ECLI:NL:OGEABES:2025:30

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
EUX202500039
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van vaderschap in het licht van Europees recht en lokale wetgeving

In deze zaak hebben verzoekers op 12 mei 2025 een verzoekschrift ingediend bij het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met het doel vast te stellen dat [L] hun biologische vader is. De zitting vond plaats op 9 september 2025, waarbij de verzoekers werden bijgestaan door hun gemachtigde, mr. J.J. Rogers, en de gemachtigde van de informanten. De uitspraak is gedaan op 14 oktober 2025. Het Gerecht constateert dat Sint Eustatius geen wettelijke regeling kent voor de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, wat leidt tot een rechtstekort. Op basis van jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) wordt dit rechtstekort aangevuld. Het Gerecht oordeelt dat verzoekers in hun verzoek kunnen worden ontvangen, maar dat zij hun stelling verder moeten onderbouwen. De zaak betreft de vraag of verzoekers recht hebben op een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, waarbij het Gerecht de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en het EVRM in overweging neemt. De beslissing om de procedure aan te houden en verzoekers de gelegenheid te geven hun verzoek nader te onderbouwen, is genomen, waarbij de volgende zitting is gepland op 10 november 2025.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

LOCATIE SINT EUSTATIUS
Zaaknummer: EUX202500039
Tussenbeschikking van 14 oktober 2025
op het verzoek tot vaststelling van het vaderschap van
[R]en
[E],
wonend op Sint Eustatius,
verzoekers,
gemachtigde: mr. J.J. Rogers.
Informanten:
[P],
[B] en
[E],
gemachtigde: mr. B. Brooks.
De zaak in het kort
Verzoekers verzoeken het Gerecht vast te stellen dat [L] hun biologische vader is. Sint Eustatius kent echter geen wettelijke regeling, waarbij dat mogelijk is. Op grond van jurisprudentie van het EHRM vult het Gerecht dit rechtstekort aan en komt tot de conclusie dat verzoekers in hun verzoek kunnen worden ontvangen. Zij moeten hun stelling nader onderbouwen.
The case in brief
The applicants request the Court to determine that [L] is their biological father. However, Sint Eustatius has no legal provision that would allow this. Based on ECHR case law, the Court addresses this legal gap and concludes that the applicants' request is admissible. They must further substantiate their position.

1.Het verloop van de rechtszaak

1.1.
Verzoekers hebben op 12 mei 2025 een verzoekschrift bij de griffie ingediend. Het verzoek is behandeld op de zitting van 9 september 2025, zonder publiek. Op de zitting heeft de rechter gesproken met:
- verzoekers, bijgestaan door de gemachtigde;
- de gemachtigde van informanten.
1.2.
De uitspraak is bepaald op vandaag.
2.
De feiten
2.1. [
L] (hierna: [L]) is geboren op [datum] op Saba en overleden op [datum] op Sint Eustatius.
2.2.
Volgens de akte van scheiding en deling van de nalatenschap van [datum] zijn de erfgenamen van [L]: [P], [B] en [E].
2.3. [
L] was eigenaar van een aantal percelen grond op Sint Eustatius, omschreven in de meetbrieven [A], [B], [C], [D] en [F]. Perceel [A] is door de drie erfgenamen verdeeld in 4 percelen, omschreven in de meetbrieven [A1], [A2], [A3] en [A4].
2.4.
Verzoekers hebben een DNA-onderzoek laten uitvoeren. Hierbij is hun DNA vergeleken met dat van [V]. Zij was een volle zus van [L]. Tussen beide verzoekers en de zus bestaat een ‘probabilty of relatedness’ van 99,995%.

3.Het verzoek en de reactie daarop namens informanten

3.1.
Verzoekers verzoeken het Gerecht om over te gaan tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [L] als vader van verzoekers.
3.2.
Verzoekers leggen aan hun verzoek het volgende ten grondslag. Verzoekers zijn biologische kinderen van erflater. Zij zijn door hem en hun moeder opgevoed, maar nooit door hem erkend. De informanten weten van het vaderschap en hebben dat tot de dood van [L] nooit in twijfel getrokken. Zodra gerechtelijk zal zijn vastgesteld dat verzoekers kinderen van [L] zijn, zullen verzoekers hun deel van de nalatenschap opeisen.
3.3.
Informanten hebben het volgende aangevoerd. Het DNA-onderzoek is uitgevoerd met de zus van erflater en vormt daarmee onvoldoende onderbouwing van het vaderschap van [L]. Evengoed kan een broer van [L] de vader zijn. Bovendien kan dit bewijs slechts ondersteunend bewijs zijn.
De gemachtigde van informanten heeft daarnaast aangevoerd dat verzoekers niet hebben voldaan aan hun stelplicht.

