ECLI:NL:OGHACMB:2020:332

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 november 2020
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
H22/2020 P-2019-09881
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Kustwacht in de Exclusieve Economische Zone en de rechtsmacht bij drugshandel

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 9 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd in Aruba, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren voor het invoeren van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zijn raadsman betoogde dat de procureur-generaal niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de strafvervolging, omdat de Kustwacht van Aruba onbevoegd zou zijn geweest om buiten de landsgrenzen van Aruba op te treden zonder toestemming van de Venezolaanse autoriteiten. Het Hof heeft deze stelling verworpen, onder verwijzing naar het internationale recht van de zee en de toepasselijke Rijkswet die de extraterritoriale werking van de Arubaanse strafwet regelt.

Het Hof heeft vastgesteld dat het vaartuig waarop de verdachte zich bevond, stateloos was en zich in de Exclusieve Economische Zone (EEZ) van Venezuela bevond. De Kustwacht had derhalve rechtsmacht om op te treden. De verdediging voerde ook aan dat artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) was geschonden, maar het Hof oordeelde dat er geen sprake was van een schending van het recht op een eerlijk proces. Het Hof heeft de bewezenverklaring van de verdachte bevestigd en de straf van zes jaren gevangenisstraf opgelegd, waarbij het Hof de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de samenleving in overweging heeft genomen. Het vonnis van het Gerecht is vernietigd en het Hof heeft opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Zaaknummer: H -22/2020

Parketnummer: P-2019/09881
Uitspraak: 9 november 2020 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 21 februari 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in Aruba.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. F.A.M.P. van Deutekom, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. M.O. Lopez, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof komt tot een andere bewezenverklaring dan het Gerecht. Het vonnis kan daarom niet in stand blijven.
Ontvankelijkheid van de procureur-generaal
Bevoegdheid Kustwacht Aruba
De raadsman heeft bepleit dat de procureur-generaal niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Hiertoe is allereerst – in de kern en onder verwijzing naar het Verdrag van San José - aangevoerd dat de Kustwacht van Aruba in dit geval niet bevoegd was om buiten de landsgrenzen van Aruba en zonder de uitdrukkelijke toestemming van de Venezolaanse autoriteiten in Venezolaanse wateren te varen en strafvorderlijke taken uit te oefenen. Nu die toestemming niet is gevraagd noch daarvan is gebleken, is dat optreden – dat heeft bestaan in het aan boord gaan van het vaartuig waarvan verdachte opvarende was – onbevoegd geschied.
Het Hof verwerp het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het Hof zal eerst bespreken of aan het onderhavige vaartuig een nationaliteit is verleend. In dit geval is gebleken dat de Go-Fast (hierna: het vaartuig) zonder vlag en naam voer, dat het geen registratienummer droeg en dat geen papieren aan boord zijn aangetroffen. Nu ook de opvarenden – bij de onderschepping noch de aanhouding - informatie hebben verstrekt die in een andere richting wijst, is het vaartuig terecht als ‘stateloos’ aangemerkt. Bij die stand van zaken kon ten tijde van het gewraakte ingrijpen door de leden van de Kustwacht door hen het redelijk vermoeden worden aangenomen dat aan het schip geen nationaliteit was verleend en derhalve als stateloos mocht worden aangemerkt.
Op basis van de inhoud van het proces-verbaal van de Kustwacht van 9 september 2020 staat niet langer ter discussie dat het stateloze vaartuig zich ten tijde van de onderschepping niet bevond in de territoriale wateren van Venezuela, maar wel in de exclusie economische zone (EEZ) van Venezuela. De vraag aan wie rechtsmacht toekomt in maritieme zones wordt bepaald door het internationale recht van de zee. Het instellen van een EEZ volgt uit internationaal gewoonterecht waarvan het VN-Zeerechtverdrag ‘slechts’ de codificatie is. Dat Venezuela geen partij is van voornoemd zeerechtverdrag, doet derhalve aan het bestaan van de Venezolaanse EEZ niet af.
