ECLI:NL:OGEABES:2023:47

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
400.00172/23
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk vervoeren van 601,5 kilo cocaïne in internationale wateren

Op 29 juni 2023 heeft de verdachte, samen met vier medeverdachten, zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van 601,5 kilo cocaïne in internationale wateren ten zuiden van Bonaire. De verdachte heeft in verschillende verklaringen aanvankelijk ontkend te weten dat er cocaïne aan boord was, maar later erkende hij dit wel. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de kustwacht bevoegd was om op te treden en dat er geen sprake was van onrechtmatig verkregen bewijs. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren. Ten aanzien van een tweede feit, het voorhanden hebben van een patroonhouder en munitie, verklaarde het Gerecht zich onbevoegd, omdat de rechtsmacht ontbrak. De zaak werd behandeld in een openbare terechtzitting op 15 november 2023, waar de verdachte bijgestaan werd door zijn raadsman, mr. E. Winkel, en de officier van justitie, mr. M. Veneberg, het Gerecht verzocht om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vijf jaren. De verdediging voerde aan dat de kustwacht niet bevoegd was en dat er geen redelijk vermoeden van schuld was, maar deze verweren werden verworpen. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen en het Gerecht achtte de op te leggen straf passend gezien de ernst van het feit.

Uitspraak

Parketnummer: 400.00172/23
Uitspraak: 6 december 2023 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring op Bonaire.

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2023. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. E. Winkel, advocaat op Bonaire.
De officier van justitie, mr. M. Veneberg, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1. ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat het Gerecht zich ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde onbevoegd zal verklaren.
De raadsman heeft bewijsverweren en een verweer strekkende tot strafvermindering gevoerd. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman, evenals de officier van justitie, aangevoerd dat het Gerecht onbevoegd is om over dit feit te oordelen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd:
1.
dat op of omstreeks 29 juni 2023 in de internationale wateren ten zuiden van Bonaire (locatie 11-13.38N 067-55.24W), (tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen) al dan niet opzettelijk heeft ingevoerd en/of doorgevoerd en/of vervoerd, in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumwet 1960 BES en/of artikel 1 lid 3 Opiumwet 1960 BES, in ieder geval in zijn bezit en/of aanwezig heeft gehad ongeveer 601.5 kilogram, althans een hoeveelheid cocaïne, althans van enige
bereiding van cocaïne, zijnde (een) middel(len) als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES;
2.
dat op of omstreeks 29 juni 2023 in de territoriale wateren van Bonaire en/of internationale wateren ten zuiden van Bonaire (locatie 11-13.38N 067-55.24W), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad een zwarte PMA6 30 patroonhouder 5.56 en/of 45 stuks munitie, in elk geval een of meer scherpe patro(o)nen, zijnde een vuurwapen en/of munitie in
de zin van de Vuurwapenwet BES.

Voorvragen

Bevoegdheid van het Gerecht
Het Gerecht is met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat het Gerecht onbevoegd is om kennis te nemen van feit 2 in verband met het ontbreken van rechtsmacht. De overwegingen daartoe worden verderop in het vonnis besproken. Ten aanzien van feit 1 acht het Gerecht zich wel bevoegd. Ook dit zal verderop in het vonnis nader worden besproken.
Het Gerecht stelt verder vast dat de dagvaarding geldig is, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn tot schorsing van de vervolging.

Bewezenverklaring

Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 9 juni 2023 in de internationale wateren ten zuiden van Bonaire tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad, ongeveer 601.5 kilogram cocaïne.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1] De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens zakelijk weergegeven.
