ECLI:NL:OGEABES:2020:24

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
BON201900729 t/m BON201900734
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondernemerstatus van een restaurant in Kralendijk en de gevolgen voor belastingheffing

In deze zaak, uitgesproken op 31 juli 2020 door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is het geschil ontstaan over de status van de belanghebbende als ondernemer voor de heffing van inkomstenbelasting en algemene bestedingsbelasting (ABB). De belanghebbende, die een restaurant in Kralendijk exploiteert, is sinds 2002 ingeschreven als eenmanszaak, maar voert aan dat hij geen ondernemer is omdat de onderneming formeel op naam van een ander staat en hij geen ondernemingsrisico loopt. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de belanghebbende feitelijk de onderneming leidt en verantwoordelijk is voor de operationele activiteiten, ondanks dat de formele inschrijving in het handelsregister op naam van een ander staat. Het Gerecht oordeelt dat de belanghebbende als belastingplichtige moet worden aangemerkt voor wiens rekening de onderneming wordt gedreven, en dat de omkering van de bewijslast van toepassing is vanwege gebreken in de administratie. De Inspecteur heeft navorderingsaanslagen en naheffingsaanslagen opgelegd, die door het Gerecht zijn gehandhaafd, met uitzondering van de navorderingsaanslag voor het jaar 2013, die is verminderd. De belanghebbende is ook veroordeeld tot het betalen van proceskosten en griffierechten.

Uitspraak

Uitspraak van 31 juli 2020
BBZ nrs. BON201900729 t/m BON201900734
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Zittingsplaats Bonaire
UITSPRAAK
Op het beroep in de zin van
hoofdstuk VIII, titel acht, afdeling drie van de Belastingwet BES van:
[Belanghebbende],wonende te Bonaire
,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,zetelend in Bonaire,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 6 april 2018 over het jaar 2013 en 2014 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting (hierna: ook IB) opgelegd naar een belastbaar inkomen van respectievelijk USD 48.374 en USD 95.330.
1.2
Aan belanghebbende is met dagtekening 27 december 2018 voor het jaar 2015 een (taxatieve) aanslag inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van USD 95.500. Gelijktijdig met de aanslag is een verzuimboete opgelegd van USD 140.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de belastingaanslagen op 16 april 2018 (2013 en 2014) respectievelijk 15 januari 2019 (2015) bezwaar gemaakt.
1.4
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 16 oktober 2019 de navorderingsaanslag 2013 alsmede de aanslag 2015 verminderd naar een belastbaar inkomen van respectievelijk USD 47.310 (2013) en USD 63.924 (2015). De navorderingsaanslag 2014 is gehandhaafd.
1.5
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 29 maart 2018 over de tijdvakken 2013 tot en met 2015 naheffingsaanslagen algemene bestedingsbelasting (hierna: ABB) opgelegd ten bedrage van USD 8.569 (2013), USD 9.497(2014) en USD 8.127(2015). Gelijktijdig met de naheffingsaanslagen ABB zijn verzuimboetes van 15% opgelegd.
1.6
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslagen ABB op 11 april 2018 bezwaar gemaakt.
1.7
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 15 oktober 2019 de naheffingsaanslagen ABB verminderd tot een bedrag aan verschuldigde belasting van USD 8.359 (2013), USD 9.219 (2014) en USD 7.917 (2015). De boetes zijn verminderd tot een bedrag van USD 1.254 (2013), USD 1.383 (2014) en USD 1.188 (2015).
1.8
Belanghebbende is op 13 december 2019 in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar. Ter zake van de indiening van het beroepschrift heeft belanghebbende een bedrag van USD 30 aan griffierecht voldaan.
1.9
De Inspecteur heeft op 13 februari 2020 een verweerschrift ingediend.
1.1
Belanghebbende heeft op 8 juni 2020 een nader stuk ingediend. De Inspecteur heeft op 18 juni 2020 een pleitnota ingediend.
1.11
De zaken zijn gezamenlijk behandeld ter zitting van 19 juni 2020 te Bonaire. Namens belanghebbende zijn verschenen [A] van het kantoor [X] B.V. Hij is bijgestaan door [B] en [C] van het kantoor [Q] N.V. Namens de Inspecteur zijn verschenen [D] bijgestaan door [E] en [F]. De rechter en de griffier waren aanwezig op het Gerecht in Aruba en hadden een videoverbinding met het Gerecht in Bonaire.

