ECLI:NL:OGEAC:2011:BQ0627

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
14 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Lar 2010/303
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsopvolging van bestuursorganen en de aanpassing van wet- en regelgeving na de opheffing van de Nederlandse Antillen

In deze zaak, uitgesproken op 14 maart 2011 door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, staat de rechtsopvolging van bestuursorganen centraal in het kader van de opheffing van de Nederlandse Antillen. Eiseres, vertegenwoordigd door de gemachtigden mr. E.R. Cheri en A.J. Henriquez LL.M., had een tewerkstellingsvergunning aangevraagd voor haar werknemer, welke aanvraag door het Bestuurscollege van Curaçao was afgewezen. Eiseres diende hiertegen een bezwaarschrift in, dat eveneens ongegrond werd verklaard. Het Gerecht oordeelt dat de Minister van Sociale Ontwikkeling, Welzijn en Arbeid de rechtsopvolger is van het Bestuurscollege en dat de bezwaarschriftenprocedure niet correct is gevolgd. Het Gerecht benadrukt het belang van het horen van partijen in het kader van een bestuurlijke heroverweging, zoals voorgeschreven in de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). De uitspraak stelt dat de Minister van Sociale Ontwikkeling binnen vier maanden een nieuwe beschikking moet nemen op het bezwaarschrift van eiseres, en dat de Landsverordening Arbeid Vreemdelingen (Lav) moet worden aangepast in overeenstemming met de nieuwe staatsstructuur. Het Gerecht veroordeelt het Land Curaçao in de proceskosten en het griffierecht van eiseres. Deze uitspraak onderstreept de noodzaak van rechtszekerheid en de correcte toepassing van wet- en regelgeving in de overgangsfase na de staatkundige wijziging.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak
Uitspraak: 14 maart 2011
Zaaknr. Lar: 2010/303
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
UITSPRAAK
op het beroepschrift van:
eiseres,
gemachtigden mr. E.R. Cheri en A.J. Henriquez LL.M.
in het geschil tussen eiseres en:
De RECHTSOPVOLGER
van het Bestuurscollege
van het eilandgebied Curaçao
verweerder,
gemachtigden mr. F.R. Telgt en mr. E.R.A. Morillo
1. Aanduiding bestreden beschikking
De beschikking van het Bestuurscollege van 22 september 2010, nr. 2010/03032 (hierna: de bestreden beschikking).
2. Loop van het geding
2.1 Eiseres heeft op 30 december 2009 een tewerkstellingsvergunning ex artikel 5 van de Landsverordening Arbeid Vreemdelingen (hierna: Lav) aangevraagd voor haar werknemer.
2.2 Deze aanvraag is afgewezen door het Bestuurscollege van het eilandgebied Curaçao (hierna: het Bestuurscollege) bij beschikking van 18 maart 2010 en uitgereikt aan eiseres op 19 april 2010.
2.3 Tegen deze beschikking heeft eiseres tijdig een bezwaarschrift ingediend.
2.4 Bij bestreden beschikking is het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
2.5 Eiseres heeft hiertegen een beroepschrift ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2.6 Het beroepschrift van 13 oktober 2010 is behandeld ter zitting op 15 februari 2011. Namens eiseres zijn verschenen de gemachtigden voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. Telgt. De behandeling ter zitting is aangehouden, waarna een nadere behandeling heeft plaatsgevonden op 18 februari 2011. Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Cheri. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden voornoemd.
2.7 De uitspraak is nader bepaald op heden.
3. Toepasselijke wetgeving
3.1 De Rijkswet van 7 september 2010, bekendgemaakt op 15 september 2010, tot wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in verband met de wijziging van de staatkundige hoedanigheid van de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen (hierna: Rijkswet wijziging Statuut) voorziet in de opheffing van de Nederlandse Antillen en de wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Artikel I, eerste lid, van de Rijkswet wijziging Statuut bepaalt dat Curaçao en Sint Maarten elk de hoedanigheid hebben van land in het Koninkrijk.
3.2 Artikel 60b, eerste lid, van de Rijkswet wijziging Statuut bepaalt dat, voor zover relevant, de door de eilandsraden van Curaçao bij eilandsverordeningen vastgestelde ontwerp-landsverordeningen van Curaçao op het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen I en II van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen de staat van landsverordeningen van het land Curaçao verkrijgen.