1. Op 29 juni (het Gerecht begrijpt: 2023) omstreeks 20:41 uur, is Zr. MS. Groningen (GRON) door de Kustwacht CARIB gewezen op een mogelijke Go Fast die op een bekende smokkelroute voer. De kapitein-luitenant ter Zee ir. [naam kapitein-luitenant] heeft bij die gelegenheid het volgende rapport opgesteld:
“Omstreeks 22:05 uur bevindt de Go Fast (hierna: GF) zich in Venezolaanse territoriale wateren met een zuidelijke koers en snelheid van 30 knopen. Hierna verliest Kustwacht CARIB het contact met haar radars. Daarop positioneert GRON zich in een optimale positie om uiteindelijk de GF te kunnen onderscheppen. In de tussentijd wordt het Kustwacht DASH-8 patrouillevliegtuig ingezet en meldt zich omstreeks 02:48 uur ter plekke om te zoeken naar de verloren GF. Omstreeks 04:00 uur meldt de DASH de GF in een positie op de Venezolaanse territoriale wateren. Omstreeks 05:05 uur bevindt de GF zich in internationale wateren met een oostelijke koers en 22 knopen.
Omstreeks 05:31 uur lanceert GRON haar twee FRISC’s (snelle bijboten) en wordt de interceptie ingezet. Rond 06:04 uur heeft de eerste FRISC de GF visueel. Omstreeks 06:14 uur maakt de FRISC zichzelf kenbaar. De GF gaat er vandoor in zuidelijke richting met hoge vaart. Gelijktijdig gooien de verdachten balen contrabande overboord. De FRISC’s achtervolgen de GF. Er ontstaat een spoor van overboord gegooide pakketten contrabande. De eerste FRISC ziet geen tekenen van nationaliteit op de GF, hierop verklaart de commandant het vaartuig stateloos en geeft hij toestemming voor het uitvoeren van waarschuwingen, waarschuwingsschoten en disabling fire. De GF stopt niet. Er worden waarschuwingsschoten gelost achter de achterzijde van de GF. De GF blijft heftig manoeuvreren, waarop wordt besloten nogmaals waarschuwingsschoten uit te voeren om te proberen de opvarenden te laten stoppen. Hierna wordt disabling fire uitgevoerd. De bestuurder luisterde nog steeds niet naar de aanwijzingen om de GF te laten stoppen. Na enige tijd heeft een andere verdachte (persoon zat eerst halverwege de GF en is vervolgens naar voren gekropen) een handje geholpen op de GF te laten stoppen omdat de bestuurder dit niet deed. Uiteindelijk stopt het vaartuig met varen en geven de opvarenden zich over. De interceptie heeft plaatsgevonden om 06:24 uur in internationale wateren.
Het vaartuig, een gesloten boot met meerdere compartimenten en luiken, voert geen lichten. Tevens zijn er vijf verdachten aan boord. Bij het betreden van de GF blijken er geen pakketten contrabande meer aan boord aangetroffen. Deze zijn allemaal tijdens de achtervolging overboord geworpen. Omstreeks 08:48 uur keert de laatste FRISC terug van een zoekslag naar overboord geworpen contrabande. Omstreeks 08:48 uur zijn 20 ongelijke balen aan boord van GRON met een gemiddeld gewogen gewicht van 604 kg.” [2]
2. Kapitein-luitenant ter Zee ir. [naam kapitein-luitenant] heeft de pakketten overgedragen aan het Korps Politie Caribisch Nederland en verbalisant [verbalisant 1] heeft een proces-verbaal van overname opgemaakt en daarbij het volgende gerelateerd:
“Op 29 juni 2023 heb ik een partij van twintig pakketten met vermoedelijk verdovende middelen en 5 verdachten overgenomen. De middelen zijn afkomstig van het onderschepte vaartuig [nummer boot] ten zuiden van Bonaire.” [3]
3. De verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben een onderzoek ingesteld naar de vermoedelijk verdovende middelen. Zij hebben het volgende gerelateerd:
“Op donderdag 29 juni 2023 omstreeks 17.50 uur werd door ons een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet BES. Het onderzoek vond plaats aan een inbeslaggenomen hoeveelheid verdovende middelen die door het schip Zr. Ms. Groningen bij Korps Politie Caribisch Nederland (FO) was aangeboden voor onderzoek.