2.FEITEN

2.1
The [W] Bonaire is een restaurant gevestigd op het adres [Z] te Kralendijk. Het restaurant is op 1 oktober 2002 als eenmanszaak van [H] (hierna: [H]) ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK). In het handelsregister is belanghebbende als “general proxyholder” vermeld.
2.2 [
H] is woonachtig in Curaçao. Vanaf het jaar 2009 wordt het restaurant feitelijk geleid door belanghebbende. Met ingang van 2016 is de onderneming ingebracht in de besloten vennootschap [BS] B.V. (hierna: B.V.). Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van B.V.
2.3
Belanghebbende heeft voor de jaren 2013 tot en met 2015 op respectievelijk 15 april 2014, 28 april 2015 en op 15 januari 2019 aangifte inkomstenbelasting gedaan. Blijkens de aangiften is belanghebbende als manager in dienstbetrekking werkzaam bij het restaurant. In de aangiften heeft hij voor alle jaren loon uit dienstbetrekking aangegeven ten bedrage van USD 11.860. De aanslagen voor de jaren 2013 en 2014 zijn overeenkomstig de aangiften opgelegd. De aangifte voor het jaar 2015 is niet tijdig ingediend. Aan belanghebbende is daarom voor 2015 een taxatieve aanslag opgelegd met een verzuimboete.
2.4
Belanghebbende heeft voor de onderneming aangiften loonbelasting en ABB gedaan. De aangiften zijn bij de belastingdienst op het cribnummer van [H] geregistreerd.
2.5
Door de Inspecteur is bij het restaurant een boekenonderzoek ingesteld. In het rapport is als uitgangspunt ingenomen dat het restaurant voor rekening en risico van belanghebbende wordt gedreven. Het resultaat van het onderzoek is vervat in het controlerapport van 26 februari 2018.
2.6
In het controlerapport is – voor zover van belang het volgende vermeld:
“2.2 Structuur van de onderneming
2.2.1
Verklaring eigenaar
Tijdens het aankondigen van het onderzoek (…) is er telefonisch contact geweest met de heer [H], woonachtig op Curaçao. (…) De heer [H] gaf aan dat hij zich al +/- 10 jaar niet bemoeit met het exploiteren van deze onderneming. (…)
De heer [H] gaf tijdens het telefonisch onderhoud aan dat ik contact zou moeten opnemen met de heer [CE]. Na het uittreden van de heer [H], zou de heer [CE] de algehele exploitatie van de onderneming op zich hebben genomen.
Bij aanvang van het onderzoek was de heer [H] volgens een uittreksel van de KvK te Bonaire per 8 september 2016, nog steeds de formele eigenaar. Tevens gaf de uittreksel aan dat de heer [CE] gevolmachtigd is om namens de eigenaar van de onderneming te handelen.
2.2.2
Verklaring gevolmachtigde
De heer [CE] verklaarde dat hij samen met de heer [H] in 2002 de zaak is begonnen. Bij het starten van de onderneming is alles op naam van de heer [H] gezet, zoals huurcontract van het pand waarin de onderneming gevestigd is, de vergunningen van het restaurant, de inschrijving van de onderneming in het handelsregister van de KvK te Bonaire en de bankrekening van de onderneming (…).
De heer [CE] was vanaf het begin zaakwaarnemer van de onderneming en degene die de dagelijkse operationele werkzaamheden voor zijn rekening nam. Hij zorgde voor het openen en sluiten van de zaak, doen van inkopen, aannemen van personeel, bijhouden van de kasadministratie, dus feitelijk alle werkzaamheden die je van een ‘ondernemer’ mag verwachten. In het jaar 2009 hadden de heren [CE] en [H] een verschillend beeld over de toekomst van de onderneming. De heer [H] wilde de onderneming sluiten omdat het volgens hem niet genoeg winst opleverde. De heer [CE] was het hier niet mee eens en is doorgegaan met het uitbaten van de onderneming voor eigen gewin en risico.
