ECLI:NL:OGEABES:2020:23

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
EUX202000012
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon en opheffing van conservatoir beslag in arbeidszaak

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, vorderde de werknemer, die sinds 19 november 2008 werkzaamheden verrichtte voor de oorspronkelijke werkgever, betaling van achterstallig loon vanaf 23 juli 2019. De werknemer had geen schriftelijke arbeidsovereenkomst, maar stelde dat er wel degelijk een arbeidsovereenkomst bestond op basis van de gezagsverhouding, het ontvangen van loon en het persoonlijk verrichten van arbeid. De werkgever, een naamloze vennootschap, betwistte de arbeidsovereenkomst en stelde dat de werknemer geen instructies van hen ontving, maar van een andere vennootschap. De mondelinge behandeling vond plaats via videoverbinding vanwege de Corona-crisis, waarbij beide partijen aanwezig waren.

Het Gerecht oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de werknemer onder gezag van de werkgever werkte en dat de werkgever verantwoordelijk was voor de loondoorbetaling. De werknemer had conservatoir beslag gelegd op de bankrekening van de werkgever, wat doel trof voor circa 1,5 miljoen US Dollar. Het Gerecht oordeelde dat de loonvordering van de werknemer in conventie werd toegewezen, met wettelijke rente en gematigde wettelijke verhogingen. De reconventionele vordering van de werkgever tot opheffing van het beslag werd afgewezen, omdat de werknemer een vordering op de werkgever had. Het Gerecht veroordeelde de werkgever tot betaling van de proceskosten en verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT EUSTATIUS

Zaaknummer: EUX202000012
Vonnis in kort geding d.d. 30 juni 2020
inzake
[de werknemer],
wonende in Sint Maarten,
eiser in conventie,
hierna: de werknemer,
gemachtigde: mr. B. BROOKS en mr. P.A.M. BRANDON,
tegen
de naamloze vennootschap [DE OORSPRONKELIJKE WERKGEVER]
gevestigd in Sint Eustatius,
gedaagde in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna: [de oorspronkelijke werkgever],
gemachtigde: mr. B.G. HOFMAN en mr. P. BRUNS.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ontvangen op 14 april 2020,
  • pleitaantekeningen namens de werknemer,
  • pleitaantekeningen tevens houdende vordering in reconventie met producties namens de werkgever.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft, vanwege de Corona-crisis, op 9 juni 2020 plaatsgevonden via videoverbinding met het politiebureau op Sint Eustatius. Daar waren partijen aanwezig. Gemachtigden waren in de Courthouse (Annex) op Sint Maarten aanwezig. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
Na afloop van de behandeling heeft de rechter gezegd dat vandaag vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
Sinds 19 november 2008 verricht de werknemer werkzaamheden ten behoeve van Nustar (olieveem) op Sint Eustatius. Deze werkzaamheden heeft hij verricht zonder dat een schriftelijke arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen.
2.2. [
de oorspronkelijke werkgever] is opgericht op 24 oktober 1996. Blijkens het uittreksel uit het handelsregister onder
“bedrijfsomschrijving”, kent [de oorspronkelijke werkgever] 9 activiteiten, waaronder
“het aannemen, onderaannemen en uitvoeren van constructiewerkzaamheden”en
“de exploitatie van een detacherings- en uitzendbureau.”
2.3.
In de salarisstroken van 2019 staat als aanhef vermeld
“[de oorspronkelijke werkgever] Dba [A]”.Bij het kopje
“Department”staat vermeld
“[C]$13.79”.
2.4.
Medio juli 2019 is aan de werknemer een concept Employment Agreement gegeven ter ondertekening. Daarin is als werkgever
“[B].”vermeld. De werknemer wenste deze arbeidsovereenkomst niet te ondertekenen. Vanaf 18 juli 2019 is hij niet meer tot zijn vertrouwde werkzaamheden toegelaten en vanaf 23 juli 2019 heeft hij geen salaris meer ontvangen. Hierover heeft de werknemer geklaagd bij het Department of Social Affairs and Labour, zoals in de brief van 1 augustus 2019 van dit Department wordt bevestigd.
2.5.
Bij brief van 17 januari 2020 is namens de werknemer de nietigheid van het volgens hem gegeven ontslag op staande voet ingeroepen, heeft hij zich beschikbaar gehouden voor de overeengekomen werkzaamheden en is [de oorspronkelijke werkgever] gesommeerd het salaris door te betalen. Aan die sommatie heeft [de oorspronkelijke werkgever] geen gehoor gegeven.
2.6.
In reactie daarop wordt namens [de oorspronkelijke werkgever] bij brief van 24 januari 2020 het volgende bericht aan de gemachtigde van de werknemer:
“It is my understanding that you are representing the interests of [de werknemer en twee collega’s, GEA]. Please be advised that these persons were employed by [C] The company of my client only played an administrative role. The main part thereof was the payout of wages, of which funding was provided by [C].
Last year the business of [C] has been transferred to the new company [B] The employees of [C] were offered a new contract with [B] as employer. Four workers signed that agreement. Your three clients however refused to sign and also to show up for a meeting with the managing director of [B] Because no agreement was signed by your clients, there was no option left for my client to continue facilitating the work of your clients in service of [C] (or [B]).
Therefore I suggest that you stop approaching my client and address [C] or [B] instead.”
2.7.
Door de werknemer is conservatoir beslag gelegd op de bankrekening van [de oorspronkelijke werkgever]. Dat heeft doel getroffen voor circa 1,5 miljoen US Dollar.