De aangeboden partij had een totale brutogewicht van 601,5 kilogram cocaïne. De inhoud van deze pakketten werden ook getest, met behulp van de indicatieve verdovende middelen veldtest ‘NIK’. Wij zagen dat de verkleuringen van de testen allemaal een betrouwbare positieve indicatie van de stof cocaïne gaf, zijnde stof die vermeld is in de Opiumwet BES.
De monsters zullen naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) worden verzonden, waarbij verzocht wordt onderzoek in te stellen naar de aard en samenstelling hiervan.” [4]
4. Het NFI heeft de aangeboden monsters op 31 juli 2023 ontvangen van het Korps Politie Caribisch Nederland en heeft deze vervolgens onderzocht. Ing. [naam deskundige] heeft de volgende verklaring opgesteld:
“In het onderzoeksmateriaal is cocaïne aangetoond.” [5]
5. De medeverdachte [medeverdachte 1] is op 11 juli 2023 gehoord. Hij heeft toen het volgende verklaard:

We hadden cocaïne aan boord. Ik was chauffeur voor de eigenaar van de cocaïne. Ik moest hem vanuit Rio Hacha naar Uribia brengen. Bij Uribia vroeg hij aan mij of ik naar La Alta Guajira wou gaan om de drugs te ontvangen. Ze zouden de drugs in kleine hoeveelheden transporteren. Ik ging daarmee akkoord. We moesten de cocaïne in Caracas bij aangegeven coördinaten afleveren. We hadden 20 pakketten aan boord. Op 28 juni 2023 zijn we in de vroege ochtend vertrokken. Mijn taak was om de cocaïne af te leveren. De andere personen waarmee ik ben aangehouden ben ik woensdag op de boot tegengekomen. [6]
6. De medeverdachte [medeverdachte 2] is op 29 juni 2023 gehoord. Hij heeft toen het volgende verklaard:
“A: Een dikke man kwam naar mijn huis en vroeg aan mij of ik met hem mee wilde gaan in een boot. Hij zei dat hij me goed zou betalen. Doordat ik geld nodig had voor de operatie van mijn dochter besloot ik met hem mee te gaan.
V: Wie zijn de andere vier mannen waarmee je samen voer?
A: Een broer van mij genaamd [medeverdachte 3]. Een neef genaamd [medeverdahte 4] (het Gerecht begrijpt: [medeverdachte 4]). Een vriend genaamd [verdachte] (het Gerecht begrijpt: [verdachte]). De andere man ken ik niet. De onbekende man heb ik voor het eerst bij de boot gezien.” [7]
V: Wat moest je op de boot gaan doen?
A: Ik moest alleen op de boot samen met anderen gaan. Mijn zoon moet een operatie in zijn neus en keel doen en de dikke man had aan mij gezegd dat ik met het karweitje geld kan verdienen om de operatie te betalen. Hij heeft niet gezegd hoeveel hij mij zou betalen, maar hij zei dat het genoeg zou zijn om de operatie van mijn zoon te betalen en mijn huisje af te bouwen. [8]
7. De verdachte is op 30 juni 2023 gehoord. Hij heeft toen het volgende verklaard:
“Ik werd door enkele Colombiaanse mannen uit Alta Guajira gecontracteerd om enkele personen en benzine te transporteren. Degene die in contact met mij kwam wordt “El Tio” genoemd. El Tio had me gebeld om de Colombiaanse man die samen met mij werd aangehouden. Ik moest hem bij de kust van Alta Guajira ophalen en hem naar Caracas brengen. Toen ik bij hem was gekomen, werden de 20 pakketten inhoudend cocaïne aan boord gezet. Wij moesten de man, verdovende middelen en de benzine in Caracas afleveren, maar wij werden aangehouden. Ik had een coördinaat gekregen waar ik naartoe moest varen. Ik zou de overdracht ergens op zee doen. Tevens had ik een wachtwoord gekregen die ik moest gebruiken om te verifiëren of ik bij de correcte personen zou afleveren. Oorspronkelijk zou iedereen 2000,- US dollar ontvangen voor het transporteren van de man en de benzine. Later toen de pakketten van cocaïne in de bood werd gezet, hadden ze ons 10000,- US dollar aangeboden. De boot en de pakketten werden door compleet bedekte mannen met bivakmutsen afgegeven”. [9]