De heer [CE] verklaarde dat hij vanaf het jaar 2009 de volledige uitbating van het restaurant op zich heeft genomen met alle verantwoordelijkheden die daarbij kwamen. De heer [H] heeft zich vanaf dat moment in geen enkel opzicht meer bezig gehouden met de onderneming en de gerealiseerde opbrengsten. Mede door het feit dat hij jaarlijks sporadisch op Bonaire was. De heer [CE] had als gevolmachtigde zaakwaarnemer tevens beperkte bevoegdheid gekregen om over de bankrekening van de onderneming te beschikken. Deze beperking uitte zich onder andere in het feit dat de heer [CE] geen extra leningen kon sluiten op naam van de eenmanszaak.
(…)
2.3
Opheffing eenmanszaak
De EZ is per 18 februari 2015 opgeheven door de heer [CE]. In eerste instantie lukte het niet om de EZ op te heffen door enkel de heer [CE] omdat hij alleen gevolmachtigde zaakwaarnemer was en voor het opheffen van de EZ een handtekening van de eigenaar nodig was. Na aandringen is het de heer [CE] toch gelukt om de EZ op te heffen op bovengenoemde datum.
(…)
De heer [CE] had al sinds 16 februari 2009 de besloten vennootschap (hierna: BV) [BS] opgericht. (…) Nadat de EZ was opgeheven heeft de heer [CE] pas de mogelijkheid gekregen om de vestigingsvergunning, horecavergunning en contracten met betrekking tot de huurlocatie op naam van de nieuwe BV te zetten. Hij verklaarde dat dit tijdens het bestaan van de EZ niet mogelijk was.
(…)
3. ADMINISTRATIE
(…)
De jaarrekeningen over de jaren 2013 tot en met 2015, die tevens dienen als bijlage bij de aangifte inkomstenbelasting (hierna: IB) waren tot aan de datum van dit rapport niet ingediend.
De werkzaamheden van de administrateur bestonden voornamelijk uit het invullen van de aangiften voor LB en ABB. Dit werd gedaan op basis van de door belastingplichtige aangeleverde omzetresultaten en verstrekte lonen door middel van een maandelijkse e-mail. Het ondertekenen en indienen van de aangiften werd door de heer [CE] gedaan, hij was tevens degene die zorgde voor de betalingen van de verschuldigde belasting.
Gedurende het onderzoek heeft de manager van de onderneming de administrateur opdracht gegeven om de jaarrekeningen van de periode 2013 tot en met 2015 op te maken. Tevens heeft hij inzake deze afspraak de gehele administratie van deze periode overgebracht naar het kantoor van de administrateur op 14 november 2016.
Ten tijde van de opmaak van dit rapport waren nog steeds geen jaarstukken met betrekking tot de jaren 2013 tot en met 2015 ingediend. Gedurende het onderzoek is er herhaaldelijk aangegeven dat het verzuim van het niet indienen van deze jaarstukken gevolgen zou hebben voor de correcties in dit rapport. (…).
3.2
Financiële administratie
De financiële administratie wordt in eigen beheer door de heer [CE] gevoerd. De interne boekhouding wordt door de administrateur gevoerd met behulp van het pakket ‘Account View’. De aangiften LB en ABB worden door de administrateur opgemaakt. De heer [CE] is en blijft echter eindverantwoordelijk voor de ingediende aangiften. (…)
3.5
Administratieplicht
Op basis van artikel 8.86 lid 2 Belastingwet BES zijn administratieplichtigen onder andere gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen evenals de voor de heffing van de belasting overigens van belang zijnde gegevens, hieruit duidelijk blijken.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat de primaire administratie wel aanwezig was, alleen heb ik hierbij de volgende opmerkingen/aanbevelingen:
Omdat een deel van de omzet per kas wordt ontvangen dient belastingplichtige een sluitende kasadministratie te voeren, hiervan was ook sprake tijdens de controleperiode. Echter bestond de kasadministratie uit kastellingen die per dag handmatig werden bijgehouden op een briefje en in de administratie werden gedaan. Gezien het type onderneming en de voornamelijk contante geldstromen raden wij aan om een mechanische of digitaal kassasysteem aan te schaffen.
Er werd geen splitsing of registratie bijgehouden met betrekking tot de omzet van mensen die maaltijden kwamen afhalen (take-out) en mensen die ter plekke hun maaltijden nuttigden (eat-in).
Er werd geen urenregistratie bijgehouden van de losse krachten. Om de juiste bedragen voor de LB bij te houden is het van belang om een urenregistratie bij te houden aangezien deze per uur uitbetaald krijgen.