Artikel 60b, tweede lid, van de Rijkswet wijziging Statuut bepaalt, voor zover relevant, dat de door het Bestuurscollege van Curaçao bij eilandsbesluit of eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, vastgestelde ontwerp-landsbesluiten onderscheidenlijk ontwerp-landsbesluiten, houdende algemene maatregelen van Curaçao op het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen I en II van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen de staat van landsbesluit, onderscheidenlijk landsbesluit, houdende algemene maatregelen van Curaçao verkrijgen.
3.3 Additioneel artikel I van de Staatregeling van Curaçao (hierna: de Staatsregeling) luidt als volgt:
“Bij landsverordening worden voorzieningen getroffen betreffende de verdere gelding als regelingen van Curaçao van de op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze Staatsregeling in Curaçao geldende landsverordeningen en andere regelingen en besluiten van de Nederlandse Antillen, alsmede eilandsverordeningen en andere regelingen en besluiten van het Eilandgebied Curaçao en betreffende de handhaving van de op dat tijdstip in Curaçao bestaande organen van openbaar bestuur”.
3.4 Artikel 28, eerste lid, van de Staatsregeling bepaalt dat de regering wordt gevormd door de Koning en de ministers.
Het tweede lid van artikel 28 bepaalt dat de Koning wordt vertegenwoordigd door de Gouverneur.
Het derde lid van artikel 28 bepaalt dat de ministers verantwoordelijk zijn aan de Staten.
3.5 Artikel 29, eerste lid, van de Staatsregeling bepaalt dat de minister-president en de overige ministers bij landsbesluit worden benoemd en ontslagen.
Het tweede lid van artikel 29 bepaalt dat indien een minister het vertrouwen van de Staten niet langer heeft hij zijn ambt ter beschikking stelt.
3.6 Artikel 32 van de Staatsregeling bepaalt dat bij landsbesluit ministeries worden ingesteld. Zij staan onder leiding van een minister.
3.7 Artikel 81 van de Staatsregeling bepaalt dat bij landsverordening de bekendmaking en de inwerkingtreding van landsverordeningen worden geregeld. Zij treden niet in werking voordat zij zijn bekendgemaakt.
3.8 Artikel 83, eerste lid, van de Staatsregeling bepaalt dat door de regering de landsbesluiten, houdende algemene maatregelen, worden vastgesteld.
3.9 Bij Eilandsverordening tot vaststelling van diverse ontwerp-landsverordeningen ten behoeve van het land Curaçao (A.B. 2010 no. 87) worden de in artikel 1 onder a t/m w opgesomde ontwerp-landsverordeningen vastgesteld waaronder de Landsverordening Algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur (hierna: de Overgangsregeling), de Bekendmakingsverordening en de Landsverordening Ambtelijke Bestuurlijke Organisatie.
3.10 Artikel 1, eerste lid, van de Overgangsregeling bepaalt dat alle op het tijdstip van inwerkingtreding van de Staatsregeling in Curaçao geldende landsverordeningen, landsbesluiten, houdende algemene maatregelen en andere besluiten van regelgevende aard van de Nederlandse Antillen, alsmede eilandsverordeningen en eilandsbesluiten, houdende algemene maatregelen van het eilandgebied Curaçao van kracht blijven, totdat zij met inachtneming van de Staatsregeling zijn gewijzigd of ingetrokken.
3.11 Artikel 3 van de Overgangsregeling bepaalt dat de op het tijdstip van inwerkingtreding van de Staatsregeling van Curaçao in het eilandgebied Curaçao bestaande bestuursorganen gehandhaafd blijven, totdat zij met inachtneming van de Staatsregeling door andere organen zijn vervangen of opgeheven.
3.12 Artikel 6, vijfde lid, van de Overgangsregeling bepaalt dat waar melding wordt gemaakt van ambten, organen, instellingen, diensten of kantoren van de Nederlandse Antillen of van het eilandgebied Curaçao, daarvoor in de plaats treden de overeenkomstige met inachtneming van de Staatsregeling ingestelde ambten, organen, instellingen, diensten of kantoren van het land Curaçao.