4.De beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid
4.1.
Allereerst stelt het Gerecht vast dat het burgerlijk wetboek (BW) dat geldt op de BES-eilanden geen procedure kent tot een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, zoals in het verzoekschrift bedoeld.
Wel bestaat de procedure “brieven van vaderschap”, geregeld in artikel 207 BW (BES):
1. Indien de man die, kennis dragende van de zwangerschap van de moeder, voornemens was het kind te erkennen of vóór de geboorte met de moeder te huwen, vóór of kort na de geboorte van het kind is overleden zonder het te hebben erkend, kunnen aan de Minister van Justitie brieven van vaderschap worden verzocht. Het verzoek kan zowel door de moeder als door het kind worden gedaan.
2. De vaststelling van het vaderschap, vervat in de brieven van vaderschap, werkt terug tot het moment van de geboorte van het kind. Te goeder trouw door derden verkregen rechten worden hierdoor nochtans niet geschaad. Voorts ontstaat geen verplichting tot teruggave van vermogensrechtelijke voordelen, voor zover degene die hen heeft genoten ten tijde van het doen van het verzoek daardoor niet was gebaat.
Zo een situatie is hier echter niet aan de orde. De gestelde vader is immers niet vóór of kort na de geboorte van een van verzoekers overleden.
4.2.
Verzoekers hebben voor hun verzoek verwezen naar artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM, family life) en stellen dat zij als vaderloze kinderen recht hebben op een aanspraak op gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Verzoekers hebben daarbij verwezen naar uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
4.3.
Het Gerecht oordeelt hierover als volgt.
Verzoekers stellen dat zij zijn verwekt door [L], terwijl hij niet met de moeder van verzoekers was gehuwd. Tussen ouders en hun uit een buitenhuwelijkse samenlevingsrelatie geboren kind wordt veelal het bestaan van
family lifeaangenomen. Verder wordt uit het zogenaamde
Marckx-arrest afgeleid dat tussen een (alleenstaande) moeder en haar kind, vanaf het moment van de geboorte en reeds door dat enkele feit, een familie- en gezinsleven bestaat. [1] Er is geen reden om aan te nemen dat het anders zou zijn voor een vader en zijn kind, maar anders dan in het geval van verzoekers, stond in dat Marckx-arrest vast dat het kind de biologische dochter van haar moeder was. Dat is in deze zaak nu juist wat nog moet worden vastgesteld.
4.4.
In het Marckx-arrest werd echter door het Hof ook het volgende overwogen, wat relevant is voor het verzoek van verzoekers:
31. (…) As envisaged by Article 8 (art. 8), respect for family life implies in particular, in the Court’s view, the existence in domestic law of legal safeguards that render possible as from the moment of birth the child’s integration in his family.
En
40. (…) The Court recognises that support and encouragement of the traditional family is in itself legitimate or even praiseworthy. However, in the achievement of this end recourse must not be had to measures whose object or result is, as in the present case, to prejudice the "illegitimate" family; the members of the "illegitimate" family enjoy the guarantees of Article 8 (art. 8) on an equal footing with the members of the traditional family.
4.5.
Over de mogelijkheden van vaderschapsacties overwoog het EHRM in de zaak tussen Petkov en Bulgarije het volgende:
44. The Court has held on numerous occasions that paternity proceedings do fall within the scope of Article 8 (…). Respect for “private life” must also comprise to a certain degree the right to establish relationships with other human beings (…) There appears, furthermore, to be no reason of principle why the notion of “private life” should be taken to exclude the determination of the legal relationship between a child born out of wedlock and the person claimed to be that child’s father. [2]
4.6.
Het EVRM heeft ook gelding op Sint Eustatius. Op grond van de hierboven geciteerde overwegingen van het EHRM is het Gerecht van oordeel dat er dus ook op Sint Eustatius regelingen moeten zijn, die garanderen dat het biologisch vaderschap moet kunnen worden vastgesteld, als daarom wordt verzocht.
