Uitspraak
VONNIS
[naam],
de publiekrechtelijke rechtspersoon de Staat der Nederlanden,
De procedure
- het tussenvonnis van 26 januari 2022 en de daarin genoemde stukken;
- de akte aan de zijde van [eiser] van 23 februari 2022.
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak heeft de eiser, een Bonairiaanse advocaat, een vordering ingediend tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het ministerie van Justitie en Veiligheid. De eiser stelt dat hij de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad moet kunnen verkrijgen, omdat Bonaire onderdeel is van Nederland. Hij betoogt dat de uitsluiting van Bonairiaanse advocaten op basis van artikel 9j van de Advocatenwet discriminerend is, aangezien er geen rechtvaardiging is voor dit onderscheid. De eiser verwijst naar artikel 132a, lid 4 van de Grondwet, waarin staat dat bijzondere maatregelen kunnen worden getroffen voor openbare lichamen die zich onderscheiden van het Europese deel van Nederland.
Het gerecht heeft de argumenten van de eiser beoordeeld en vastgesteld dat de Advocatenwet, zoals deze in Europees Nederland geldt, niet van toepassing is op advocaten op Bonaire. De eiser is niet ingeschreven op het tableau van advocaten, wat een vereiste is om de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad te verkrijgen. Het gerecht oordeelt dat het stellen van eisen aan de inschrijving niet discriminerend is, omdat de kwaliteitseisen voor advocaten in Europees Nederland hoger zijn en er toezicht is op de naleving daarvan. De eiser kan niet worden gelijkgesteld aan zijn collega’s in Europees Nederland, omdat de opleidingseisen en het toezicht op Bonaire ontbreken.
Het gerecht concludeert dat de vordering van de eiser moet worden afgewezen. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op US$ 1.396,-. Het vonnis is uitgesproken op 30 maart 2022 door mr. F.G.P.M. Spreuwenberg, rechter-plv, in aanwezigheid van de griffier.