3.Het geschil

3.1.
De werknemer vordert dat, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de werkgever wordt veroordeeld om aan hem te betalen het sinds 23 juli 2019 verschuldigde loon, vermeerderd met wettelijke verhogingen en wettelijke rente vanaf die datum totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze tot een einde is gekomen. Met veroordeling van de werkgever in de proceskosten, waaronder de beslagkosten.
3.2.
De werkgever vordert dat, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, het door de werknemer ten laste van de werkgever op 20 februari 2020 gelegde bankbeslag wordt opgeheven, dan wel dat de werknemer wordt veroordeeld, op straffe van een dwangsom, om het beslag op te heffen,
“kosten rechtens”.
3.3.
Partijen verzoeken het Gerecht de vorderingen van de andere partij af te wijzen, dan wel haar daarin niet-ontvankelijk te verklaren, met veroordeling van de ander in de proceskosten.
3.4.
Op de argumenten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang is met de aard van de vorderingen (loonvordering) gegeven. Het Gerecht moet de vraag beoordelen of zeer aannemelijk is dat de rechter in de bodemprocedure zal oordelen dat tussen partijen (nog steeds) een arbeidsovereenkomst bestaat.
4.2.
Er is sprake van een arbeidsovereenkomst als is voldaan aan de volgende drie voorwaarden: er is sprake van een gezagsverhouding, betaling van loon en het persoonlijk verrichten van arbeid gedurende zekere tijd. Naar vaste rechtspraak moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 april 2011, ECLI:NL:CRVB: 2011:BQ1785). Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien (zie de uitspraken van de Hoge Raad van 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3887 en van 17 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8926).
4.3.
Sinds jaar en dag wordt de werknemer betaald door [de oorspronkelijke werkgever]. Duidelijk is ook dat de werknemer zelf de werkzaamheden moet verrichten en dat dit sinds 2008 het geval is. Elke dag verrichtte de werknemer de werkzaamheden ten behoeve van Nustar. Zie de vaststaande feiten als hiervoor vermeld.
4.4.
Het hangt dus vooral op het punt van de gezagsverhouding. Daarover zegt de werknemer dat hij niet beter weet dan dat de heren [D] directeur en manager van [de oorspronkelijke werkgever], zijn chefs zijn. Dat is altijd zo geweest. [D] heeft te kennen gegeven dat hij een contract met [B] moest ondertekenen en hij heeft ook gezegd dat hij geen loon meer zou ontvangen van [de oorspronkelijke werkgever]. [D] heeft de werknemer instructies gegeven welke werkzaamheden hij bij Nustar moet verrichten. De werknemer weet niets van enige arbeidsovereenkomst met [C] N.V. Hij wilde niet overhaast een arbeidsovereenkomst met een hem onbekende werkgever tekenen; die werd hem namelijk voorgelegd en hij moest direct tekenen. Bovendien wilde hij zijn cessantia niet kwijtraken. Andere werknemers die wèl de nieuwe overeenkomst hebben ondertekend zijn naar huis gestuurd en [B]. heeft inmiddels te kennen gegeven de deuren te gaan sluiten. [de oorspronkelijke werkgever] zegt daartegenover dat zij niet meer is dan een salarisadministrateur en zij geen instructies
“on the job”gaf. Dat deed de heer [E] namens [C] N.V. Dat is de werkgever en niemand anders.
4.5.
Zoals uit voormelde jurisprudentie blijkt moeten de drie voormelde voorwaarden in onderling verband worden bezien. Door [de oorspronkelijke werkgever] is onvoldoende inhoudelijk betwist dat zij geen instructiebevoegdheid had jegens de werknemer. Zij volstaat namelijk met alleen te zeggen de salarisadministrateur te zijn en geen instructies