Zoals hiervoor onder 4.1 is vastgesteld, is zo’n regeling er niet. Er is dus sprake van wat wel wordt genoemd een rechtstekort. De huidige situatie is weliswaar strijdig met artikel 8 EVRM, maar de rechter dient terughoudend te zijn met het aanvullen van dat rechtstekort, omdat dat het terrein van de wetgever is.
4.7.
Het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden bepaalt in artikel 39 (concordantiebeginsel):
Het burgerlijk en handelsrecht, de burgerlijke rechtsvordering, (…) worden in Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze geregeld.
Het bijzondere van dit geval wil, dat alle vier landen de mogelijkheid tot de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap op overeenkomstige wijze hebben geregeld. [3] Alleen voor de BES-eilanden bestaat de mogelijkheid niet. Tot bijzondere terughoudendheid geeft dit dus geen aanleiding.
4.8.
Ook het feit dat de BES-eilanden in het Caribisch deel van Nederland liggen noodzaakt niet tot verdere terughoudendheid. De CAS-eilanden zijn immers ook Caribische eilanden.
Conclusie
4.9.
Op grond van deze overwegingen komt het Gerecht tot de conclusie dat verzoekers het Gerecht kunnen verzoeken het vaderschap vast te stellen.
Broers en zus geen belanghebbenden
4.10.
Het Gerecht verwerpt het standpunt van informanten dat verzoekers niet aan hun stelplicht hebben voldaan en dat het verzoek daarom moet worden afgewezen. Het betreft hier niet een procedure op tegenspraak, maar een eenzijdig verzoekschrift. In die zin zijn informanten ook geen “belanghebbenden” bij de vaststelling van het vaderschap.
Zij hebben wel belang bij de gevolgen ervan. Die vaststelling heeft immers mogelijk gevolgen voor de verdeling van de nalatenschap. Maar dat is geen belang dat een rol mag spelen bij de beantwoording van de vraag of [L] de vader van verzoekers is.
Onder “belanghebbenden” bij dit verzoek verstaat de wet degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. [4] Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat de kring van personen die geacht kunnen worden rechtstreeks bij de vaststelling van het vaderschap te zijn betrokken, zich beperkt tot de moeder, het kind en degene van wie verzocht wordt het ouderschap vast te stellen. Buiten deze kring vallende personen zijn niet aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 798 lid 1 Rv. [5]
Inhoudelijke overwegingen
4.11.
Het verzoek is gebaseerd op de stelling dat [L] de vader van verzoekers is. Verzoekers hebben echter verzuimd om te onderbouwen dat zij op dit moment geen juridische vader hebben. Voordat verder zal worden beslist, zal dat wel moeten worden vastgesteld, want een kind kan niet twee vaders hebben. Verzoekers zullen hiertoe in de gelegenheid worden gesteld. Uit deze gegevens zullen ook de geboortedata van verzoekers blijken; die zijn in het verzoek niet opgegeven.
4.12.
Verzoekers kunnen dan van die gelegenheid gebruikmaken om meer dan tot dusver naast de overgelegde DNA-gegevens te onderbouwen dat zij vanaf hun geboorte (en tot hoe lang) bij [L] hebben gewoond en door hem zijn opgevoed. Dat kan door het overleggen van documenten zoals uittreksels uit de Basisregistratie en mogelijk ook door getuigenverklaringen. En zelfs, zoals ter zitting besproken, door het oproepen van [B], die immers – anders dan zijn broer en zus – op Sint Eustatius woont.
Ten slotte dienen zij gegevens van hun moeder in het geding te brengen; die ontbreken tot dusver.
4.13.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
verwijst de procedure naar de zitting van
maandag10 november 2025, 9.00 uur, om verzoekers in de gelegenheid te stellen hun verzoek nader te onderbouwen, zoals hiervoor onder 4.11 en 4.12 vermeld;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos, rechter bij dit Gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2025.

Voetnoten

1.EHRM 13 juni 1979, no. 6833/74, ECLI:CE:ECHR:1979:0613JUD000683374,
2.EHRM 15 juli 2014, no. 2641/06, ECLI:CE:ECHR:2014:0715JUD000264106 (Petkov/Bulgarije), rov. 44.
3.Artikel 1:207 BW (NL), 1:207 en 207a BW (Aruba, Curaçao en Sint Maarten).
4.Artikel 798 lid 1 Rv
5.Recent bijvoorbeeld nog Hoge Raad 4 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1370