In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gaat het om een belastingrechtelijk geschil tussen X B.V. (belanghebbende) en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen in de omzetbelasting voor de jaren 2007 en 2008, die respectievelijk bedragen van Naf. 2.380 en Naf. 26.410 omvatten. Daarnaast zijn er vergrijpboeten opgelegd van Naf. 595 en Naf. 6.602 voor de jaren 2007 en 2008. De belanghebbende stelt dat de betalingen van dochtermaatschappij Y B.V. aan haar dividenduitkeringen zijn en geen tegenprestatie voor verrichte diensten vormen, waardoor zij geen omzetbelasting verschuldigd is over deze bedragen.
De procedure begon met de oplegging van de naheffingsaanslagen op 4 november 2011, gevolgd door een bezwaarprocedure die resulteerde in afwijzing van de bezwaren op 10 april 2015. De belanghebbende ging in beroep op 11 mei 2015. Tijdens de zitting op 16 juni 2016 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten. De Inspecteur heeft ter zitting aangegeven de boeten te laten vervallen, waardoor deze niet meer in geschil zijn.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de belanghebbende een houdstermaatschappij is en dat de betalingen van Y B.V. aan haar niet als tegenprestatie voor diensten kunnen worden gekwalificeerd. De belanghebbende heeft overtuigend aangetoond dat de overboekingen dividenduitkeringen zijn en dat er geen facturering heeft plaatsgevonden voor geleverde diensten. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de Inspecteur niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de betalingen een tegenprestatie voor diensten zijn. De uitspraak van het Gerecht vernietigt de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen voor de jaren 2007 en 2008, en verklaart de beroepen gegrond.