Bewijsoverwegingen

De verweren van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1. ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Primair heeft de raadsman aangevoerd dat de kustwacht niet bevoegd was en dat er geen sprake is geweest van een redelijk vermoeden van schuld. Hij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
De Go Fast was op het moment dat de kustwacht erop werd geattendeerd niet in internationale wateren, maar in de territoriale wateren van Venezuela. De verdachten hebben ook verklaard dat zij zich in Venezolaanse wateren bevonden. Het dossier is onduidelijk over de coördinaten. De kustwacht heeft zich bevoegd geacht om de boot lange tijd te volgen terwijl die zich voor een lange tijd in Venezolaanse wateren bevond. Het is onduidelijk waarom deze boot zo bijzonder was en waarom deze de hele tijd gevolgd moest worden. Er was geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld. De kustwacht heeft geen bevoegdheid om de Venezolaanse drugscriminaliteit te bestrijden. De kustwacht kon niet weten dat de boot op het laatste moment de grens over zou steken naar internationale wateren.
Doordat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld en/of rechtmatig optreden moet bewijsuitsluiting plaatsvinden en moet verdachte vrijgesproken worden van het onder 1. ten laste gelegde feit.
Subsidiair heeft de raadsman – zakelijk weergegeven - aangevoerd:
De verhoren zijn afgenomen zonder een beëdigd tolk. De verklaringen die als laatste zijn afgelegd moeten leidend zijn in deze zaak. Verdachte is gecontacteerd en overtuigd om wat te gaan doen. Tegen verdachte werd gezegd dat het ging om benzine. Pas op het moment dat ze werden achtervolgd door de kustwacht en er pakketten over boord werden gegooid, kwamen ze erachter dat het ging om cocaïne. De cocaïne op de boot was afgedekt dus dat is ook een geloofwaardige verklaring.
Feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier en dat wat op de zitting is besproken gaat het Gerecht uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op de avond van 28 juni wordt het patrouillevaartuig Zr. Ms. Groningen door kustwacht CARIB gewezen op een mogelijke Go Fast in de Venezolaanse territoriale wateren, varend in oostelijke richting. De Go Fast vaart op een voor de kustwacht bekende smokkelroute. Kort hierna verliest de kustwacht het contact van haar radars.
Enkele uren later, in de vroege ochtend van 29 juni (om 02:48 uur), zet de kustwacht een patrouillevliegtuig in om de Go Fast te zoeken. De Go Fast wordt ruim een uur later aangetroffen, opnieuw of nog steeds in de territoriale wateren van Venezuela. De Zr. Ms. Groningen heeft zich inmiddels in een (optimale) positie gemanoeuvreerd en als de Go Fast de internationale wateren in komt (om 5:05 uur), komt de kustwacht in actie. Om 05:31 uur lanceert de Zr. Ms. Groningen de FRISC’s en wordt de interceptie ingezet. Uit het proces-verbaal blijkt niet waar de Go Fast zich op dat moment bevindt. Om 06.04 uur is er zicht op de Go Fast vanaf de eerste FRISC. De FRISC zet de zwaailichten aan en presenteert zichzelf. De Go Fast gaat er dan met hoge snelheid vandoor. Vanaf de FRISC is te zien dat er balen of pakketten vanaf de Go Fast overboord worden gegooid. De FRISC ziet geen tekenen van nationaliteit op de Go Fast en de commandant verklaart het vaartuig stateloos. Uiteindelijk wordt de Go Fast na waarschuwingsschoten gestopt en betreden. Op dat moment bevindt de Go Fast zich in internationale wateren en het is dan 06.24 uur.
