ECLI:NL:OGEAC:2016:122

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
20 oktober 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR201500789, CUR201500790, CUR2015005 t/m 20150010 en CUR201500850
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen omzetbelasting en verzuimboeten bij belastingplichtige ondernemer

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 20 oktober 2016 uitspraak gedaan over de naheffingsaanslagen omzetbelasting en verzuimboeten die aan de belanghebbende, een stichting die gratis rechtshulp verleent, zijn opgelegd. De belanghebbende stelt dat zij geen omzetbelasting verschuldigd is omdat zij gratis rechtshulp verleent en de gebruiker van het kantoormeubilair reeds omzetbelasting heeft betaald over de vergoeding van zijn diensten. De Inspecteur daarentegen stelt dat het ter beschikking stellen van roerende goederen een belaste prestatie is voor de omzetbelasting. Het Gerecht oordeelt dat de belanghebbende als ondernemer omzetbelasting verschuldigd is voor de vergoedingen die zij ontvangt voor de terbeschikkingstelling van kantoormeubilair en machines aan derden. De naheffingsaanslagen voor de jaren 2009 tot en met 2013 zijn terecht opgelegd, omdat de belanghebbende jaarlijks een vergoeding van Naf. 30.000 heeft ontvangen voor deze diensten. De boeten zijn echter komen te vervallen, omdat er geen aangiftebiljetten zijn uitgereikt aan de belanghebbende voor de jaren 2009 tot en met 2013. De uitspraak concludeert dat het beroep inzake de naheffingsaanslagen ongegrond is, terwijl het beroep inzake de boeten gegrond is, en de boeten worden verminderd naar nihil. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak van 20 oktober 2016
BBZ nrs. CUR201500789, CUR201500790, CUR2015005 t/m 20150010 en CUR201500850
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X,gevestigd te Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn de volgende naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en verzuimboeten opgelegd:
dagtekening
tijdvak
aanslag
boete
totaal
23 december 2014
december 2009
Naf. 1.428
Naf. 214
Naf. 1.642
30 januari 2015
juli 2014
Naf. 2.000
-
Naf. 2.000
27 februari 2015
september 2014
Naf. 2.000
Naf.100
Naf. 2.100
15 mei 2015
december 2010
Naf. 1.428
Naf. 214
Naf. 1.642
15 mei 2015
december 2011
Naf. 1.428
Naf. 214
Naf. 1.642
15 mei 2015
december 2012
Naf. 1.698
Naf. 254
Naf. 1.952
15 mei 2015
december 2013
Naf. 1.698
Naf. 254
Naf. 1.952
1.2
Belanghebbende is tijdig op 20 februari 2015 (tijdvak 2009 en juli 2014), 14 april 2015 (september 2014), 24 juni 2015 (tijdvakken 2010 en 2011) en 1 juli 2015 (tijdvakken 2012 en 2013) tegen de naheffingsaanslagen in bezwaar gekomen. Bij uitspraken op bezwaar van 10 april 2015 (juli 2014) en 13 augustus 2015 (tijdvak 2009 t/m 2013 en september 2014) heeft de Inspecteur de bezwaren afgewezen.
1.3
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar op 29 april 2015 (juli 2014) en op 2 oktober 2015 (overige aanslagen) in beroep gekomen. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn op 16 juni 2016 en 31 augustus 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen mr. A. en namens belanghebbende B. Bac., voorzitter van belanghebbende en C.
1.5
Partijen hebben desgevraagd ingestemd om de zaken met BBZ nrs. CUR201500789, CUR201500790, CUR2015005 t/m 20150010 en CUR201500850
gezamenlijk te behandelen. Ook hebben partijen overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken.
2.2
Belanghebbende is een Stichting en haar activiteiten bestaan uit het verlenen van gratis rechtshulp aan minvermogenden en het ter beschikking stellen van roerende zaken.
2.3
Belanghebbende beschikt over kantoormeubilair dat zij tegen een vergoeding van Naf. 30.000 per jaar ter beschikking stelt aan derden. In onderhavige jaren wordt het kantoormeubilair ter beschikking gesteld aan Y (hierna: zaakwaarnemer).
2.4
De Stichting Belastingaccountantsbureau (SBAB) heeft voor de jaren 2009 tot en met 2013 bij belanghebbende een boekenonderzoek inzake de omzetbelasting verricht. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek heeft SBAB een rapport met bevindingen (15 september 2014) uitgebracht. Een afschrift van dit rapport behoort tot de gedingstukken.
2.5
De Inspecteur heeft in navolging van het rapport van het SBAB voor de jaren 2009 tot en met 2013 naheffingsaanslagen (inclusief verzuimboeten) opgelegd voor respectievelijk Naf. 1.642 (2009), Naf. 1.642 (2010), Naf. 1.642 (2011), Naf.1.952 (2012) en Naf. 1.952 (2013). Ook zijn voor onder andere de maanden juli 2014 en september 2014 naheffingsaanslagen opgelegd.
2.6
De Inspecteur heeft de naheffingsaanslagen voor de maanden juli 2014 en september 2014 nadien overeenkomstig de aangiften van belanghebbende verminderd. De gemachtigde van belanghebbende heeft zoals hij ter zitting heeft verklaard het beroep met betrekking tot de maand juli 2014 bij brief van 17 juni 2016 ingetrokken.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen en boeten terecht zijn opgelegd. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend.
3.2
Belanghebbende voert – samengevat - aan dat de naheffingsaanslagen en boeten moeten vervallen omdat zij gratis rechtshulp verleent en omdat de gebruiker van het kantoormeubilair en de kantoormachines reeds omzetbelasting heeft betaald over de vergoeding van zijn diensten. Over de vergoeding die belanghebbende van de gebruiker (zaakwaarnemer) ontvangt is derhalve reeds omzetbelasting betaald.
3.3
De Inspecteur voert – samengevat aan - dat het ter beschikking stellen van roerende goederen een belaste prestatie is voor de omzetbelasting.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