3.13 Artikel 7, eerste lid, van de Overgangsregeling bepaalt dat de met toepassing van artikel 6 aangepaste teksten van regelingen die de staat van landsverordening of landsbesluit houdende algemene maatregelen van Curaçao verkrijgen, op voordracht van de minister van justitie bij landsbesluit worden vastgesteld.
3.14 Ingevolge artikel 1, eerste lid en onder g, van de Landsverordening ambtelijk bestuurlijke organisatie wordt ingesteld het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn.
Het tweede lid van artikel 1 bepaalt dat een ministerie is samengesteld uit maximaal: a. een beleidsorganisatie; b. een ondersteuningsstaf; c. in voorkomend geval één of meer uitvoerende diensten; de uitvoerende diensten bestaan maximaal uit 4 afdelingen onderverdeeld in maximaal 4 teams.
3.15 Artikel 1 van de Bekendmakingsverordening bepaalt dat door de Regering wordt voorzien in de uitgifte van het Publicatieblad.
3.16 Artikel 3, eerste lid, van de Bekendmakingsverordening bepaalt dat in De Curaçaosche Courant worden opgenomen alle officiële berichten en bekendmakingen die Landsorganen aan het publiek willen meedelen. Het tweede lid bepaalt dat wanneer in wettelijke regelingen bekendmakingen worden voorgeschreven in het blad waarin van Landswege de officiële berichten worden opgenomen geschiedt de bekendmaking in De Curaçaosche Courant.
3.17 Artikel 4 van de Bekendmakingsverordening bepaalt dat de zorg voor uitgifte van het Publicatieblad en voor de opneming in De Curaçaosche Courant van wettelijke regelingen, Koninklijke besluiten, landsbesluiten, houdende algemene maatregelen en ministeriele regelingen met algemene werking, alsmede van officiële bekendmakingen berust bij de Minister van Algemene Zaken.
3.18 Artikel 5, eerste lid, van de Bekendmakingsverordening bepaalt dat de Minister van Algemene Zaken zorgdraagt voor de plaatsing in het Publicatieblad van:
a. de rijkswetten;
b. algemene maatregelen van bestuur;
c. landsverordeningen;
d. landsbesluiten, houdende algemene maatregelen;
e. ministeriele regelingen met algemene werking;
f. besluiten tot vaststelling van het tijdstip waarop een in a tot en met d bedoelde regeling in werking treedt.
3.19 Artikel 4, eerste lid, van de Lav bepaalt dat het Bestuurscollege bevoegd is tot het verlenen, verlengen en intrekken van tewerkstellingsvergunningen.
3.20 Artikel 12, eerste lid, van de Lav bepaalt dat degene die rechtstreeks in zijn belang is getroffen door een beschikking ter zake van een tewerkstellingsvergunning hiertegen binnen vier weken na de dag waarop deze is gegeven bezwaar kan indienen bij het Bestuurscollege van het desbetreffende eilandgebied.
3.21 Artikel 64, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) bepaalt dat het bestuursorgaan de bezwaarde en andere partijen binnen veertien dagen na afloop van de inzagetermijn, bedoeld in artikel 63, eerste lid, voor een hoorzitting uitnodigt waar zij zich in persoon of bij gemachtigde kunnen doen horen. Zij worden in elkaars aanwezigheid gehoord.
4. Het bevoegde bestuursorgaan
4.1 Met ingang van 10 oktober 2010 zijn het land de Nederlandse Antillen en het eilandgebied Curaçao als openbaar lichaam opgehouden te bestaan, evenals de hiertoe behorende bestuursorganen zoals het Bestuurscollege.
4.2 Eiseres heeft in haar beroepschrift van 13 oktober 2010 de Minister van Sociale Ontwikkeling, Welzijn en Arbeid (hierna: de Minister van Sociale Ontwikkeling) in rechte betrokken. Daar Lav-aangelegenheden ressorteren onder het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Welzijn en Arbeid (hierna: het Ministerie van Sociale Ontwikkeling), dient de Minister van Sociale Ontwikkeling volgens eiseres als rechtsopvolger van het Bestuurscollege te worden aangemerkt.