De vijf opvarenden van de Go Fast worden aangehouden en overgedragen aan het Korps Politie Caribisch Nederland (KPCN) op Bonaire. De overboord gegooide pakketten worden uit het water gehaald en eveneens overgedragen aan het KPCN. Uit nader onderzoek blijkt dat de overboord gegooide pakketten cocaïne bevatten. Het (bruto) totaal gewicht van de pakketten blijkt 601,5 kilo te zijn.
De vijf aangehouden verdachten blijken te zijn: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4], [verdachte], en de broers [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].
De vijf verdachten zijn elk meermalen gehoord door de politie. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij wist dat er pakketten cocaïne op de boot waren. Hij dacht dat het ging om 500 kilo cocaïne. Hij werd onder druk gezet om hieraan mee te werken.
[verdachte] heeft in zijn 2e verhoor (30 juni 2023) verklaard dat er cocaïne aan boord was, en dat hij dit wist. Hij heeft verklaard dat hem eerst was gezegd dat ze gasoline zouden vervoeren. Later bleek dat het ging om cocaïne en werd er een hogere prijs geboden voor het vervoer. De 20 pakketten cocaïne werden door compleet bedekte mannen met bivakmutsen op de boot gezet. Hij, [verdachte], had op de boot als taak om de richting aan te geven [10] .
De overige drie verdachten hebben verklaard dat ze dachten dat ze benzine vervoerden naar Caracas, en dat ze niets wisten van de cocaïne. [medeverdachte 2] heeft verder verklaard dat hij genoeg betaald zou krijgen om de operatie van zijn zoon te betalen, en om zijn huisje af te bouwen. [medeverdachte 3] heeft nog verklaard dat er mannen met bivakmutsen waren, die goederen op de boot hebben gezet voordat ze vertrokken [11] .
Oordeel van het Gerecht over de verweren van de raadsman
De bevoegdheid van de kustwacht om op te treden
De raadsman heeft allereerst aangevoerd dat de kustwacht niet bevoegd was om op te treden.
Het Gerecht stelt vast, net als de raadsman en de officier van justitie, dat in het dossier veel verschillende coördinaten worden genoemd. Verder wordt in het dossier gesproken over ‘territoriale wateren van Venezuela’, ‘internationale wateren’ , en op het bevel inverzekeringstelling zelfs van ‘territoriale wateren van Bonaire’. Dat is enigszins verwarrend.
Het rapport van bevindingen van de kustwacht CARIB van 29 juni 2023 (nr. 5) is echter voldoende duidelijk. In dat rapport staat vermeld wanneer de Go Fast zich in de territoriale wateren van Venezuela bevond, en wanneer de Go Fast in internationale wateren voer. De vermelding ‘territoriale wateren van Bonaire’ op het bevel inverzekeringstelling ziet het Gerecht als een verschrijving, en is verder ook niet relevant. Zoals hierboven onder ‘feiten en omstandigheden’ weergegeven gaat het Gerecht er vanuit dat de Go Fast in de territoriale zee van Venezuela voer op het moment dat zij in beeld kwam, en ook op het moment dat het patrouillevliegtuig de Go Fast opnieuw in beeld kreeg. Dit was om 04.00 uur. Op het moment dat de Zr. Ms. Groningen de FRISC’s lanceerde, voer de Go Fast in internationale wateren. Hetzelfde geldt voor het moment dat de Go Fast werd geïntercepteerd.
Op basis van artikel 2 sub b van de Rijkswet tot goedkeuring en uitvoering van het Verdrag inzake samenwerking bij de bestrijding van sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen over zee en door de lucht in het Caribisch gebied (het verdrag van San Jose), is de strafwet van Bonaire van toepassing op iedereen die aan boord is op een stateloos vaartuig dat zich buiten de territoriale zee van Bonaire bevindt. De Rijkswet voorziet derhalve in de extraterritoriale werking van de strafwet voor de uitvoering van het San Jose verdrag. Wat betreft de bevoegdheid van de Kustwacht om op te treden, is in artikel 2 sub b, in samenhang met artikel 3 en artikel 11 van de Rijkswet Kustwacht voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten alsmede voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, bepaald dat de kustwacht ook buiten de territoriale zee van de landen van het Koninkrijk mag optreden ten aanzien van drugsdelicten voor zover het volkenrecht en het internationale recht dit toelaten [12] .