Losse krachten worden vanuit de kassa uitbetaald, hetgeen op een apart briefje wordt genoteerd en achter het kasboek gevoegd. Vanuit het risico op dubbele betalingen is het verstandiger om deze betalingen ook bij te houden bij de urenregistratie van deze personen.
Door alle werknemers die werkzaam zijn binnen de onderneming dienen loonbelastingverklaringen te worden ingevuld, dit heeft belastingplichtige verzuimd te doen.
In aanvulling op het hierboven vermelde is belastingplichtige eraan gehouden om samen met de indiening van zijn aangifteformulier IB een balans en verlies-en winstrekening bij te voegen. Tevens is belastingplichtige verplicht een deugdelijke administratie bij te houden van de ontvangsten en uitgaven.
Dit is niet gebeurd.
Ingevolge artikel 8.86 lid 5 Belastingwet BES moet de administratie zodanig zijn ingericht dat deze binnen een redelijk termijn controleerbaar is. Dit was niet het geval bij belastingplichtige aangezien de secundaire administratie voor een groot deel ontbrak. Tot aan het schrijven van dit rapport was enkel het jaar 2013 geboekt in het boekhoudpakket van de administrateur, de resterende controlejaren 2014 en 2015 waren nog niet geboekt. De jaarstukken inclusief de balans en verlies- en winstrekening van de jaren 2013 en 2015 waren niet opgemaakt en ingediend en konden ten tijde van het onderzoek ook niet worden aangeleverd door de adviseur. In het eindgesprek werd aangegeven dat alsnog boeking plaats zal gaan vinden.
Gezien het bovenstaande werd ons controle binnen een redelijke termijn onmogelijk gemaakt. Dit rapport is opgemaakt aan de hand van een controle van de primaire bescheiden die wel aanwezig waren. Er is niet geheel voldaan aan de administratieplicht.
3.6
Bewaarplicht
Op basis van artikel 8.86 leden 2,6 en 7 Belastingwet BES zijn administratieplichtigen verplicht hun administratie en de daartoe behorende gegevensdragers gedurende 7 jaar te bewaren.
Voor de loonbelastingverklaringen geldt een bewaarplicht van 10 jaar, wat betekent dat het document bewaard dient te worden tot ten minste10 jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking is beëindigd, dan wel door een ander is vervangen.
Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de volgende delen van de administratie gedurende de controleperiode niet zijn bewaard:
  • de lijst/briefjes met reserveringen die gedaan zijn;
  • Uitgeschreven bonnen voor de klanten, deze werden in enkelvoud opgemaakt en met de klant meegegeven.
Daarnaast ontbraken er loonbelastingverklaringen, urenlijsten en een overzicht van splitsing van take-out en eat-in klanten. Gezien het type ondernemingen en de risico’s die daarbij samen hangen hadden deze wel aanwezig moeten zijn in de administratie.
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de bewaarplicht.
3.7
Oordeel administratie
Op basis van de geconstateerde materiele gebreken in de administratie en het niet volledig voldoen aan de bewaar- en administratieplicht overeenkomstig de Belastingwet BES concludeer ik dat de gevoerde administratie zodanige gebreken vertoont dat deze niet kan dienen als betrouwbare basis voor winstberekening.
Op grond van artikel 8.114 van de Belastingwet BES is er sprake van de zogeheten omkering van de bewijslast omdat de vereiste aangifte niet is gedaan of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikelen (…). Het gevolg hiervan is dat de op te leggen aanslagen bij een uitspraak op eventuele bezwaarschriften zullen worden gehandhaafd tenzij blijkt dat en in hoeverre de aanslagen onjuist zijn.”
5. ALGEMENE BESTEDINGSBELASTING
(…)
5.3
Recapitulatie naheffingen ABB
In de voorgaande paragrafen 5.1 en 5.2 is geconstateerd dat er extra belaste omzet is gerealiseerd. Over deze gecorrigeerde bedragen is geen of niet genoeg ABB op aangifte aangegeven en afgedragen. Met inachtneming van de correcties zoals genoemd in bovenstaande onderdelen kom ik tot de volgende recapitulatie:
Onderdeel
Omschrijving
2013
2014
2015
4.2
Aansluiting grootboekrekening
2.611
4.3
Percentage belaste omzet
5.958
9.497
8.127
Totaal naheffing ABB
8.569
9.497
8.127
(…)
7.5
De winstbepaling
(…) In de onderstaande tabel volgt een overzicht van de winstbepaling.