4.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Regering in de plaats treedt van het Bestuurscollege. Ingevolge artikel 6, vijfde lid, van de Overgangsregeling komen voor organen van het eilandgebied en de Nederlandse Antillen in de plaats de overeenkomstige met inachtneming van de Staatsregeling daarvoor ingestelde organen. Verweerder wijst in dit verband op artikel 28 van de Staatsregeling van Curaçao waarin is bepaald dat de Regering wordt gevormd door de Koning en de Ministers. Hieruit volgt dat de Regering een samengesteld ambt is. Als bestuursorgaan heeft derhalve te gelden dit samengestelde ambt aangezien het tegenovergestelde niet is bepaald. De wetgever heeft in elk geval er niet voor gekozen om bestuursbevoegdheid toe te kennen aan een individuele Minister. Uit de Staatsregeling blijkt slechts dat een Minister belast is met de leiding van een Ministerie. De Minister bezit geen zelfstandige, extern werkende regelgevende bevoegdheden tenzij de wet hem die bevoegdheid verleent. Het constitutionele recht gaat derhalve uit van de regeringsbevoegdheid, niet van de ministeriele. De bestuursbevoegdheid van een minister dient voort te vloeien uit de wet. Dit vloeit tevens voort uit het legaliteitsbeginsel. Zolang dit niet gebeurt ligt de bevoegdheid elders, en in dit geval dus bij de Regering. De Minister draagt wel de verantwoordelijkheid, maar is niet bevoegd te beslissen vanwege het samengestelde karakter van dit ambt.
4.4. Het Gerecht overweegt als volgt.
4.4.1. Een bestuursorgaan kan, gelet op het bepaalde in artikel 2 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar), worden aangeduid als een persoon of college met enig openbaar gezag bekleed, met uitzondering van de wetgever en de rechter.
4.4.2. De bevoegdheden van een bestuursorgaan -welke rechtstreeks door de wetgever kunnen worden toegekend- dienen te berusten op een wettelijke grondslag. Het ontbreken van een wettelijke grondslag voor de uitoefening van een bevoegdheid van de Minister als bestuursorgaan kan nimmer leiden tot een “automatische” toekenning van deze bevoegdheid aan de Regering. Immers, ook een door de Regering uit te oefenen publiekrechtelijke bevoegdheid dient een wettelijke grondslag te hebben. Als deze wettelijke grondslag ontbreekt is sprake van strijd met het legaliteitsbeginsel. Het door verweerder gestelde dat nu een uitdrukkelijke wettelijke grondslag voor de bevoegdheid van de Minister ontbreekt, de bevoegdheid als gevolg daarvan bij de Regering ligt, volgt het Gerecht dan ook niet. De door verweerder overgelegde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) van 2 juli 1998, AB 1998, 325, staaft deze stelling evenmin. De Raad overweegt in haar uitspraak uitdrukkelijk dat de Kroon (de Regering) bevoegd is omdat in artikel 7b van de Wet RO de bevoegdheid ook was gegeven aan de Kroon. De bevoegdheid van de Kroon berustte derhalve op een wettelijke grondslag
4.4.3. Naar het oordeel van het Gerecht is echter geen sprake van het toekennen van nieuwe, voorheen niet bestaande bevoegdheden. Uit de aard en strekking van artikel 1 van de Overgangsregeling volgt immers dat de reeds door de wetgever in de Lav gegeven bevoegdheden worden gehandhaafd. De vraag die naar het oordeel van het Gerecht beantwoord dient te worden is welk bestuursorgaan met ingang van 10 oktober 2010 in de plaats treedt van het Bestuurscollege om de door de wetgever bij de Lav gegeven bevoegdheden uit te oefenen.
4.4.4. Artikel 6, vijfde lid, van de Overgangsregeling biedt hiervoor de wettelijke grondslag. Ingevolge deze bepaling treden, daar waar melding wordt gemaakt van ambten, organen, instellingen, diensten of kantoren van de Nederlandse Antillen of van het eilandgebied Curaçao, daarvoor in de plaats de overeenkomstige met inachtneming van de Staatsregeling ingestelde ambten, organen, instellingen, diensten of kantoren van het land Curaçao. Uit de bijbehorende Memorie van toelichting (hierna: Mvt) volgt dat de wetgever met de Overgangsregeling een ongestoorde voortgang van het rechtsleven op het oog heeft gehad. Er is blijkens de Mvt bewust gekozen voor een efficiënte en effectieve oplossingsrichting in het belang van de rechtszekerheid, de continuïteit van bestuur, de kwaliteit van de huidige wetgeving, alsmede de democratische legitimatie daarvan. De wetgever heeft derhalve, met inachtneming van de Staatsregeling, een doelmatige en functionele invulling beoogd met de overgang van wetgeving en bevoegdheden.