In de Rijkswet Kustwacht voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten alsmede voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba staat in artikel 2 het volgende:
(…)
2. De Kustwacht is belast met toezichthoudende en opsporingstaken alsmede met dienstverlenende taken, welke in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag worden uitgevoerd.
3. De toezichthoudende en opsporingstaken zijn:
a. algemene politietaken, waaronder operaties ter bestrijding van de handel en smokkel in verdovende middelen. (…)
Dat de Go Fast terecht statenloos is verklaard, is door de verdediging niet betwist. Het Gerecht heeft daarnaast zojuist al vastgesteld dat de Go Fast zich in internationale wateren bevond op het moment dat de actie begon (het uitvaren van de FRISC’s) en ook op het moment van betreden van de boot en de aanhouding. Dit betekent dat de kustwacht bevoegd was om op te treden.
Het Gerecht is het met de raadsman eens dat het op het eerste gezicht enigszins opvallend is dat de kustwacht van het Koninkrijk een boot volgt en benadert die in elk geval in eerste instantie met name in de Venezolaanse territoriale wateren vaart. De boot lijkt ook niet op weg naar het territoir van het Koninkrijk. Maar daar staat tegenover dat de kustwacht zowel in de Rijkswet Kustwacht voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten alsmede voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba [13] , als in internationale verdragen [14] , expliciet de opdracht heeft gekregen om de handel in en smokkel van verdovende middelen tegen te gaan. In dat licht is de actie van de kustwacht wel degelijk begrijpelijk en in overeenstemming met de aan haar opgedragen taken. Of er een connectie is tussen de Go Fast en Bonaire is hierbij niet van belang.
Bevoegdheid van het Gerecht ten aanzien van feit 2
Met de vaststelling van de bevoegdheid van de kustwacht om op te treden tegen de Go Fast, is ook de bevoegdheid van het Gerecht gegeven. Dat wil zeggen, ten aanzien van de beoordeling van feit 1. Ten aanzien van feit 2 ligt dat anders. Immers, het verdrag van San Jose richt zich specifiek op de sluikhandel in verdovende middelen [15] . Datzelfde geldt, logischerwijs, voor de Rijkswet Kustwacht voor Aruba, Curacao en Sint Maarten alsmede voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De Rijkswet voorziet in extraterritoriale werking van de strafwet
voor de uitvoering van het San Jose verdrag. De Rijkswet voorziet niet in extraterritoriale werking van de Vuurwapenwet BES. Om die reden is het Gerecht niet bevoegd met betrekking tot feit 2.
Redelijk vermoeden van schuld
De raadsman heeft daarnaast aangevoerd dat geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Voor het beoordelen van dit verweer dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de toezichthoudende taak van de kustwacht enerzijds, en de opsporingstaak van de kustwacht anderzijds. Beiden zijn neergelegd in het hierboven geciteerde artikel 2 van de Rijkswet.
Het volgen (via de radar en het patrouillevliegtuig) van de Go Fast heeft in eerste instantie plaatsgevonden op grond van de toezichthoudende taak. Ook het uitvaren van de FRISC’s en het visueel bekijken van de Go Fast valt onder de toezichthoudende taak van de kustwacht, evenals het ‘zichzelf presenteren’ zoals dat in het rapport nr. 5 is beschreven. Voor het uitvoeren van de toezichthoudende taken van de kustwacht is geen redelijk vermoeden van schuld nodig.
De omslag vindt plaats op het moment dat de FRISC zichzelf kenbaar maakt. De Go Fast vaart dan hard weg, terwijl er pakketten overboord worden gegooid. Op dat moment gaat het toezicht over naar opsporing. Naar het oordeel van het Gerecht leveren de omstandigheden op dat moment, met name het overboord gooien van pakketten op het moment dat de FRISC zichzelf kenbaar maakt, voldoende redelijk vermoeden van schuld op om tot opsporing te mogen overgaan.
