ECLI:NL:OGEABES:2022:1

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
EUX202100065
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verlies aan vertrouwen na ontslag op staande voet

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de werknemer, die op staande voet was ontslagen door de werkgeefster, de Statia Housing Foundation. De werknemer, die sinds 1986 als onderhoudsmedewerker in dienst was, werd op non-actief gesteld en vervolgens ontslagen na beschuldigingen van bedreiging en ondermaats functioneren. De werkgeefster verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van dringende redenen, maar het Gerecht oordeelde dat de bedreigingen niet voldoende waren bewezen en dat er geen bewijs was van disfunctioneren. De werkgeefster had geen functioneringsverslagen of waarschuwingen overlegd. Het Gerecht concludeerde dat de vertrouwensbreuk tussen partijen een veranderde omstandigheid vormde, waardoor de arbeidsovereenkomst ontbonden kon worden. De werknemer werd een vergoeding van USD 115.000,00 bruto toegekend, met wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid. De proceskosten werden voor eigen rekening van beide partijen gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in arbeidsrechtelijke geschillen en de rol van vertrouwen in de arbeidsrelatie.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT EUSTATIUS

Zaaknummer: EUX202100065
Beschikking d.d. 11 januari 2022
inzake
de stichting
STATIA HOUSING FOUNDATION,gevestigd in Sint Eustatius,
verzoekster,
verweerster in het zelfstandig tegenverzoek,
hierna: de werkgeefster,
gemachtigde: mr. M.H.M. JANSSEN, mr. C.R. MARTINUS,
tegen
[de werknemer],wonende in Sint Eustatius,
verweerder,
zelfstandig tegenverzoeker,
hierna: de werknemer,
gemachtigde: mr. J.J. ROGERS.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties, ontvangen op 29 november 2021,
akte houdende zelfstandig voorwaardelijk verzoek,
verweerschrift [1] tevens pleitnotities met producties van de werkgeefster,
pleitnota namens de werknemer.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2021. Partijen waren via videoverbinding aanwezig. De gemachtigden waren in de Courthouse op Sint Maarten aanwezig. Gelijktijdig werd de door de werknemer aangevangen procedure strekkende tot nietigverklaring van het aan hem door de werkgever gegeven ontslag op staande voet behandeld (EUX202100055). De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De werknemer (geboren op …..) is met ingang van 1 augustus 1986 als onderhoudsmedewerker in dienst getreden van de werkgeefster. Zijn laatstverdiende salaris bedraagt USD 3.109,42 bruto.
2.2.
De werkgeefster verhuurt sociale huurwoningen. Directeur is de heer
[A]. De voorzitter van haar bestuur is mevrouw [B].
2.3.
Nadat hij op 14 april 2021 door de werkgeefster op non-actief is gesteld, is de werknemer bij brief van 16 april 2021 op staande voet ontslagen.
2.4.
De relevante tekst uit de ontslagbrief luidt als volgt:
Facts
(…) Over the past few months, there have been several instances in which you have been underperforming and unreliable. On numerous occasions you appeared too late for work and your work has not been up to our standards as tenants also made us aware of this. When we would address these issues, you consequently respond rude and hostile. Even though we have addressed this behavior several times verbally, your recent behavior is unacceptable, nonetheless.
During the morning of April 14, 2021, our Supervisory Board President, Ms. [B] drove her car together with her spouse on the H. Cannegieter road, while you drove past. You motioned Ms. [B] to stop the car. When she did, you began violently shouting towards her in a threatening fashion. Among the things you said, you threatened Ms. [B] (and others) by saying that ‘you know where they live’, that ‘if necessary, you will burn their houses’, and ‘do not play games with me, I will send you to the evil spirits’.
You clearly spoke in plural, which indicated that these threats were not solely aimed at Ms. [B], but also to either her spouse and other family members, and/or other officials and employees of Statia Housing Foundation.
In the meantime, Ms [B] has reported the incident to the police, and we are currently pending the results of criminal investigations.
When we handed over our letter to inform you about your suspension, we asked you whether you were aware of the serious implications you made with the above-mentioned threats. Instead of showing any sign of regret and without nuancing anything you said, you said: ‘well you know, where it has to go, it will go.’”
2.4.
Op 14 april 2021 heeft [B] aangifte gedaan bij de politie tegen de werknemer wegens bedreiging.
2.5.