Een EEZ ligt buiten de territoriale wateren en maakt onderdeel uit van de internationale wateren, de Volle Zee. De uitsluitende bevoegdheden van de kuststaat van een EEZ zijn beperkt tot rechtsmacht over een beperkt aantal en hier niet aan de orde zijnde onderwerpen. Voor overige domeinen – zoals strafrechtelijk optreden - moet worden teruggevallen op het regime van de Volle Zee. Op de locatie waar het vaartuig is onderschept, bestond dan ook geen (uitsluitende) rechtsmacht van Venezuela. Tegelijkertijd wordt in het EEZ-regime rechtsmacht van andere staten niet uitgesloten.
Op grond van het voorgaande bestonden op grond van de locatie van de onderschepping (EEZ van Venezuela) en de status van het vaartuig (stateloos) geen volkenrechtelijke belemmeringen voor het uitoefenen van rechtsmacht. De vraag rest of de Kustwacht van Aruba op die locatie over een stateloos vaartuig in verband met een drugsdelict rechtsmacht mocht uitoefenen.
Op basis van artikel 2 sub b van de Rijkswet tot goedkeuring en uitvoering van het Verdrag inzake samenwerking bij de bestrijding van sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen over zee en door de lucht in het Caribisch gebied (het verdrag van San Jose) is de strafwet van Aruba van toepassing op eenieder aan boord van een stateloos vaartuig dat zich buiten de territoriale zee van Aruba bevindt. De Rijkswet voorziet derhalve in de extraterritoriale werking van de strafwet voor de uitvoering van het San Jose verdrag. Ten aanzien van de bevoegdheid van de Kustwacht om op te treden, is in artikel 2, sub b, in samenhang met artikel 3 en artikel 11 van de Rijkswet kustwacht voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten alsmede voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bepaald dat de kustwacht ook buiten de territoriale zee van de landen van Koninkrijk mag optreden ten aanzien van drugsdelicten voor zover het volkenrecht en het internationale recht dit toelaten. In het voorgaande is reeds geconcludeerd dat daarvoor in dit geval geen belemmeringen bestaan.
Artikel 2 EVRM
De raadsman heeft verder aangevoerd dat artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waarin het recht op leven is gewaarborgd, is geschonden. Op grond van artikel 13, zesde lid, van het Uitvoeringsbesluit Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba bestaat uitsluitend de bevoegdheid om gericht op vitale delen van het vaartuig of zijn bemanning te vuren indien van de zijde van een aangeroepen vaartuig geweld wordt gebruikt waardoor de veiligheid van de commandant en de overige opvarenden in ernstige mate wordt bedreigd. In dit geval heeft de Kustwacht gericht geschoten op vitale delen van het vaartuig in kwestie en is het leven van de verdachte in gevaar gebracht zonder dat hiervoor een rechtvaardiging bestond. Dit dient primair te leiden tot niet-ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie in de stafvervolging, aldus de raadsman.
Het Hof verwerpt ook dit onderdeel van het verweer en overweegt als volgt.
Voor niet-ontvankelijkheidsverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging is slechts in uitzonderlijke gevallen plaats. Hiervoor is alleen plaats in geval met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke rechtsorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak – zoals gewaarborgd in artikel 6 van het EVRM - is tekortgedaan.
Dat het recht op een eerlijk proces zoals beschermd in artikel 6 EVRM zou zijn geschonden is in dit geval gesteld noch gebleken. Nu het verweer van de verdediging slechts in de sleutel van artikel 2 EVRM is geplaatst, kan ook zonder nader feitenonderzoek worden geconcludeerd dat niet aan het criterium voor niet-ontvankelijkheidsverklaring is voldaan.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
:
hij al dan niet tezamen met een ander of anderen op of omstreeks 31 juli 2019 in Aruba althans op de volle zee ten Noorden van Aruba al dan niet opzettelijk 431691,2 gram, althans een hoeveelheid cocaïne, althans een stof als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening verdovende middelen of in de Regeling aanwijzing verdovende middelen 1, althans zout van cocaïne als vorenbedoeld, heeft ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Landsverordening verdovende middelen en/of in bezit en/of aanwezig heeft gehad.