Jaartal
2013
2014
2015
Totale omzet
243.572
316.792
260.762
Totale kosten
195.198
221.462
201.364
Winst uit onderneming
48.374
95.33
59.398
2.7
De Inspecteur heeft overeenkomstig het rapport (navorderings)aanslagen IB opgelegd en naheffingsaanslagen ABB. Gelijktijdig met de aanslag IB voor het jaar 2015 en de naheffingsaanslagen ABB zijn verzuimboetes opgelegd.
2.8
Naar aanleiding van het bezwaar zijn de (navorderings)aanslagen IB voor de jaren 2013 en 2015 verminderd naar belastbare inkomens van respectievelijk USD 47.310 en USD 63.924. De navorderingsaanslag 2014 is gehandhaafd.
2.9
Naar aanleiding van het bezwaar zijn de naheffingsaanslagen ABB verminderd tot een bedrag aan verschuldigde belasting van USD 8.359 (2013), USD 9.219 (2014) en USD 7.917 (2015). De boetes zijn verminderd tot een bedrag van USD 1.254 (2013), USD 1.383 (2014) en USD 1.188 (2015).

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of de (navorderings)aanslagen IB, de naheffingsaanslagen ABB en de boetebeschikkingen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of belanghebbende voor de heffing van inkomstenbelasting en ABB als ondernemer moet worden aangemerkt.
3.2
De verzuimboete inzake de aanslag IB voor het jaar 2015 is niet in geschil.
3.3
Belanghebbende voert aan dat hij in onderhavige jaren geen ondernemer was. Ter onderbouwing hiervan voert hij – samengevat – aan dat [H] in het handelsregister van de KvK als eigenaar van het restaurant is ingeschreven en dat hij geen ondernemingsrisico liep omdat onder andere de vergunningen en huurcontract niet op zijn naam stonden. Volgens belanghebbende was hij in loondienst werkzaam bij het restaurant danwel aldaar werkzaam als een zelfstandige zonder personeel. Belanghebbende heeft zijn subsidiaire stellingen over dit punt (ondernemerschap) bij schrijven van 8 juni 2020 ondubbelzinnig en uitdrukkelijk ingetrokken. Volgens belanghebbende moeten de naheffingsaanslagen ABB komen te vervallen. Aan inkomstenbelasting is hij – naast de reeds afgedragen loonbelasting ten bedrage van USD 1.987,20 - nog verschuldigd USD 4.084,72 (2013), USD 4.001,42 (2014) en USD 3.940,93 (2015). Belanghebbende bestrijdt voorts de door de Inspecteur toegepaste omkering van de bewijslast. Belanghebbende voert – samengevat - aan dat hij te goeder trouw ervan is uitgegaan dat hij in onderhavige jaren bij de onderneming van [H] in loondienst was. Daarom kan van omkering van de bewijslast geen sprake zijn, aldus belanghebbende.
3.4
De Inspecteur voert aan dat de (navorderings)aanslagen, de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen terecht zijn opgelegd. De navorderingsaanslag IB voor het jaar 2013 moet echter worden verminderd tot USD 42.984. Voor het overige moeten de belastingaanslagen en boetebeschikkingen worden gehandhaafd.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Ondernemerschap

4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat het restaurant een objectieve onderneming vormt. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende in onderhavige jaren als ondernemer moet worden aangemerkt.
4.2
In de Wet inkomstenbelasting BES is niet bepaald wie als ondernemer moet worden aangemerkt. Ingevolge artikel 6.8 Belastingwet BES is voor de heffing van ABB ondernemer, een ieder die een bedrijf of beroep zelfstandig uitoefent.
4.3
In het algemeen geldt als ondernemer de belastingplichtige voor wiens rekening de onderneming wordt gedreven. Voor wiens rekening de onderneming wordt gedreven moet op basis van feiten en omstandigheden worden vastgesteld.
