De beoordeling
20. De partijen hebben op 2 augustus 2019 een bemiddelingsovereenkomst als bedoeld in art. 7:425 BW BES gesloten. Art. 7:426 lid 1 BW BES bevat voor zulke overeenkomsten het “no cure, no pay’-principe, op grond waarvan een makelaar alleen courtage krijgt als de koopovereenkomst door zijn bemiddeling tot stand is gekomen. In deze zaak is de koopovereenkomst niet tot stand gekomen door bemiddeling van Sunbelt. Zij baseert de vordering ook niet, zoals de gedaagden suggereren, (deels) op art. 7:426 BW, maar uitsluitend op de exclusiviteitsclausule in de bemiddelingsovereenkomst.
21. De partijen zijn het er over eens dat de exclusiviteitsclausule inhoudt dat de gedaagden de volledige courtage aan Sunbelt moeten betalen als zij tijdens de duur van de overeenkomst buiten Sunbelt om een koopovereenkomst tot stand brengen.
Dat is in deze zaak gebeurd. De gedaagden hebben nog aangevoerd de bemiddelingsovereenkomst te hebben beëindigd door de mail van 30 augustus 2019, maar met Sunbelt is het gerecht van oordeel dat in die mail, onder meer door de woorden “at this time”, geen opzegging van de bemiddelingsovereenkomst kan worden gelezen. De bemiddelingsovereenkomst is dus pas opgezegd nadat de gedaagden buiten Sunbelt om de percelen hadden verkocht.
22. Het verst strekkende verweer is dat de exclusiviteitsclausule een door Sunbelt gebruikte algemene voorwaarde is die onredelijk bezwarend is in de zin van art. 6:233 BW BES, omdat deze leidt tot een buitensporig hoge courtage en omdat de situatie waarvoor de exclusiviteitsclausule geschreven is, zich hier niet voordoet. De gedaagden hebben de vernietiging van de clausule ingeroepen.
23. Dit verweer wordt verworpen. Zoals Sunbelt terecht aanvoert, valt de exclusiviteitsclausule niet onder de in art. 6:236 BW BES genoemde onredelijk bezwarende bedingen noch onder de in art. 6:237 BW BES genoemde bedingen die vermoed worden onredelijk bezwarend zijn. Ook overigens acht het gerecht een dergelijke clausule, die bijvoorbeeld ook voorkomt in de algemene voorwaarden van de NVM, niet onredelijk bezwarend. Zo is de op grond van de clausule verschuldigde courtage gelijk aan de verschuldigde courtage als Sunbelt de opdracht zou hebben vervuld. Voorts is, anders dan de gedaagden stellen, de exclusiviteitsclausule niet geschreven om Sunbelt, als zij bekend wordt met een door een derde aangebrachte koper, de verdere afhandeling met die koper te laten overnemen, maar om te verzekeren dat Sunbelt ook recht op courtage krijgt als de gedaagden, in strijd met de exclusiviteitsafspraak, buiten Sunbelt om een koopovereenkomst sluiten.
24. De gedaagden voeren verder aan dat Sunbelt op grond van art. 7:411 lid 1 BW BES alleen recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon, omdat courtage op grond van de exclusiviteitsclausule valt onder het begrip loon, bedoeld in art. 7:411 BW BES, en afwijking van die bepaling op grond van art. 7:413 lid 2 BW BES niet is toegestaan, omdat de gedaagden niet-professionele opdrachtgevers zijn.
25. Op grond van lid 1 van art. 7:411 BW BES, voor zover hier relevant, geldt dat als de bemiddelingsovereenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht en de verschuldigdheid van de courtage afhankelijk is van de volbrenging, de makelaar recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van de courtage. Lid 2 van het artikel bevat hierop een uitzondering: op grond daarvan heeft de makelaar slechts recht op het volle loon, indien het einde van de overeenkomst aan de opdrachtgever is toe te rekenen en de betaling van het volle loon, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is.