(artikel 3 jo artikel 11 van de Landsverordening verdovende middelen)
Bewezenverklaring
Het Hof acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
al dan niettezamen
en in verenigingmet
een ander ofanderen
op ofomstreeks
31 juli 2019
in Aruba althansop de volle zee ten Noorden van Aruba
al dan nietopzettelijk 431691,2 gram,
althans een hoeveelheidcocaïne,
althans een stof als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening verdovende middelen of in de Regeling aanwijzing verdovende middelen 1, althans zout van cocaïne als vorenbedoeld, heeft ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Landsverordening verdovende middelen en/of in bezit en/ofaanwezig heeft gehad.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overneming van het door het Gerecht gebezigde bewijs
Het Hof verenigt zich met de door het Gerecht gemaakte selectie van de bewijsmiddelen. Het Hof neemt deze bewijsmiddelen dan ook over, verwijst daarnaar en legt deze ten grondslag aan zijn bewezenverklaring.
Het Hof vult deze bewijsmiddelen met de volgende bewijsmiddelen aan: * Een meldingsformulier aanwenden geweld van de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied van 30 juli 2019, voor zover inhoudende het relaas van
[commandant Zr. Ms. Groningen], commandant Zr. Ms. Groningen, zakelijk weergegeven:
Datum voorval: 30 juli (het Hof begrijpt: 2019)
Tijdens een patrouille ten noorden van de ABC eilanden heeft de Dash een go fast (GF) gespot op open zee. In de positie [coördinaten]N en [coördinaten]W is de GF op de radar gekomen. De GF heeft diverse pakketten overboord gegooid. De mariniers zijn overgegaan tot staande houding en aanhouding op verdenking van smokkelen van mogelijke contrabande. Op 31 juli heeft de Kustwacht de trainees overgenomen voor voorgeleiding in Aruba.
* Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming van de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied, zakelijk weergegeven:
Inbeslagnemende instantie: Zr. Ms. Groningen
Opsporingsambtenaar: [commandant Zr. Ms. Groningen]
De verdachten ten wie proces-verbaal is opgemaakt:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats] (het Hof begrijpt: [verdachte])
[medeverdachte 1], [geboortedatum] 1995, [geboorteplaats]
[medeverdachte 2], [geboortedatum] 1980 (het Hof begrijpt: [medeverdachte 2])
[medeverdachte 3]. (het Hof begrijpt: [medeverdachte 3])
Hoeveelheid pakketten: 17 pakketten.
* Een nader proces-verbaal van de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied van 9 september 2020, zakelijk weergegeven:
De coördinaten [coördinaten]N en [coördinaten]W vallen in de Exclusieve Economische Zone (EEZ) van Venezuela. Volgens het internationale zeerecht wordt de EEZ van een staat beschouwd als internationale wateren of wel volle zee.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 3, eerste lid onder C juncto artikel 11 van de Landsverordening verdovende middelen.
Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder C van de Landsverordening verdovende middelen gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van ruim 430 kilogram cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers schadelijke stof. De hoeveelheid die de verdachte aanwezig heeft gehad is bovendien zo aanzienlijk dat deze bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. De verspreiding van handel in cocaïne gaat vaak gepaard met allerlei vormen van (zware) criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Het Hof rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Hof heeft kennisgenomen van de stukken die betrekking hebben op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar ziet hierin geen aanleiding om de op te leggen straf te matigen.
Hetgeen de raadsman met betrekking tot schending van artikel 2 EVRM heeft aangevoerd, leidt evenmin tot strafvermindering. Het verweer is gestoeld op de veronderstelling dat de Kustwacht – in strijd met de regels – heeft geschoten op vitale onderdelen van het vaartuig in kwestie. Aangezien uit het meldingsformulier geweld van de Kustwacht blijkt dat is geschoten in de richting van de ’outboard engines’ (buitenboordmotoren) van het vaartuig, mist het verweer van de raadsman feitelijke grondslag.
Het Hof is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaren passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op het artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.J.M. van Gink, R. Veldhuisen en H. de Doelder, leden van het Hof, bijgestaan door mr. H. van der Schaft, (zittings)griffier, en op 9 november 2020 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba.
Mr. Van Gink is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
De uitspraakgriffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.