ECLI:NL:OGEABES:2024:86

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
BON202400098, BON202400099 en BON202400103
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor wijziging geslachtsnaam kind naar gecombineerde geslachtsnaam van beide ouders

In deze zaak heeft de moeder verzocht om vervangende toestemming voor de wijziging van de geslachtsnaam van haar kind naar een gecombineerde geslachtsnaam van zowel de vader als de moeder. De vader heeft hiertegen bezwaar gemaakt en stelt dat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek. De procedure betreft drie registratienummers: BON202400098 (gezag), BON202400099 (omgang) en BON202400103 (kinderalimentatie). De beschikking van 26 april 2024 heeft reeds betrekking op de verzoeken van de vader en de voogdijraad, maar de onderhavige beschikking richt zich specifiek op het verzoek van de moeder over de naamskeuze.

De moeder baseert haar verzoek op de recente wijziging van artikel 1:5 BW BES, dat sinds 1 januari 2024 de mogelijkheid biedt voor een gecombineerde geslachtsnaam. De vader betwist echter de ontvankelijkheid van het verzoek, stellende dat de wet geen mogelijkheid biedt om een geschil over de naamskeuze aan de rechter voor te leggen. Het gerecht overweegt dat de wet tot 1 januari 2024 geen keuzemogelijkheden bood en dat de recente wijziging in de wet niet voorziet in de mogelijkheid om een kind een combinatie van geslachtsnamen te geven zonder gezamenlijke toestemming van beide ouders.

Het gerecht concludeert dat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek, omdat de wetgever bewust heeft gekozen voor een andere regeling voor de BES-eilanden. De beslissingen over gezag, omgang en kinderalimentatie zijn aangehouden in afwachting van een rapportage door de voogdijraad, die op 2 oktober 2024 zal worden ingediend. De beschikking is gegeven door mr. J.R. Veerman en openbaar uitgesproken op 13 september 2024.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

registratienummers:
BON202400098 (gezag)
BON202400099 (omgang)
BON202400103 (kinderalimentatie)
datum beslissing: 13 september 2024
BESCHIKKING
in de zaken van
[de vader],
wonend te Bonaire,
hierna ook: de vader,
gemachtigde: mr. E.J. Winkel,
en
[de moeder],
wonend te Bonaire,
hierna ook: de moeder,
gemachtigde: mr. A.F. van Toll,
over de minderjarige:
- [de minderjarige], geboren op [geboorteplaats] 2023 (hierna ook: [de minderjarige]).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES is in deze procedures gekend: de voogdijraad.