26. Beide partijen doen een beroep op het Van Vulpen/Debetz-arrest van de Hoge Raad, maar trekken daaruit verschillende conclusies. De Hoge Raad heeft in dat arrest bepaald:
Onder het in art. 7:411 bedoelde loonbegrip valt (...) mede de courtage die een makelaar bedongen heeft voor het geval van overtreding door de opdrachtgever van exclusiviteitsbepalingen als de onderhavige. Op basis van zo'n beding zal een makelaar derhalve, in het geval dat de overeenkomst eindigt voordat de opdracht volbracht is, jegens een opdrachtgever als in art. 7:413 lid 2 BW aangewezen, geen recht op courtage kunnen doen gelden voorzover die het ‘naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon’ als in art. 7:411 lid 1 BW bedoeld te boven gaat, zulks overigens onverminderd het bepaalde bij lid 2 van dat artikel.
Uit de eerste zin van het citaat volgt dat onder de werking van art. 7:411 BW BES ook de courtage op grond van de exclusiviteitsclausule valt. Met andere woorden: art. 7:411 BW BES is ook van toepassing als, zoals in deze zaak, de opdracht niet door de makelaar is volbracht, maar de opdrachtgever, in strijd met de exclusiviteitsclausule, buiten de makelaar om een koopovereenkomst heeft gesloten.
27. Volgens Sunbelt - met een verwijzing naar de zinsnede in de tweede zin van het citaat “in het geval dat de overeenkomst eindigt voordat de opdracht volbracht is” - ziet het arrest van de Hoge Raad echter alleen op de situatie dat de koop tot stand is gekomen nadat de bemiddelingsovereenkomst is geëindigd. Zij meent dat de opdracht ook geacht moet worden te zijn volbracht als buiten haar om een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Omdat dat gedurende de bemiddelingsovereenkomst is gebeurd, meent zij dat art. 7:411 BW BES in dit geval dus toch niet van toepassing is.
Met de gedaagden is het gerecht echter van oordeel dat onder volbrengen van de opdracht als bedoeld in art. 7:411 BW BES, moet worden begrepen het volbrengen van de opdracht door de opdrachtnemer, in deze zaak dus de totstandkoming van een overeenkomst tot verkoop van de percelen door de bemiddeling van Sunbelt. Een opdracht houdt immers in het verrichten van diensten door een bepaalde opdrachtnemer, met diens specifieke kennis, ervaring, specialiteit, tarieven etc. Het gerecht ziet geen goede grond om bij de toepassing van art. 7:411 BW BES het geval waarin de met de bemiddelingsovereenkomst beoogde overeenkomst zonder bemiddeling door de makelaar is gesloten - waarin dus de opdracht feitelijk niet meer zal kunnen worden uitgevoerd en daarmee impliciet is beëindigd - gelijk te stellen met het geval waarin de opdracht eindigt door het volbrengen daarvan.
Bovendien stemt de stelling dat het Van Vulpen/Debetz-arrest alleen ziet op de situatie dat de koop tot stand is gekomen nadat de bemiddelingsovereenkomst is geëindigd, niet overeen met de feiten waarvan in dat arrest werd uitgegaan, want de verplichting tot betaling van courtage werd daarin gebaseerd op het handelen in strijd met het exclusiviteitsbeding vóór het eindigen van de bemiddelingsovereenkomst.
De bemiddelingsovereenkomst is dus beëindigd vóór het volbrengen van de opdracht.
28. Het vorenstaande betekent dat art. 7:411 BW BES van toepassing is. Sunbelt heeft ingevolge het eerste lid daarvan recht op een naar redelijkheid vast te stellen deel van de courtage. Omdat de gedaagden niet-professionele opdrachtgevers zijn, is op grond van art. 7:413 lid 2 BW BES afwijking daarvan ten nadele van de gedaagden niet toegestaan, en hebben zij met recht de exclusiviteitsclausule vernietigd voorzover die tot betaling van een hoger bedrag leidt.
29. Bij de bepaling van het naar redelijkheid vast te stellen deel van de courtage moet op grond van art. 7:411 lid 1 2e volzin BW BES onder meer rekening worden gehouden met de reeds door Sunbelt verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd.