Ondeugdelijkheid van het dossier
Het dossier is niet erg uitgebreid, maar alle relevante feiten en omstandigheden voor het oordeel van het Gerecht staan er wel in. Met name het eerder genoemde rapport van bevindingen van de kustwacht CARIB van 29 juni 2023 heeft veel duidelijkheid gegeven. Daarmee is aan de verbaliseringsplicht voldaan.
Geen tolk bij de verhoren
Met betrekking tot het feit dat verdachte (net als de medeverdachten) zonder tolk is gehoord geldt het volgende. Verdachten hebben recht op berechting in een taal die zij begrijpen, al dan niet door middel van bijstand van een tolk. Dit is onder andere neergelegd in artikel 6 EVRM. Recht op verhoor in een taal die je begrijpt, of vertaling van stukken, is echter iets anders dan recht op bijstand van een beëdigde tolk.
Spaans is op Bonaire geen officiële taal, maar het is wel een taal die op Bonaire veel wordt gebruikt en die veel inwoners van Bonaire (goed) beheersen. In het geval van verdachte heeft een Spaanssprekende verbalisant verdachte in het Spaans verhoord. Vervolgens heeft de verbalisant in het Nederlands een proces-verbaal opgemaakt van dit verhoor. Naar het oordeel van het Gerecht stuit dit niet op grote bezwaren en is verdachte hiermee niet in zijn rechten geschaad. Een proces-verbaal van verhoor is bijna nooit een letterlijke weergave van wat er is besproken. Er vindt dus altijd enige ‘vertaling’ plaats door de verbalisant, ook als proces-verbaal wordt opgemaakt in de taal waarin het verhoor heeft plaatsgevonden. Een proces-verbaal van verhoor is bovendien op ambtseed opgemaakt. Het gerecht mag (en moet) er dus vanuit gaan dat dit naar waarheid is opgemaakt [16] , en dat de verbalisant het ook naar waarheid voor de verdachte heeft vertaald voordat hem werd gevraagd te tekenen.
In casu geldt bovendien nog dat verdachte op geen enkel moment te kennen heeft gegeven dat hij de verbalisant niet begreep, of een tolk nodig had. Verdachte heeft daarnaast op zitting --
metbijstand van een beëdigde tolk - een verklaring afgelegd die niet anders luidt dan zijn eerste en laatste verklaring bij de politie.
Conclusie ten aanzien van de verweren
Op grond van al het bovenstaande concludeert het Gerecht dat de kustwacht bevoegd was, dat het Gerecht bevoegd is om een oordeel te geven over feit 1, dat geen sprake is geweest van onrechtmatig verkregen bewijs en dat er geen reden is over te gaan tot bewijsuitsluiting. De verweren van de raadsman worden verworpen.
Opzet
De verdachte heeft op zitting verklaard dat hij dacht dat ze ‘gasolina’ vervoerden, en dat hij niets wist van drugs aan boord van de Go Fast. Hij had, anders gezegd, geen opzet op het vervoeren van drugs. In zijn verklaring van 30 juni 2023 (2e verhoor) heeft verdachte echter verklaard dat hij wel degelijk wist dat er cocaïne werd vervoerd. Het Gerecht gaat uit van deze eerdere verklaring van verdachte, waaruit opzet op het vervoeren van cocaïne blijkt. Dat de verhorende verbalisanten deze verklaring van verdachte verzonnen zouden hebben terwijl verdachte iets heel anders verklaarde, is op geen enkele manier aannemelijk geworden. Overigens zou het Gerecht op basis van de overige bewijsmiddelen ook (voorwaardelijk) opzet hebben aangenomen indien de verdachte deze bekennende verklaring niet had afgelegd.

Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, aanhef onder c en B & C Opiumwet BES en strafbaar gesteld in artikel 11, eerste lid, aanhef, onder a, van die wet. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid onder B en C, van de Opiumwet 1960 BES.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Oplegging van straf

A. Verweren strekkende tot strafvermindering
De raadsman heeft bepleit dat de hierboven gevoerde verweren strekkende tot bewijsuitsluiting, in subsidiaire zin tot strafvermindering moeten leiden.