“on the job”te geven. Daarom moet het Gerecht ervan uitgaan dat [de oorspronkelijke werkgever] degene was die de werknemer vertelde waar en voor hoe lang hij moest gaan werken voor Nustar. Dat op het werk de dagelijkse instructies werden gegeven door een ander persoon doet hier niet aan af. Verder is van belang dat door [de oorspronkelijke werkgever] niet wordt aangetoond dat zij slechts de salarisadministrateur is. Terecht voert de werknemer namelijk aan dat [de oorspronkelijke werkgever] de daartoe strekkende overeenkomst met [C] N.V. niet in het geding brengt en evenmin laat zien dat deze vennootschap fondsen aan haar ter beschikking stelt om de salarisbetalingen te doen. Uit de salarisstrook blijkt verder dat [de oorspronkelijke werkgever] de werkgever is omdat haar naam daarop staat. Tot slot geldt dat de mededeling van [D] dat de werknemer een overeenkomst met [B] moest ondertekenen eerder ziet op een mededeling van de werkgever zèlf dan van een salarisadministrateur. Rekening houdende met wat onder 4.3. is overwogen is het voorlopig oordeel van het Gerecht dat het zeer waarschijnlijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat aan alle drie de voorwaarden voor het aannemen van een arbeidsovereenkomst met [de oorspronkelijke werkgever] is voldaan. Door [de oorspronkelijke werkgever] wordt ontkend de werknemer op staande voet te hebben ontslagen zodat moet worden geconstateerd dat de arbeidsovereenkomst nog altijd bestaat.
4.6.
Dit betekent dat de loonvordering van de werknemer in conventie wordt toegewezen, met de wettelijke rente zoals is gevorderd. De wettelijke verhogingen zullen worden gematigd tot 10%, zoals gebruikelijk. Eveneens moet [de oorspronkelijke werkgever] worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de werknemer. Er zijn geen oproepingskosten omdat [de oorspronkelijke werkgever] vrijwillig is verschenen.
4.7.
Door de werknemer wordt aangevoerd dat de reconventionele vordering niet toelaatbaar is omdat die bij brief ontijdig is aangekondigd en onvoldoende wordt voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor. Het Gerecht acht de reconventionele vordering wèl ontvankelijk. Het gaat immers om een kort geding en daarin mag een dergelijke vordering worden ingesteld; zelfs op de zitting nog. Evenmin is hoor en wederhoor geschonden omdat blijkens de pleitnota en het verhandelde ter zitting de werknemer inhoudelijk verweer voerde tegen de vordering tot opheffing van het beslag. Overigens ziet het Gerecht geen beletsel om in deze arbeidszaak een beslissing te geven over het al dan niet opheffen van het conservatoire beslag. Er is geen wetsbepaling die daaraan in de weg staat.
4.8.
Gelet op de beslissing in conventie zal het Gerecht het beslag op de bankrekening van [de oorspronkelijke werkgever] echter niet opheffen. Duidelijk is immers dat de werknemer een vordering op [de oorspronkelijke werkgever] heeft en dus is voldaan aan het criterium van artikel 700 e.v. Rv (summierlijk moet er gebleken zijn van een vordering). De reconventionele vordering wordt dus afgewezen en [de oorspronkelijke werkgever] moet in de proceskosten worden veroordeeld. De door de werknemer in conventie gevorderde beslagkosten kunnen ook worden toegewezen.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
in conventie:
veroordeelt [de oorspronkelijke werkgever] om aan de werknemer het vanaf 23 juli 2019 vervallen salaris te betalen, vermeerderd met de tot 10% gemaximeerde wettelijke verhogingen en de wettelijke rente, vanaf de vervaldata van de respectieve loontermijnen tot de dag van algehele voldoening,
in reconventie:
wijst de vorderingen af,
in conventie en in reconventie:
veroordeelt [de oorspronkelijke werkgever] in de proceskosten, aan de zijde van de werknemer begroot op USD 165,00 aan griffierechten, USD 840,00 aan salaris gemachtigde en NAf. 621,65 aan beslagkosten,
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 30 juni 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.