4.Bewijsbeslissingen
4A. Bewezenverklaring
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 primair, impliciet primair (poging tot moord) en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht dat:
hij op 27 januari 2015 en 31 januari 2015 in Curaçao een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, te weten een pistool (van het merk Glock model 24 Austria, serienummer BBZ396; kaliber 40) en munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, te weten 15 (scherpe) patronen (kaliber 40), voorhanden heeft gehad;
2.
primair, impliciet primair
hij op 27 januari 2015 te Curaçao ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade R. D. van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen met een vuurwapen op die D. heeft geschoten, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
hij op 27 januari 2015 te Curaçao opzettelijk mishandelend en met gebruikmaking van een wapen, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wapenverordening 1931, te weten een vuurwapen, R. D. opzettelijk met de kolf van
eenvuurwapen tegen het hoofd heeft geslagen, ten gevolge waarvan die D. letsel heeft bekomen.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring
cursief weergegevenverbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
5. Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1, feit 2 primair, impliciet primair (poging tot moord) en feit 3
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
1. Proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 29 januari 2015 door V.M. Wolff, werkzaam bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende als relaas van R.I. D., zakelijk weergegeven:
Op 27 januari 2015 bevond ik mij rond 03:00 uur ter hoogte van Tatis Café te Suffisant, Curaçao. Op dat moment werd ik door een voor mij van aanzien bekende man met de bijnaam ‘Beto’ benaderd. Ik stapte op mijn scooter om weg te rijden en op dat moment sloeg de man met kracht met de greep van zijn pistool op mijn hoofd. Hierdoor liep ik een kapwond op. Het lukte mij om weg te rijden. Op een gegeven moment constateerde ik dat ik achtervolgd werd door een auto. Ik voelde dat de bestuurder van de auto mij wilde inhalen, waardoor ik gedwongen werd om meer gas te geven. Op dat moment hoorde ik dat de man gericht op mij begon te schieten. Hij had vier à vijf keer geschoten. Op een gegeven moment werd ik door een kogel in mijn hand geraakt.
2. Een schriftelijk stuk, te weten een geneeskundige verklaring van xx, arts, d.d. 9 februari 2015, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven;
Op 27 januari 2015 heb ik geneeskundige hulp verleend aan R. I. D.. Ik heb uitwendig letsel waargenomen bestaande uit een wondje aan de linker hoofdzijde.
3. Een proces-verbaal van meervoudige fotoconfrontatie aangever, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 5 februari 2015, door E.E. Lourens, brigadier bij het Korps Politie Curaçao, met de bijbehorende fotosheet “A”, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ik hoorde de aangever, R.I. D., teneinde een fotoconfrontatie te maken. De fotosheet is samengesteld door het Bureau Technische Recherche en bestaat uit een tiental foto’s, genummerd met de cijfers een (1) tot en met tien (10). Op fotosheet A onder de foto met nummer zes (6) is de afbeelding opgenomen van H. V. M.. De aangever legde de volgende verklaring af:
De man op fotosheet “A” onder nummer zes (6) is dezelfde man die ik in mijn verklaring bedoel. Het is de man bijgenaamd “Betto” die op mij gericht en opzettelijk had geschoten.
4. Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 8 mei 2015 afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 31 januari 2015 het bij mij in beslag genomen vuurwapen van het merk Glock bij mij had. Ik had dat wapen ongeveer drie weken daarvoor gekocht. Ik heb het gekocht zodat ik mij kon verdedigen tegenover de aangever D.. In december 2014 is de ruzie tussen mij en D. begonnen. Op 27 januari 2015 had ik dat vuurwapen ook bij mij. Ik was toen bij Tatis Café te Suffisant. Rond 03:00 uur kreeg ik ruzie met D. en ik haalde het vuurwapen tevoorschijn en gaf hem een klap op zijn achterhoofd met het handvat van het vuurwapen. Hij reed toen weg op zijn scooter en ik stapte in mijn auto en ben achter hem aangereden. Tijdens het rijden heb ik vier keer in zijn richting geschoten. Toen ik schoot, had ik het vuurwapen in mijn linkerhand. Mijn arm stak uit het raam van de auto. Mijn rechterhand was op het stuur. D. reed ongeveer 5 à 8 meter van mij vandaan. Ik heb hem in zijn rechter hand geraakt.
5. Een proces-verbaal van aanhouding op heterdaad, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 31 januari 2015, door L.B.A. Reiph en J.E. Snijders, brigadiers bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 31 januari 2015 hebben wij bij de verdachte H. V. M. een zwartkleurig pistool van het merk Glock 24 Austria in beslag genomen.