1.De procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure tot 26 april 2024 verwijst het gerecht naar de beschikking van die datum. Die beschikking ziet op twee verzoeken van de vader over respectievelijk gezag en omgang met zaaknummers (BON202400098 en BON202400099) en een zelfstandig verzoek van de moeder over een naamskeuze (dat overigens per abuis ook is behandeld onder deze nummers, terwijl dat verzoek een eigen nummer had moeten krijgen). In de hiervoor genoemde beschikking is ook ingegaan op het kinderalimentatieverzoek van de voogdijraad met zaaknummer BON202400103. Deze beschikking, dat wil zeggen de onderhavige, gaat (inhoudelijk) uitsluitend over het verzoek van de moeder over de naamskeuze. Voor wat betreft dat verzoek zijn partijen in de beschikking van 26 april 2024 in de gelegenheid gesteld om zich nader uit te laten over (de grondslag) van dit verzoek onder verwijzing naar een uitspraak van dit gerecht van 17 maart 2020 gepubliceerd onder ECLI:NL:OGEABES:2020:6.
1.2.
Vervolgens heeft het gerecht kennisgenomen van:
- de akte uitlating van de moeder van 29 mei 2024;
- de akte uitlating van de vader van 29 mei 2024.
1.3.
De beschikking is (nader) bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De moeder verzoekt om, zo begrijpt het gerecht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vervangende toestemming te geven voor een naamskeuze in die zin dat [de minderjarige] voortaan een gecombineerde geslachtsnaam van zowel de vader als de moeder zal dragen, namelijk [achternaam moeder] achter de geslachtsnaam [achternaam vader].
2.2.
De moeder grondt haar verzoek op het volgende. In de onder 1.1. genoemde uitspraak van 17 maart 2020 heeft de rechter geoordeeld dat het toenmalige artikel 1:5 BW BES een leemte bevatte waarin vervolgens door de rechter is voorzien. Onder meer is toen bepaald dat geldend recht is dat ouders een geschil omtrent de naamskeuze aan de rechter kunnen voorleggen. Inmiddels is per 1 januari 2024 een nieuw artikel 1:5 BW BES in werking getreden en is de mogelijkheid van de keuze voor een gecombineerde geslachtsnaam in de wet opgenomen. De wetgever heeft in dit nieuwe artikel ten onrechte nagelaten om op te nemen dat een geschil over de keuze voor een gecombineerde geslachtsnaam aan de rechter kan worden voorgelegd. Dit leidt tot strijd met internationale verdragen en tot een niet gerechtvaardigde rechtsongelijkheid ten opzichte van de andere eilanden van de voormalige Nederlandse Antillen.
2.3.
De vader is het hier niet mee eens en vindt dat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek over de naamskeuze. In de uitspraak van 17 maart 2020 heeft het gerecht bepaald dat geldend recht is dat een geschil over de naamskeuze op verzoek van de moeder of de erkenner kan worden voorgelegd aan de rechter. Die mogelijkheid ziet volgens de vader alleen op de geslachtsnaam die de minderjarige na de erkenning dient te krijgen. Sinds 1 januari 2024 is het in Bonaire mogelijk om een keuze te maken voor een gecombineerde geslachtsnaam. Het overgangsrecht van de Wet Invoering Gecombineerde Geslachtsnaam (WIGG) bepaalt dat de ouders gedurende het jaar 2024 een hernieuwde naamskeuze kunnen uitbrengen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. In dit geval wordt aan een of meer van die voorwaarden niet voldaan, aangezien de vader bezwaar heeft tegen een gecombineerde geslachtsnaam.
2.4.
Het gerecht overweegt als volgt. Artikel 1:5 BW BES bepaalde tot 1 januari 2024 dat de geslachtnaam van een kind die van zijn vader is en anders die van zijn moeder. De wet bood dus geen keuzemogelijkheden voor de ouders en geen mogelijkheden om geschillen daarover aan de rechter voor te leggen. Dit artikel 1:5 BW BES leidde – volgens een arrest van de Hoge Raad uit 1988 – tot een niet gerechtvaardigde ongelijke behandeling. Deze uitspraak vormde mede aanleiding tot het wijzigen van het namenrecht in de andere landen van het Koninkrijk. De BES-wetgever bleef achter.
2.5.
In de 1.1. genoemde uitspraak van 17 maart 2020 heeft dit gerecht in de leemte in de wet voorzien door onder meer geldend recht op de BES-eilanden te achten dat de moeder en de erkenner een keuzemogelijkheid hebben voor wat betreft de geslachtsnaam van een kind en dat er ruimte is om geschillen hierover aan de rechter voor te leggen. Die laatste mogelijkheid is opgenomen omdat het namenrecht in de andere Caribische landen van het Koninkrijk gemeen hebben dat een geschil over de naamkeuze op verzoek van de moeder of de erkenner aan de rechter kan worden voorgelegd. Het gerecht heeft destijds uitdrukkelijk niet voorzien in de mogelijkheid om een kind een combinatie van geslachtsnamen te geven, omdat er teveel verschillen op dit gebied in de rechtsstelsels binnen het Koninkrijk waren.
2.6.
Op 1 januari 2024 is de Wet tot wijziging van enige bepalingen in Boek 1 en Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek en van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van Bonaire, Sint Eustatius en Saba met betrekking tot de keuze van de geslachtsnaam (introductie gecombineerde geslachtsnaam) (Stb. 2023, 116) (hierna: WIGG) in werking getreden.
2.7.
Voor de BES-eilanden betekent dit een uitgebreide wijziging van het namenrecht. Als een kind twee (juridische) ouders heeft, geeft het huidige artikel 1:5 BW BES ten aanzien van de geslachtsnaam van dat kind verschillende mogelijkheden. Het is aan de ouders om daarin een keuze te maken, die zij tot uitdrukking brengen door daarover gezamenlijk een verklaring af te leggen op specifieke door de wet genoemde momenten, zoals bij de aangifte van de geboorte van een kind, bij de erkenning van een kind of bij de adoptie van een kind. Indien de ouders geen keuze maken, dan bepaalt artikel 1:5 BW BES welke geslachtsnaam het kind zal dragen door middel van een zogenaamde vangnetnorm. Terugkomen op de geslachtsnaamkeuze is niet mogelijk. Er kan wel om wijziging van de geslachtsnaam worden gevraagd. Vervolgens wordt daarop bij Koninklijk Besluit beslist (artikel 1:7 BW BES).
