV fungeert als medefirmant in de maatschap Z, samen met de besloten vennootschap van de andere partner.
2.4
Belanghebbende heeft in onderhavige jaren twee werknemers in dienst, te weten de heer C en zijn echtgenote. C is de directeur van belanghebbende en bezit 100 percent van haar aandelen. C is ook de directeur van Y BV. C geniet een salaris van belanghebbende. Van de Y BV geniet C geen salaris.
2.5
Belanghebbende en Y BV hebben op 9 juli 2007 een kostenmaatschap opgericht. In de overeenkomst van kostenmaatschap die tot de gedingstukken behoort is – voor zover van belang - vermeld dat partijen uit praktische overwegingen gebruik maken van gemeenschappelijke zaken waarvan zij de kosten delen en dat de maatschap de kosten die rechtsreeks voor gemeenschappelijke rekening door partijen zijn gedaan, betaalt en verdeelt tussen partijen. Tot de kosten worden onder andere gerekend de administratie- en huisvestingskosten. Ook is vermeld dat de maatschap geen omzet heeft, als samenwerkingsverband niet naar buiten treedt en ook geen personeel in dienst heeft. De maatschap ontvangt geen vergoeding voor haar werkzaamheden en voor de doorberekening van kosten wordt geen winstopslag gehanteerd. De kosten zullen volgens de overeenkomst door partijen worden gedragen in de verhouding van de afgelopen jaarwinst.
2.6
De Stichting Belasting Accountants Bureau (SBAB) heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld om onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2006 tot en met 2008 vast te stellen. De bevindingen van SBAB zijn neergelegd in het controlerapport van 18 mei 2011. Een afschrift van het controlerapport behoort tot de gedingstukken. In het controlerapport is over de heffing van omzetbelasting - voor zover van belang - het volgende vermeld (onderdeel 6):
“6.1 Algemeen
Het belastbare feit voor de OB is het verrichten van diensten, namelijk het verhuren van appartementen.
Belastingplichtige is van mening dat er sprake is van vermogensbeheer en dat hierdoor de heffing van omzetbelasting niet aan de orde komt.
(…)
Vooralsnog ga ik akkoord met het vermogensbeheer in de gecontroleerde jaren.

6.1.1 Kostenmaatschap
Belastingplichtige verricht in de persoon van haar digra werkzaamheden voor Y BV. Voor de werkzaamheden worden geen facturen opgemaakt. Regelmatig worden er vergoedingen (management fees) betaald voor de verrichte diensten door belastingplichtige.
Op grond van de bepalingen in de LOB zijn de door belastingplichtige verrichte diensten belast met OB.
In het jaar 2007 is een bedrag van 50.000 door Y BV aan belastingplichtige overgemaakt op 20 november 2007. In 2008 is een totaalbedrag van 554.630 overgemaakt. In bijlage 4 treft u een overzicht van de overboekingen. Ik stel voor om OB na te heffen over deze bedragen.
Belastingplichtige stelt dat er sprake is van een kostenmaatschap. Voor de overeenkomst verwijs ik naar bijlage 5. De overboekingen (doorberekening) zou daardoor buiten de heffing van OB blijven.
Een kostenmaatschap is naar mijn mening niet meer dan een onderlinge, interne afspraak, die naar buiten toe en voor de heffing van OB geen relevantie heeft. Relevant zijn ondernemers. Een kostenmaatschap verricht geen prestaties in het economische verkeer, dus kwalificeert niet als ondernemer. Daarnaast worden de kosten niet aan de kostenmaatschap in rekening gebracht, noch staat het personeel op de loonlijst van de kostenmaatschap. De kosten worden in rekening gebracht aan belastingplichtige en het personeel staat ook bij haar op de loonlijst.
(…)
Gelet op het bovenstaande stel ik u voor de geboekte overboekingen in de jaren 2007 en 2008 als belaste prestaties voor de omzetbelasting aan te merken.” Ik stel voor de OB begrepen in de overboekingen na te heffen.
Correctie
2007
2008
Bedrag inclusief OB
50
554.63
Na te heffen OB
2.38
26.41
2.7
De Inspecteur heeft naar aanleiding van de bevindingen in het controlerapport voor de onderhavige jaren naheffingsaanslagen met boeten opgelegd ten bedrage van Naf. 2.975 (2007) en Naf. 33.012 (2008).

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil of de aanslagen terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2
De Inspecteur heeft ter zitting te kennen gegeven de boeten te laten vervallen zodat deze niet meer in geschil zijn.
3.3
Belanghebbende stelt dat de aanslagen onterecht zijn en moeten vervallen en voert daartoe aan dat zij geen activiteiten verricht die belast zijn met omzetbelasting. De Inspecteur betoogt daartegenover dat de aanslagen terecht zijn opgelegd omdat de overboekingen van Y BV betalingen zijn voor de prestaties van belanghebbende.
3.4
Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

4.1
Ingevolge artikel 2 van de Landsverordening Omzetbelasting 1999 (Lv OB) wordt omzetbelasting geheven ter zake van onder andere het verrichten van diensten door ondernemers.
4.2
Indien een ondernemer betalingen verricht aan een andere ondernemer moet als regel ervan worden uitgegaan dat deze betalingen de tegenwaarde van een prestatie vormen. Het ligt op de weg van belanghebbende die stelt dat de overboekingen van Y BV geen tegenprestatie voor een dienst betreffen, de daarvoor benodigde feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken. Belanghebbende stelt een bankrekening te beheren van waaruit zij kosten van haar zelf en die van Y BV betaalt. De overboekingen van Y BV zijn, aldus belanghebbende, dividenduitkeringen die aangewend worden om deze kosten te betalen. Ter onderbouwing hiervan heeft belanghebbende ter zitting bankoverzichten van Y BV overgelegd en ook een overzicht van de grootboekrekeningen van belanghebbende. De Inspecteur heeft ter zitting haar standpunt dat de overboekingen, betalingen zijn voor managementwerkzaamheden van (de directeur) van belanghebbende, herhaald.
4.3
Het Gerecht oordeelt dat belanghebbende is geslaagd in haar bewijslast. De aangevoerde feiten en omstandigheden bieden geen aanknopingspunten voor de conclusie dat belanghebbende diensten verricht waarvoor de overboekingen een tegenprestatie vormen. Het Gerecht neemt hierbij in aanmerking dat door belanghebbende geen bedragen worden gefactureerd aan Y BV en niet is gebleken dat aan de overboekingen de doorbelasting van managementkosten (of andere kosten) ten grondslag ligt. Dat in de overeenkomst van kostenmaatschap (zie 2.5) is opgenomen dat wel doorberekening van kosten met een winstopslag zal plaatsvinden maakt dit niet anders. Daarbij komt dat belanghebbende onweersproken heeft aangevoerd dat C uit cash-flow overwegingen heeft besloten om geen salaris te bedingen van Y BV en dat de Inspecteur haar stelling dat C als werknemer aan Y BV ter beschikking wordt gesteld en daarvoor de betalingen krijgt van Y BV, op geen enkele wijze heeft onderbouwd
4.4
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

5.BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de aanslagen en boetebeschikkingen voor de jaren 2007 en 2008.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Jansen, voorzitter, mr. drs. M.M. de Werd, en mr. W.C.E. Winfield, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).