6. Proces-verbaal van forensisch onderzoek, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 6 mei 2015 door C.Q.B. Adamus, brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Het op 31 januari 2015 bij de verdachte H. V.M. in beslag genomen voorwerp is een pistool van het merk Glock model 24, kaliber .40 met serienummer BBZ396. Tevens werden 15 stuks scherpe patronen, kaliber .40, voor onderzoek aangeboden. Het vuurwapen en de munitie zijn een vuurwapen en munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, zoals gewijzigd.
5A. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
feit 2 primair, impliciet primair (poging tot moord)
Ten aanzien van de onder feit 2 tenlastegelegde poging tot moord dient het Gerecht een tweetal vragen te beantwoorden.
opzet
In de eerste plaats gaat het om de vraag of het opzet van de verdachte was gericht op de dood van het slachtoffer. Volgens de verdachte was zijn opzet niet gericht op de dood van het slachtoffer en heeft hij het slachtoffer slechts willen afschrikken. De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat er van voorwaardelijk opzet geen sprake is, omdat de verdachte slechts in de richting van het slachtoffer heeft geschoten en niet gericht op het slachtoffer. Het Gerecht verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte ten minste vier maal vanuit een rijdende auto in de richting van het slachtoffer heeft geschoten. Het was midden in de nacht en donker. De verdachte bevond zich op betrekkelijk korte afstand van het slachtoffer. Het slachtoffer reed voor hem op een scooter en was dus onbeschermd. De kans dat de door de verdachte afgevuurde kogels vitale lichaamsdelen van het slachtoffer zouden treffen, is in deze omstandigheden aanmerkelijk te noemen. Door zijn handelen heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer dodelijk zou worden getroffen en die kans bewust aanvaard. Dat de verdachte de bedoeling had om het slachtoffer af te schrikken, zoals hij stelt, maakt dit niet anders. Het Gerecht acht derhalve voorwaardelijke opzet op de dood bewezen.
voorbedachten rade
De tweede vraag die het Gerecht dient te beantwoorden is of er sprake was van voorbedachten rade.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachten rade” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachten rade heeft gehandeld. Het Gerecht verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2013 (ECLI:NL:HR:2013:963). Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte ruzie met het slachtoffer kreeg, waarna de verdachte het slachtoffer een harde klap op het hoofd gaf met de kolf van zijn vuurwapen. Hij had dat vuurwapen eerder aangeschaft om zich tegen het slachtoffer te kunnen verdedigen. Het slachtoffer heeft verklaard dat het hem na de mishandeling is gelukt om op zijn scooter weg te rijden. De verdachte stapte vervolgens, gewapend met het geladen vuurwapen, in zijn auto en achtervolgde het slachtoffer. Op een gegeven moment probeerde de verdachte het slachtoffer in te halen waardoor het slachtoffer genoodzaakt was om meer gas te geven. De verdachte heeft tijdens de achtervolging - ten minste - vier keer in de richting van het slachtoffer geschoten. Gezien deze omstandigheden kan het naar het oordeel van het Gerecht niet anders zijn dan dat de verdachte vanaf het moment dat hij, nadat het slachtoffer was weggereden, met het geladen vuurwapen in zijn auto stapte en de achtervolging inzette van plan was op hem te schieten. De verdachte heeft zich gelet op de tijd tussen het wegrijden van het slachtoffer en de eerste keer schieten - dus gedurende enige tijd - kunnen beraden op het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en zich hierdoor niet heeft kunnen beraden op het door hem genomen besluit. Ter onderbouwing van dit betoog is aangevoerd dat de verdachte boos was omdat het slachtoffer de ketting van de verdachte van hem probeerde weg te rukken. Naar oordeel van het Gerecht is niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of plotselinge hevige drift, waardoor het kalm overleg en rijp beraad werden verhinderd of verstoord. Dit wordt als volgt toegelicht.
Uit voormelde omstandigheden blijkt dat reeds enige tijd voorafgaand aan het moment waarop de verdachte voor de eerste maal in de richting van het slachtoffer schoot, sprake was van een (kennelijke) boosheid. Een dergelijke, voortdurende, boosheid is niet aan te merken als een boosheid die een hevige gemoedsopwelling oplevert die kan worden aangemerkt als ogenblikkelijk. Van (andere) contra-indicaties die erop wijzen dat de verdachte niet met voorbedachten raad heeft gehandeld en waaraan een zwaarder gewicht toekomt, is naar het oordeel van het Gerecht geen sprake.
Het Gerecht acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer met voorbedachten rade van het leven te beroven.
feit 3
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op 27 januari 2015 het slachtoffer heeft geslagen met de kolf van zijn vuurwapen en dat het slachtoffer hierdoor letsel heeft bekomen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is sprake van opzet. Dit blijkt reeds uit de gedraging. Het Gerecht acht derhalve ook het als feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, behoudens het tenlastegelegde medeplegen en de voorbedachten rade.