Ook kunnen ouders ervoor kiezen om hun kind dat op of na 1 januari 2024 is geboren een dubbele geslachtsnaam te geven die bestaat uit een combinatie van de geslachtsnamen van beide ouders. Deze extra keuzemogelijkheid geldt tijdelijk ook voor ouders van een kind dat op of na 1 januari 2016 is geboren.
Het overgangsrecht van de WIGG bepaalt dat ouders gedurende heel 2024 een hernieuwde naamskeuze kunnen uitbrengen als hun enige of oudste kind is geboren op of na 1 januari 2016. Er moet dan aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
de ouders verklaren gezamenlijk dat de kinderen een geslachtsnaam behoren te krijgen die bestaat uit een combinatie van de geslachtsnamen van beide ouders in een door hen eensluidend gekozen volgorde;
het oudste kind dat in familierechtelijke betrekking tot beide ouders staat, is geboren op of na 1 januari 2016 en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet;
de verklaring betreft alle kinderen van dezelfde ouders.
2.8.
Uit de kamerstukken bij het wetsvoorstel van de WIGG volgt dat het maken van een keuze niet verplicht is; in gevallen waarin de ouders geen keuze maken is de bestaande vangnetnorm van toepassing. De ouders hebben niet alleen de vrijheid tot het doen van een naamskeuze, maar zij hebben ook de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat aan het kind een geslachtsnaam wordt gegeven. Wanneer ouders zich aan deze verantwoordelijkheid onttrekken door niet een gezamenlijke keuze te maken, is het nodig dat in de wet is bepaald welke geslachtsnaam het kind zal hebben. Er zullen soms gevallen blijven bestaan waarin de naamskeuze leidt tot ongemak of onenigheid, maar het alternatief voor een vangnetkeuze, namelijk het lot of een rechter laten beslissen, miskent de verantwoordelijkheid van beide ouders voor de naamskeuze voor het kind (
Kamerstukken II, 2021–2022, 35 990, nr. 3, p. 8, MvT). De wetgever heeft ervoor gekozen om de overgangsrechtelijke regeling afhankelijk te maken van een
verklaringvan de ouders van hun gezamenlijke
keuze, en niet van een
toestemmingsvereiste. Er is derhalve geen sprake van een mogelijkheid om vervangende toestemming te verzoeken.
2.9.
De moeder heeft verder bepleit dat de toepassing van het bovenstaande in strijd is met internationaalrechtelijke bepalingen. Het gerecht volgt de moeder niet in dit standpunt en overweegt als volgt. Internationale verdragen schrijven voor dat ouders het recht dienen te krijgen om de geslachtsnaam van hun kind te kiezen (zie bijvoorbeeld artikel 7 lid 1 Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind en artikel 24 lid 2 Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten). Hoewel het EVRM niet expliciet het recht op een naam of een naamskeuze noemt, blijkt uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) wel dat het hebben van een naam onder de werking van artikel 8 EVRM valt (EHRM
Burghartz t. Zwitserland, 22 februari 1994, zaaknummer 16213/90, §24). Daarnaast heeft het EHRM geoordeeld dat het Nederlandse systeem waarbij ouders de mogelijkheid krijgen om de geslachtsnaam van hun kind te kiezen, en bij gebreke van een keuze de geslachtsnaam door een vangnetnorm wordt bepaald, niet in strijd met artikel 8 EVRM is (EHRM
Bijleveld t. Nederland,27 april 2000, zaaknummer 42973/98). De Hoge Raad heeft hieraan toegevoegd dat de uiteindelijke beslissing welk systeem dient te gelden als vangnetnorm een vraag is die door de wetgever dient te worden beantwoord, en dat er hierin geen rol is weggelegd voor de rechter (HR 23 september 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0347 en laatst HR 14 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9239).
2.10.
De moeder doet ook nog een beroep op het concordantiebeginsel.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad valt af te leiden dat in ieder geval geen sprake kan zijn van toepassing van dit beginsel wanneer de wetgever van een land bewust heeft gekozen voor een afwijking. Dat is hier aan de orde. In het nieuwe artikel 1:5 BW BES is voor Nederland en de BES-eilanden bewust gekozen voor een andere regeling dan die in de andere (Caribische) landen van het Koninkrijk geldt voor zover het betreft de mogelijkheid om een geschil over een naamskeuze aan de rechter voor te leggen.
2.11.
De conclusie van het bovenstaande is dat de moeder niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar verzoek met betrekking tot de naamskeuze.
2.12.
De beslissingen over gezag, omgang en kinderalimentatie zijn in de beschikking van 26 april 2024 aangehouden - in afwachting van een onderzoek door de voogdijraad naar deze onderwerpen en de rapportage daarover - verwezen naar de rolzitting van 18 september 2024. Aangezien die rolzitting door onvoorziene omstandigheden is komen te vervallen, zullen de zaken voor hetzelfde doel worden verwezen naar de rolzitting van 2 oktober 2024.

3.De beslissing

Het gerecht:
in de zaken met registratienummers BON202400098, BON202400099
3.1.
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek over de naamskeuze,
3.2.
verwijst de zaken naar de rolzitting van
2 oktober 2024om
9.3uur voor de indiening van een rapportage over gezag en omgang door voogdijraad als bedoeld in punt 4.2. van het dictum van de beschikking van 26 april 2024,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in de zaak met registratienummers BON202400103
3.4.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
2 oktober 2024om
9.3uur voor de indiening van een rapportage over kinderalimentatie door voogdijraad als bedoeld in punt 4.6. van het dictum van de beschikking van 26 april 2024,
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.R. Veerman, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.