4.4.5. Artikel 28, eerste lid, van de Staatsregeling bepaalt dat de Regering wordt gevormd door de Koning en de ministers. In het derde lid van artikel 28 is bepaald dat de ministers verantwoordelijk zijn aan de Staten. Artikel 29, tweede lid, van de Staatsregeling ziet op het vertrouwensbeginsel en bepaalt dat indien een Minister het vertrouwen van de Staten niet langer heeft hij zijn ambt ter beschikking stelt. Artikel 32 bepaalt dat bij landsbesluit ministeries worden ingesteld. Zij staan onder leiding van een Minister.
4.4.6. Bij de Landsverordening ambtelijk bestuurlijke organisatie is voorzien in de instelling van ministeries en hun taken. Tot de taak van de Minister van Sociale Ontwikkeling behoort onder meer, gelet op het bepaalde in artikel 10 onder a, de zorg voor het sociaal ontwikkelingsbeleid waaronder het bevorderen van sociale cohesie, armoedebestrijding, het stimuleren van sociale rechtvaardigheid en het bevorderen van de werkgelegenheid en arbeidsrelaties. De Dienst Arbeidszorg (DAZ) verzorgde als ambtelijke dienst onder verantwoordelijkheid van het Bestuurscollege de voorbereiding van de beslissingen op de aanvragen om een tewerkstellingsvergunning. De door deze dienst uitgeoefende taken worden met ingang van 10 oktober 2010 verricht door het Ministerie van Sociale Ontwikkeling onder verantwoordelijkheid van de Minister.
4.4.7. Uit vorenstaande volgt dat de Minister van Sociale Ontwikkeling een blijkens de Staatsregeling ingesteld ambt is en een eigen zelfstandige bevoegdheid heeft waarbij hij leiding geeft aan zijn ministerie. Van de taak van de Minister maakt deel uit het uitvoeren van de Lav, waarvoor hij zo nodig verantwoording dient af te leggen tegenover de Staten. De stelling van verweerder dat de Minister wel verantwoordelijkheid draagt, maar niet bevoegd is om te beslissen vanwege het samengestelde karakter van dit ambt volgt het Gerecht dan ook niet. Evenmin volgt het Gerecht het standpunt dat uit het samengestelde ambt van de Regering en uit het feit dat tegenovergestelde niet is bepaald, volgt dat de Regering bevoegd is.
4.4.8. Het Gerecht leest in artikel 28 van de Staatsregeling niet de door verweerder gesteld constituerende en attribuerende bevoegdheid op grond waarvan de Regering in de plaats treedt van het Bestuurscollege. De hiertoe door verweerder overgelegde passages uit “Constitutioneel Recht”, vierde druk, van prof.mr. C.A.J.M. Kortmann leiden niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft in zijn verweerschrift specifiek gewezen op de volgende passage op p. 206: “De minister bezit geen zelfstandige, extern werkende regelgevende bevoegdheid en hij heeft, tenzij de wet hem die bevoegdheid verleent geen extern werkende beschikkingsbevoegdheid. Het constitutionele recht gaat uit van regeringsbevoegdheden, niet van ministeriële”.
Zoals het Gerecht reeds heeft overwogen betreft het hier niet de vraag of sprake is van toekenning van nieuwe regelgevende bevoegdheden, maar welk bestuursorgaan in het voorliggende geval in de plaats treedt van het Bestuurscollege teneinde uitvoering te geven aan de Lav. Uitleg van artikel 6, vijfde lid, van de Overgangsregeling dient uitdrukkelijk te worden bezien in het licht van de overgangswetgeving en doelmatigheid en de soepelheid die de wetgever voor ogen heeft gehad bij de overgang naar het land Curaçao.