Bij brief van 29 april 2021 aan de werkgeefster heeft de werknemer de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen en doorbetaling van loon en wedertewerkstelling verzocht. Bij brief van 3 mei 2021 heeft de werkgeefster deze verzoeken van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
De werkgeefster verzoekt het Gerecht om de arbeidsovereenkomst, voor zover deze thans nog bestaat, op de kortst mogelijke termijn te ontbinden op grond van gewichtige redenen, primair in verband met de aanwezigheid van een dringende reden en subsidiair in verband met veranderde omstandigheden, zonder toekenning van enige vergoeding en zonder doorbetaling van het loon over de periode vanaf 16 april 201 tot en met 13 oktober 2021, kosten rechtens.
3.2.
Het zelfstandig tegenverzoek van de werknemer besluit als volgt:
i. voorwaardelijk, te weten indien en voor zover het Gerecht de door SHF gevorderde ontbinding toewijst, aan de werknemer een ontbindingsvergoeding toe te kennen van US$ 230.066,00, althans een door het Gerecht in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening,
ii. de werkgeefster in de proceskosten te veroordelen.
3.3.
Op de argumenten wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Dringende reden

4.1.
In de loonvorderingsprocedure (SXM202100055) heeft het Gerecht op de zitting van 6 december 2021 een mondelinge beschikking gewezen. Deze houdt in dat de werkgeefster wordt belast met het bewijs van de bedreigingen die Van Putten richting [B] zou hebben geuit.
4.2.
In deze ontbindingsprocedure kan het Gerecht er dan ook niet van uitgaan dat de bedreigingen vast staan. Uitsluitend de schriftelijke verklaringen van [B], haar partner en [A] zijn daarvoor onvoldoende. Deze procedure leent zich ook niet voor onderzoek in de vorm van bewijsopdrachten omdat zij is gericht op een snelle beslissing.
4.3.
Voor zover als zelfstandige dringende reden door de werkgeefster wordt aangevoerd dat de werknemer al jarenlang ondermaats heeft gefunctioneerd, heeft het volgende te gelden. Het Gerecht heeft kennisgenomen van een brief van 17 juli 2020 van de werkgeefster aan de werknemer. Daarin geeft de werkgeefster een opsomming van aanpassingen die zij doet in de organisatie van het werk, in het bijzonder de werkzaamheden van de werknemer. Daaruit kan het Gerecht echter niet afleiden, temeer omdat er geen functioneringsverslagen of waarschuwingsbrieven voorhanden zijn, dat de werknemer zodanig slecht heeft gefunctioneerd dat daarom de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden zou moeten worden ontbonden.
4.4.
Dat betekent dat het verzoek om ontbinding op grond van een gewichtige reden, bestaande uit een dringende reden, niet kan worden toegewezen.
Veranderde omstandigheden
4.5.
Dezelfde argumenten worden door de werkgeefster gebruikt om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens veranderde omstandigheden te onderbouwen. Daarvoor geldt echter hetzelfde oordeel als voor de ontbinding op grond van een dringende reden. De bedreigingen en het disfunctioneren zijn niet komen vast te staan.
4.6.
Wat betreft het vermeende disfunctioneren wordt volledigheidshalve nog overwogen dat dit niet kan worden aangetoond door middel van whatsapp-conversatie tussen de bestuursleden van de werkgeefster, zoals door haar in het geding gebracht. Dat levert geen bewijs op dat door de rechter aan het disfunctioneren ten grondslag kan worden gelegd, dit dus temeer nu duidelijk is geworden dat er geen functioneringsverslagen of schriftelijke waarschuwingen bestaan.
4.7.
In principe betekent dit dat de ontbinding zou moeten worden geweigerd. Echter, de werkgeefster heeft duidelijk te kennen gegeven dat zij onvoldoende vertrouwen heeft om de samenwerking met de werknemer voort te zetten. Een dergelijke vertrouwensbreuk kan ook gelden als een veranderde omstandigheid. Het heeft immers niet zoveel zin om partijen feitelijk tot elkaar te veroordelen als de werkgeefster dat absoluut niet wil.
4.8.
Daarom zal het Gerecht de arbeidsovereenkomst op grond van een gewichtige reden, bestaande uit veranderde omstandigheden, ontbinden.
Vergoeding
4.9.