4.4.1
Blijkens de verklaringen van [H] en belanghebbende (onderdelen 2.2.1 en 2.2.2 van het controlerapport, hiervoor geciteerd in 2.6) was belanghebbende vanaf 2009 feitelijk belast met het drijven van de onderneming. [H] was niet in Bonaire woonachtig en voorts was hij niet betrokken bij de ondernemingsactiviteiten. Belanghebbende heeft op de zitting verklaringen van dezelfde strekking gegeven. Hij heeft verklaard dat hij verantwoordelijk was voor het restaurant en dat hij daar ‘full-time’ werkzaam was. Uit zijn verklaringen volgt dat hij zelfstandig bevoegd was om werknemers aan te nemen en contracten af te sluiten. In dit verband heeft hij verklaard dat in de in de jaarrekening opgenomen reclamekosten betrekking hebben op contracten die door hem zijn afgesloten. Ook de overdracht van de onderneming aan de eigen B.V. is door belanghebbende bewerkstelligd, zonder betrokkenheid van [H].
4.4.2
Met betrekking tot de resultaten van de onderneming is in het onderdeel ‘2.2.3 Ondernemerschap’ van het controlerapport, de volgende passage opgenomen:
“Als laatste punt willen wij nog aandragen dat bij de bron ‘winst uit onderneming’ het subject voorop staat, namelijk degene voor wiens rekening een onderneming wordt gedreven, dus degene aan wie de winst uit onderneming toevloeit. Gedurende een gesprek met de heer [CE] gaf hij aan dat de heer [H] tijdens de periode dat hij de volledige uitbating van de onderneming voor zijn rekening nam, geen winst had opgeëist of tegoeden van de zakelijke bankrekening had opgenomen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de winst uit onderneming volledig ten gunste komt aan de heer [CE].”
De Inspecteur heeft gesteld dat de resultaten van de onderneming volledig toevloeien aan belanghebbende. Dit is niet weersproken door belanghebbende. Desgevraagd heeft belanghebbende hierover op de zitting enkel verklaard dat de bankrekening van de onderneming wel op naam van [H] stond en dat de onderneming alleen verliezen heeft geleden. Het Gerecht gaat daarom uit van de juistheid van de stelling van de Inspecteur.
4.5
Gelet op de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden dient belanghebbende te worden aangemerkt als de belastingplichtige voor wiens rekening de onderneming wordt gedreven. Hieraan doet niet af de stelling van belanghebbende dat belanghebbende niet als ondernemer is ingeschreven in het handelsregister en evenmin dat de vergunningen en verzekeringscontracten van de onderneming niet op zijn naam staan.
Omkering verzwaring bewijslast
4.6
In artikel 8:93 Belastingwet BES is - voor zover van belang - bepaald dat indien het bezwaar tegen een belastingaanslag met betrekking tot welke niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 8.83, 8.84 en 8.85 en 8.86, de belastingaanslag wordt gehandhaafd, tenzij gebleken is dat, en zo ja in hoeverre, deze onjuist is. De omkering van de bewijslast wordt voor het beroep geregeld in artikel 8.114 Belastingwet BES.
4.7
De Inspecteur heeft in verband met de vaststelling van de aanslagen gesteld dat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard wegens het niet voldoen aan de verplichtingen ingevolge artikel 8:83, 8:84 en 8:86 van de Belastingwet BES (de zogenoemde administratie- en inlichtingenverplichting). Zoals de Inspecteur terecht heeft betoogd missen de door belanghebbende aangehaalde arresten van 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK1488, ECL:NL:HR:2009:BK1521 en ECLI:NL:HR:2009:BH1083 toepassing. Voor zover belanghebbende betoogt dat hij dacht in loondienst te zijn en om die reden hem geen verwijt treft voor het niet voldoen aan voornoemde verplichtingen, oordeelt het Gerecht dat belanghebbende – mede gelet op de hiervoor in 4.4.1 en 4.4.2 vermelde feiten en omstandigheden - in redelijkheid niet kon menen niet administratieplichtig te zijn.
4.8
Uit het controlerapport blijkt onder andere – zie in dit verband het onderdeel ‘3. ADMINISTRATIE’ dat hiervoor in 2.6 is geciteerd – dat de administratie van de onderneming ernstige gebreken vertoont. De gebreken zijn dermate ernstig dat de omkering en verzwaring van de bewijslast reeds om die reden wordt toegepast. Dat betekent evenwel dat de correcties (inkomstenbelasting en ABB) dienen te berusten op een redelijke schatting.