4.5. Gelet op al het vorenstaande is het Gerecht van oordeel dat de Minister van Sociale Ontwikkeling op de voet van artikel 6, vijfde lid, van de Overgangsregeling in het voorliggende geval treedt in de plaats van het Bestuurscollege.
4.6. Het Gerecht ziet uit oogpunt van rechtszekerheid aanleiding om ambtshalve nog het volgende te overwegen.
4.6.1. Artikel 7, eerste lid, van de Overgangsregeling bepaalt dat de met toepassing van artikel 6 van de Overgangsregeling aangepaste teksten van regelingen die de staat van landsverordening of landsbesluit houdende algemene maatregelen van Curaçao verkrijgen, op voordracht van de Minister van Justitie bij landsbesluit worden vastgesteld. Uit de bijbehorende Mvt volgt dat de gehandhaafde regelgeving, zoals de Lav, op ondergeschikte punten aangepast moet worden. Deze wijzigingen houden verband met een van de volgende factoren:
a. de statusverandering van Curaçao;
b. de Nederlandse Antillen houden op te bestaan;
c. het feit dat het bestuurscollege en de functie van gezaghebber voor Curaçao ophouden te bestaan;
d. er zullen geen eilandsbesluiten en eilandsbesluiten houdende algemene maatregelen meer bestaan;
e. referenties naar de andere eilanden moeten verwijderd worden;
f. afspraken gemaakt ten aanzien van de rechtshandhaving en rechtspleging.
Met artikel 7 wordt beoogd de aanpassingen die noodzakelijk zijn als gevolg van artikel 6 van de Overgangsregeling op snelle en efficiënte wijze te realiseren.
4.6.2. De Lav dient derhalve te worden aangepast en vastgesteld met inachtneming van de wijzigingen op ondergeschikte punten zoals het niet langer bestaand van het Bestuurscollege. De Bekendmakingsverordening strekt ter uitvoering van het bepaalde in artikel 81 en 83 van de Staatsregeling en bevat regels met betrekking tot de bekendmaking van landsverordeningen, landsbesluiten, houdende algemene maatregelen en ministeriële regelingen met algemene werking. Blijkens de Bekendmakingsverordening en de bijbehorende Mvt dient de officiële bekendmaking van alle wettelijke regelingen plaats te vinden in het Publicatieblad van Curaçao. Naast het Publicatieblad regelt de Bekendmakingsverordening in artikel 4 de Curaçaosche Courant. Artikel 3, eerste lid, van de Bekendmakingsverordening bepaalt dat in De Curaçaosche Courant worden opgenomen alle officiële berichten en bekendmakingen die Landsorganen aan het publiek willen mededelen. De Mvt licht toe dat De Curaçaosche Courant een periodiek te verschijnen medium betreft, waarin de communicatie met de bevolking soepel kan verlopen. De Mvt maakt ook melding van andere mogelijkheden van bekendmaking zoals het internet.
Het achterwege laten van bekendmaking op zodanige wijze dat de aangepaste Lav daadwerkelijk kenbaar is voor burgers, acht het Gerecht in strijd met de rechtszekerheid.
4.7. Gelet op het vorenstaande draagt het Gerecht de Minister van Sociale Ontwikkeling ambtshalve op om over te gaan tot aanpassing van de Lav en om de aangepaste Lav ter vaststelling en bekendmaking te doen toekomen aan de Minister van Justitie.
5. Inhoudelijke gronden van het beroep
5.1. Het Bestuurscollege heeft aan de bestreden beschikking ten grondslag gelegd dat niet is aangetoond dat de buitenlandse arbeidskracht over voldoende opleidingen werkervaring beschikte die vereist is voor het verrichten van arbeid. Het Bestuurscollege heeft hieraan ten grondslag gelegd de artikelen 4, 8 en 9 van de Lav.
5.2. Eiseres stelt dat zij bij haar bezwaar als bijlage vertaalde diploma’s heeft overgelegd. Zowel bij de oorspronkelijke aanvraag om een tewerkstellingsvergunning als bij het bezwaarschrift werden de relevante bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van voldoende opleiding en werkervaring van de desbetreffende werknemer. Op grond van artikel 64 van de Lar diende eiseres te worden uitgenodigd voor een hoorzitting. Het Bestuurscollege dient zijn beschikking op het bezwaarschrift voorts te gronden op hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht.