30. Duidelijk is dat de gedaagden van de werkzaamheden van Sunbelt geen enkel profijt hebben gehad, nu zij de met de bemiddelingsovereenkomst beoogde koopovereenkomst buiten Sunbelt om hebben gesloten.
De partijen verschillen van mening over de omvang van de door Sunbelt op grond van de opdracht verrichte bemiddelingswerkzaamheden. Die omvang is hoe dan ook beperkt, maar het gerecht acht die ook niet van groot belang. Immers, op zichzelf al is aannemelijk, maar door Sunbelt is ook bevestigd dat de afgesproken courtage van 4,5% voor twee bouwpercelen met een waarde van ruim US$ 2.000.000 - dus een courtage van meer dan US$ 90.000 - niet is gebaseerd op de (ingeschatte) hoeveelheid bemiddelingswerkzaamheden. Sunbelt stelt, en heeft dit ter zitting ook nader toegelicht, dat zij de courtage baseert op de kennis en de ervaring van de makelaar en de inschakeling van haar verkoopkanalen en persoonlijke netwerken, en dat zij daarin ook investeert. Namens Sunbelt is ook met zoveel woorden erkend dat de afgesproken courtage voor de bemiddeling bij deze dure percelen een compensatie vormt voor de lagere bedragen die zij aan courtage ontvangt bij ander onroerend goed. Naar het oordeel van het gerecht spelen daarnaast in elk geval twee factoren een rol die in Nederland niet of nauwelijks een rol spelen, namelijk het gegeven dat makelaars zich mede op de Amerikaanse markt richten, met andere normen dan de Nederlandse, en het gegeven dat de concurrentieverhoudingen op de onroerendgoedmarkt op Bonaire door de kleinschaligheid onvoldoende ontwikkeld zijn.
Wel relevant acht het gerecht de grond waarop de bemiddelingsovereenkomst is geëindigd, nu het einde daarvan volledig de gedaagden valt toe te rekenen. Zij hebben vanaf het sluiten van die overeenkomst voortdurend in strijd met het exclusiviteitsbeding gehandeld, namelijk:
- door de bemiddelingsovereenkomst met Qvillas te laten doorlopen,
- door na drie weken een via Qvillas gedaan bod in overweging te nemen,
- door vervolgens Qvillas naar aanleiding van dat bod te (laten) onderhandelen,
- door twee weken na het bod via Qvillas de koopovereenkomst te sluiten,
en hebben direct daarna de bemiddelingsovereenkomst opgezegd.
Sunbelt heeft hierdoor geen reële kans gehad om de percelen te verkopen en heeft ook niet de tijd gehad substantiële bemiddelingswerkzaamheden te verrichten. De gedaagden hebben echter wel gekozen voor een makelaarskantoor met het profiel van Sunbelt met haar hoge courtage en waren kennelijk bereid die hoge courtage te betalen voor een geslaagde bemiddeling.
31. Gelet op de grond voor beëindiging van de bemiddelingsovereenkomst en op het gegeven dat de overeengekomen courtage maar in een beperkte mate een weerspiegeling vormt van de door de makelaar verrichte werkzaamheden, acht het gerecht al met al 2% van de verkoopprijs - US$ 44.000 - een redelijk deel van de courtage. Het gerecht stelt het loon dan ook vast op dat bedrag. Verminderd met het reeds betaalde bedrag van US$ 2.800 zijn de gedaagden daarom nog US$ 41.200 aan Sunbelt verschuldigd. Zij zullen tot betaling daarvan worden veroordeeld.
32. Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd. Het gerecht zal de subsidiaire vordering terzake toewijzen, nu de primaire vordering (“datum verzuim”) niet voldoende is onderbouwd.
33. De gedaagden zullen als grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Sunbelt tot op heden begroot op US$ 4.180,46, opgebouwd uit US$ 770 griffierecht, US$ 136,59 deurwaarderskosten, US$ 1.039,87 beslagkosten en US$ 2.234 salaris gemachtigde (2 punten x tarief 7).