4.1
Ingevolge de Landsverordening Omzetbelasting is een ondernemer omzetbelasting verschuldigd voor de vergoeding die hij ontvangt met betrekking tot onder andere de diensten die hij verricht. Niet in geschil is dat belanghebbende een ondernemer is. Nu uit de vaststaande feiten blijkt dat belanghebbende kantoormeubilair en machines tegen een vergoeding duurzaam ter beschikking stelt aan derden is zij daarover omzetbelasting verschuldigd. De stelling van belanghebbende dat zij geen omzetbelasting verschuldigd is omdat degene aan wie de goederen ter beschikking zijn gesteld (de zaakwaarnemer) reeds omzetbelasting heeft betaald voor de door hem geleverde diensten, vindt geen steun in het recht en wordt derhalve verworpen.
4.2
Vaststaat ook dat belanghebbende jaarlijks voor de verrichte diensten in de jaren 2009 tot en met 2013 een vergoeding heeft ontvangen van Naf. 30.000 zodat het Gerecht concludeert dat de naheffingsaanslagen voor deze jaren terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de naheffingsaanslag voor de maand september 2014 overeenkomstig zijn aangifte is verminderd naar Naf. 75 en dat de boete is vervallen. Hiervan is een verminderingsaanslag (dagtekening 30 oktober 2015) overgelegd. Ook met betrekking tot deze naheffingsaanslag is de conclusie van het Gerecht dat deze terecht en naar het juiste bedrag is vastgesteld. Nu de boete is komen te vervallen is het beroep in zoverre niet-ontvankelijk.
4.3
Ten aanzien van de boete oordeelt het Gerecht als volgt. Ingevolge artikel 19, tweede lid van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) geldt dat indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke op aangifte moet worden voldaan niet, dan wel niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de Inspecteur een verzuimboete kan opleggen. De verplichting voor een belastingplichtige om aangifte te doen ontstaat wanneer aan hem een aangiftebiljet wordt uitgereikt. De Inspecteur heeft betoogd dat belanghebbende voor het jaar 2014 is geactiveerd als maandaangever en dat zij met ingang van het jaar 2014 maandelijks aangifte omzetbelasting moet doen. Nu gesteld noch gebleken is dat aan belanghebbende met betrekking tot de jaren 2009 tot en met 2013 aangiftebiljetten zijn uitgereikt moeten de boeten komen te vervallen.
4.4
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

5.BESLISSING

De rechter in dit Gerecht:
  • verklaart het beroep inzake de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2009 tot en met 2013 ongegrond en het beroep inzake de boeten gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de boeten en vermindert de boeten naar nihil;
  • verklaart het beroep inzake de naheffingsaanslag voor de maand september 2014 gegrond en het beroep inzake de boete niet-ontvankelijk;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • handhaaft de naheffingsaanslag voor de maand september op Naf. 75 zoals deze door de Inspecteur bij beschikking van 30 oktober 2015 is vastgesteld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Jansen, voorzitter, mr. drs. M.M. de Werd, en mr. W.C.E. Winfield, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 oktober 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).