5.3. Het Gerecht overweegt als volgt.
5.3.1. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (hierna: het Hof) heeft in haar uitspraak van 29 november 2007 HLAR 25/07, LJN: href="http://zoeken.rechtspraak.ro.minjus/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=BG3813" target="_blank">BG3813</a> onder 2.1.2. het volgende overwogen:
“In artikel 23, tweede lid, van de Lav, noch elders, is bepaald dat artikel 12, eerste lid, van de Lav op de dag van inwerkingtreding van de Lar vervalt. Dat het vervallen van die bepaling, naar het bestuurscollege stelt, de bedoeling van de verordeninggever is geweest, is niet voldoende om aan te nemen dat dat wel is gebeurd. Voorts bieden de bewoordingen van artikel 12, eerste lid van de Lav, noch de toelichting op deze bepaling, voldoende grondslag voor het oordeel dat de verordeninggever heeft beoogd dat niet eerst de bezwaarprocedure zoals die is geregeld in artikel 55 van de Lar, gevolgd moet worden, voordat beroep kan worden ingesteld”.
5.3.2. De Lav voorziet in een verplichte bezwaarprocedure in tegenstelling tot de in artikel 55 van de Lar geregelde facultatieve bezwaarprocedure. Dit laat naar het oordeel van het Gerecht echter onverlet dat de bepalingen van de Lar inzake de bestuurlijke heroverweging, gelet op de aard van de Lar en mede gelet op voormelde overweging van het Hof, aanvullend op de Lav van toepassing zijn. Dit geldt onder meer voor het houden van een hoorzitting ex artikel 64 van de Lar. Naar haar aard behelst een bezwaarschriftenprocedure het horen van partijen. Dit betekent dat alvorens op het bezwaarschrift wordt beslist eiseres uitgenodigd dient te worden voor een hoorzitting. De mondelinge behandeling van het bezwaar is te beschouwen als een belangrijk instrument voor het vergaren van kennis omtrent feiten en belangen en vormt daarmee een wezenlijk onderdeel van de te plegen heroverweging. Het bestuursorgaan mag zich hierbij niet beperken tot een rechtmatigheidstoets maar dient over te gaan tot een volledige heroverweging van het primaire besluit. Slechts indien sprake is van een kennelijke (on)gegrondheid of niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift mag van het horen worden afgezien.
5.4. Gelet op vorenstaande zal het Gerecht het beroep gegrond verklaren en de bestreden beschikking vernietigen. De Minister van Sociale Ontwikkeling zal worden opgedragen om conform het bepaalde in artikel 64, eerste lid, van de Lar eiseres te horen en met in achtneming van de feiten en omstandigheden zoals bij het horen aan de orde komen, opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiseres.
5.5. Het Gerecht ziet aanleiding het Land Curaçao te veroordelen in de kosten van dit geding, begroot op Naf 2100,-, te weten 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 2 punten voor het verschijnen ter zitting (Naf. 700,- per punt).
Voorts dient de Minister van Sociale Ontwikkeling het griffierecht aan eiseres te vergoeden ten bedrage van Naf 150,-.
6. Beslissing.
Het Gerecht in eerste aanleg:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking;
- draagt de Minister van Sociale Ontwikkeling op om binnen vier maanden met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen een nieuwe beschikking te nemen op het bezwaarschrift van eiseres;
- draagt de Minister van Sociale Ontwikkeling ambtshalve op om binnen vier maanden met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen de Lav aan te passen en ter vaststelling en bekendmaking aan de Minister van Justitie te doen toekomen;
- veroordeelt het Land Curaçao in de kosten van de procedure, begroot op Naf 2100,- (eenentwintighonderd gulden);
- veroordeelt de Minister van Sociale Ontwikkeling tot vergoeding van het griffierecht ten bedrage van Naf 150.-.(honderdvijftig gulden).
Aldus gegeven in raadkamer door mr. M.T. Boerlage, rechter in het Gerecht in eerste aanleg, op Curaçao op 14 maart 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen de beslissing staat hoger beroep open. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.