4.9
De berekening van de omzet en de jaarwinsten is volgens het controlerapport en de uitspraken op bezwaar geschied op basis van de door belanghebbende verstrekte gegevens (jaarrekening 2013, en de aanwezige kasboeken en bankafschriften). In de bezwaarfase heeft de Inspecteur voor de bepaling van de jaarwinsten nog rekening gehouden met de door belanghebbende verstrekte informatie over de kosten. Daarbij zijn nagenoeg alle kostenposten van belanghebbende overgenomen. In de bezwaarfase heeft de Inspecteur de te belasten omzet nog herzien omdat onder andere de gebruikte gegevens van de kas en bankafschriften exclusief de ABB hadden moeten zijn. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat de correcties onredelijk of willekeurig zijn vastgesteld.
4.1
Indien en voor zover een belanghebbende de juistheid van de voor de schatting gebruikte gegevens of de juistheid van de schatting van de Inspecteur anderszins betwist, dient hij daarvoor tegenbewijs te leveren op de in artikel 8.114 Belastingwet BES bedoelde wijze (vgl. HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013: BX7184).
4.11
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de door de Inspecteur berekende omzet (en jaarwinst) niet juist zijn omdat de berekening daarvan is gebaseerd op (substantiële) foute tellingen van het kassaldo. In zijn verweerschrift heeft belanghebbende aangevoerd dat de berekening dient te geschieden op basis van de door hem achteraf samengestelde jaarrekeningen. In zijn schrijven van 8 juni 2020 concludeert hij echter dat deze jaarrekeningen geen getrouw beeld geven van het vermogen en het resultaat. Belanghebbende heeft anderszins ook niet op overtuigende wijze de onjuistheid aangetoond van de schatting van de Inspecteur of de voor de schatting gebruikte gegevens.
De (navorderings)aanslagen IB en naheffingsaanslagen ABB worden daarom gehandhaafd.
Boetes ABB
4.12
De verzuimboetes van respectievelijk van USD 1.254 (2013), USD 1.383 (2014) en USD 1.188 (2015) zijn opgelegd vanwege het niet (tijdig) betalen van ABB, omdat te weinig is aangegeven
4.13
Op grond van artikel 8.23 Belastingwet BES kan de Inspecteur ter zake van dit betaalverzuim een boete opleggen van ten hoogste USD 5.600.
4.14
In het Besluit bestuurlijke boete BES is het boetebeleid van de Inspecteur neergelegd. Op grond van artikel 6 wordt een verzuimboete opgelegd van vijftien procent van de niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig betaalde belasting tot het wettelijk maximum van artikel 8.23 van de Belastingwet BES, indien de belastingplichtige de belasting die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig heeft betaald, omdat te weinig is aangegeven.
4.15
Nu de naheffingsaanslagen zijn gehandhaafd, staat vast dat belanghebbende ABB niet heeft betaald omdat hij te weinig heeft aangegeven. De opgelegde boetes zijn mitsdien overeenkomstig het boetebeleid van de Inspecteur. Het Gerecht acht de boetes passend en geboden.
Conclusie
4.16
Uit het voorgaande volgt dat het beroep inzake de navorderingsaanslag IB over 2013 gegrond is. Het beroep inzake de navorderingsaanslag IB 2014, de aanslag IB 2015, de naheffingsaanslagen ABB en boetebeschikkingen zijn ongegrond.

5.GRIFFIERECHTEN EN PROCESKOSTENVERGOEDING

5.1
Ingevolge artikel 8:115a Belastingwet BES worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in het Uitvoeringsbesluit Belastingwet BES.
5.2
In artikel 5.1 van dit Uitvoeringsbesluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op USD 782 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt USD 391, wegingsfactor 1).
5.3
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 8:104, lid 4, Belastingwet BES het betaalde griffierecht van USD 30 aan belanghebbende te vergoeden.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep inzake de navorderingsaanslag IB over 2013 gegrond en inzake de navorderingsaanslag IB 2014 ongegrond;
  • verklaart het beroep inzake de aanslag IB 2015 ongegrond;
  • verklaart het beroep inzake de naheffingsaanslagen ABB 2013, 2014 en 2015 alsmede de boetebeschikkingen ongegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de navorderingsaanslag IB 2013;
  • vermindert de navorderingsaanslag IB 2013 tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van USD 42.984;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van USD 782; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van
  • USD 30 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 31 juli 2020, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M Faro MSc.
De griffier, De rechter,
De griffier is buiten staat om de
uitspraak te ondertekenen.
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Plasa Reina Wilhelmina (Fort Oranje)
Kralendijk
Bonaire
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieBES@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van USD 60 verschuldigd.