Omdat besloten wordt tot ontbinding moet het Gerecht beoordelen of aan de werknemer een vergoeding naar billijkheid kan worden toegekend. Nu hiervoor is vastgesteld dat de bedreigingen en het disfunctioneren (nog) niet zijn komen vast te staan, geldt dat de oorzaak van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst meer aan de zijde van de werkgeefster ligt dan dat deze verwijtbaar is aan de werknemer.
4.10.
Door de werkgeefster wordt aangevoerd dat zij geen middelen heeft om enige vergoeding te betalen aan de werknemer. Dit verweer gaat echter niet op omdat de werkgeefster nalaat enig inzicht, aan de hand van documentatie, in haar financiële reilen en zeilen te geven. Aan dit verweer wordt dan ook voorbij gegaan.
4.11.
Gelet op de lange duur van de arbeidsovereenkomst, de eenzijdige werkervaring van de werknemer, de kleinschaligheid van Sint Eustatius waardoor er niet van een reële arbeidsmarkt sprake is, en rekening houdende met de leeftijd van de werknemer zou de correctiefactor op grond van de kantonrechtersformule uitkomen op 1,5. Echter, het Gerecht zal deze vaststellen op C = 1 vanwege de volgende twee redenen. Het Gerecht kan zich namelijk moeilijk voorstellen dat het opzeggen van het vertrouwen door de werkgeefster niets van doen heeft met het functioneren van de werknemer. Het opzeggen van vertrouwen immers is iets dat impliceert dat ook de andere partij daaraan debet is. Aanwijzingen daarvoor ziet het Gerecht in de stellingen van de werkgeefster dat de werknemer moeite heeft zich te houden aan aanwijzingen van de werkgeefster met betrekking tot de te verrichten werkzaamheden, het werken voor zichzelf of derden tijdens werktijd en de bejegening door de werknemer van zijn leidinggevenden. Dat volgt uit de voormelde whatsapp-conversaties en de brief van de werkgeefster aan de werknemer van 16 april 2021 waarin de werkgeefster aankondigt, kort gezegd, tot een strakkere aansturing van de werkzaamheden van de werkgeefster over te gaan. Een andere reden om niet tot C = 1,5 te besluiten is gelegen in de door de werknemer niet dan wel onvoldoende weersproken stellingen van de werkgeefster dat hij de nodige neveninkomsten heeft. Het Gerecht zal daarom uitgaan van C = 1. Dat komt neer op een vergoeding van USD 115.000,00 bruto. Hiermee is gelijk ook een oordeel gegeven over het zelfstandig tegenverzoek van de werknemer. De door de werknemer gevorderde wettelijke rente kan worden toegewezen, maar pas vanaf de dag dat de vergoeding opeisbaar is zoals in de beslissing is vermeld.
4.12.
Door de werkgeefster wordt ook gevraagd:
“zonder toekenning van enige vergoeding en zonder doorbetaling van het loon over de periode vanaf 16 april 2021 tot en met 13 oktober 2021”.Het Gerecht zal in deze ontbindingsprocedure geen beslissing nemen over het loon vanaf 16 april 2021 tot en met 13 oktober 2021. Dat is voorbehouden aan de bodemrechter.
Intrekkingstermijn
4.13.
Omdat het Gerecht een vergoeding naar billijkheid vaststelt moet aan de werkgeefster een intrekkingstermijn worden gegeven.
Proceskosten
4.14.
Het Gerecht ziet aanleiding te bepalen dat partijen de proceskosten voor eigen rekening moeten houden.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende op zowel het verzoek van de werkgeefster als van de werknemer:
ontbindt de arbeidsovereenkomst wegens een gewichtige reden, bestaande uit veranderde omstandigheden, voorwaardelijk voor zover deze arbeidsovereenkomst niet eerder rechtsgeldig is geëindigd door het ontslag op staande voet,
kent aan de werknemer een vergoeding toe van USD 115.000,00 bruto en bepaalt dat deze vergoeding opeisbaar is zodra de rechter bij in kracht van gewijsde gegane beslissing heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele betaling,
bepaalt dat de werkgeefster haar verzoekschrift uiterlijk
20 januari 2022 om 14.00 uurmag intrekken,
en, ongeacht of het verzoek wordt ingetrokken,
bepaalt dat partijen de proceskosten voor eigen rekening houden,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 11 januari 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Het verweerschrift is door de werkgeefster gebruikt in de hierna te vermelden ontslagprocedure. Daarin wordt ook ingegaan op de ontbindingsprocedure.