Het Gerecht verwerpt op dezelfde gronden als hierboven reeds aangehaald deze subsidiaire verweren strekkende tot strafvermindering.
Strafoplegging
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het Gerecht gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals bij het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen. Daarbij heeft het Gerecht rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 29 juni 2023 met vier medeverdachten schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van 601,5 kilo cocaïne. Dit is een enorme hoeveelheid aan verdovende middelen. Het kan niet anders dan dat deze hoeveelheid cocaïne bestemd was voor (internationale) handel. Het is een feit van algemene bekendheid dat de internationale drugshandel vaak samen gaat met (georganiseerde) zware criminaliteit. Daarnaast is er een maatschappelijk belang bij de strafbaarstelling van de handel in drugs, te weten het beschermen van de volksgezondheid. Strafbare feiten die met de handel in verdovende middelen te maken hebben, worden daarom streng bestraft.
Dit betekent dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Voor bepaling van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf is het gebruikelijk te kijken naar (onder andere) de hoeveelheid cocaïne die is aangetroffen. Het Gerecht ziet, anders dan de raadsman, geen reden om in deze zaak van dat uitgangspunt af te wijken. De oriëntatiepunten voor straftoemeting zien ten aanzien van de Opiumwet alleen op hoeveelheden cocaïne of heroïne tot en met 25 kilo. Het Gerecht heeft daarom gekeken naar opgelegde straffen in soortgelijke zaken. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de ene verdachte een veel grotere rol heeft gehad dan de andere verdachte. Het Gerecht zal daarom dezelfde straf opleggen aan alle vijf de verdachten in deze zaak.
Persoonlijke omstandigheden
Verdachte heeft een blanco strafblad op Bonaire en is hier dus nog niet eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het Gerecht geen bijzonderheden die in strafmatigende of strafverzwarende zin mee moeten wegen.
Op te leggen straf
Alles overwegende acht het Gerecht een gevangenisstraf van 5 jaren, zoals door de officier van justitie geëist, passend en geboden. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 31 en 49 van Wetboek van Strafrecht BES, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Gerecht:
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van feit 2 op de tenlastelegging;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan;
- kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
- beveelt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. E.G.C. Groenendaal,, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog, griffier, en op 6 december 2023 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op Bonaire.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisanten in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften.
2.Rapport van bevindingen KWCARIB No. 05 d.d. 30 juni 2023 (Aanvullend PV)
3.Proces-verbaal van bevindingen van de kustwacht (PV-nummer: 20230629.OVN), betreffende ‘Overname vermoedelijke verdovende middelen’ d.d. 29 juni 2023
4.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek verdovende middelen d.d. 6 juli 2023, Actpol nummer 2023007810.
5.Een schriftelijk bescheid, te weten een NFI rapport d.d. 14 september 2023.
6.Proces-verbaal 2e verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 11 juli 2023.
7.Proces-verbaal 1e verhoor [medeverdachte 2] d.d. 29 juni 2023.
8.Proces-verbaal 2e verhoor [medeverdachte 2] d.d. 29 juni 2023.
9.Proces-verbaal 2e verhoor [verdachte] d.d. 30 juni 2023.
10.In zijn latere verhoor in oktober en ook ter zitting heeft [verdachte] overigens gezegd dat dat deze verklaring niet klopt, en dat hij niets wist over de cocaïne aan boord.
11.3e verhoor [medeverdachte 3], 19 oktober 2023
12.Gemeenschappelijk hof in hoger beroep d.d. 9 november 2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:332
13.Zie het hiervoor geciteerde artikel 2 lid 3.
14.Het Verdrag van San Jose met name.
15.In de inleidende overwegingen van het verdrag staat bijvoorbeeld het volgende: ‘
16.Tenzij er sterke aanwijzingen zijn voor het tegendeel.