De beoordeling
23. Anders dan de gedaagden menen, heeft Flamingo een spoedeisend belang bij deze procedure. Flamingo stelt immers dat zij de huurovereenkomst ontbonden heeft en dat Boudoir, ondanks de sommatie daartoe, het gehuurde niet verlaat. Als sprake is van een rechtsgeldige ontbinding, maakt Boudoir zonder recht of titel gebruik van de voorheen door haar gehuurde bedrijfsruimte met terras van Flamingo. Flamingo heeft er dan voldoende belang bij om op korte termijn weer volledig over haar eigendom te beschikken.
24. Ter beoordeling ligt onder meer voor de vraag of voldoende aannemelijk is dat de rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat de huurovereenkomst is ontbonden.
25. Flamingo heeft de huurovereenkomst ontbonden wegens de betalingsachterstand. Zij stelt dat die achterstand ten tijde van de ontbinding 8 maanden huur bedroeg. De gedaagden stellen met zoveel woordendat Boudoir toen een betalingsachterstand had van 5 maanden huur.
Met de door de partijen overgelegde overzichten en betalingsbewijzen komt het gerecht uit op betalingsachterstand van 7 maanden huur ten tijde van de ontbinding op 17 januari 2019en een huidige achterstand van 6 maanden x de overeengekomen (bruto)huurprijs van US$ 1.780 per maand, dus US$ 10.680.
26. Anders dan de gedaagden menen, mocht Boudoir op basis van haar brief van 16 juli 2018 en het uitblijven van een reactie daarop er niet op vertrouwen dat Flamingo met het opschorten van de huurbetalingen instemde. De brief bevat immers niet meer dan een verzoek om een verlaging van de huur (en eenzelfde verzoek heeft Boudoir gedaan in haar brief van 10 december 2018). Als op verzoeken tot huurprijsverlaging niet wordt gereageerd, leidt dat niet tot overeenstemming over een lagere huurprijs noch tot het wegvallen van de verplichting om maandelijks de huur te betalen. Flamingo heeft de brief ook niet hoeven op te vatten als een mededeling dat de huurbetalingen zouden worden opgeschort.
27. De gedaagden menen gronden te hebben waarom Boudoir (een groot deel) van de huurachterstand niet aan Flamingo verschuldigd is. Zij stellen dat Flamingo Boudoir niet het huurgenot heeft verschaft waarop zij recht had en beroepen zich (thans) op opschorting. Zij stellen daartoe (a) dat Flamingo heeft nagelaten te verhinderen dat door de bouw op het belendende perceel zoveel overlast zou ontstaan en (b) dat Flamingo zelf ook nog overlast heeft veroorzaakt.
28. Het gerecht overweegt dat ingevolge art. 7A:1567 sub 3° BW BES de verhuurder verplicht is om de huurder het rustige genot van het gehuurde te doen hebben. Uit de wetsgeschiedenis bij de opvolger van de gelijkluidende bepaling in het Nederlandse BW kan worden afgeleid dat de huurder er van zal mogen uitgaan dat de zaak hem het genot verschaft dat hij bij het aangaan van de overeenkomst mocht verwachten.
29. Vaststaat dat het huurgenot door de bouwwerkzaamheden op het naburige perceel is verminderd. Deze werkzaamheden geschieden echter niet door of in opdracht van Flamingo, maar door en in opdracht van derden. Een feitelijke stoornis in het huurgenot die wordt veroorzaakt door derden, is in beginsel voor risico van de huurder.Het is dus niet zo dat, zoals de gedaagden stellen, Flamingo wettelijk verplicht is Boudoir te behoeden voor overlast door handelen van derden.
Op het beginsel dat door derden veroorzaakte feitelijke stoornissen van het huurgenot voor risico van de huurder zijn, wordt in de rechtspraak een uitzondering aanvaard in gevallen waarin de verhuurder door haar positie veel beter dan de huurder in staat is om de oorzaak van de stoornis te doen beëindigen, omdat dan gezegd kan worden dat de verhuurder dat niet doet, bijdraagt aan het voortduren van de stoornis. Het gaat hierbij echter meestal om gevallen waarin de ene huurder van eenzelfde verhuurder de andere huurder(s) ontoelaatbare overlast bezorgde.
De gedaagden stellen wel dat Flamingo in staat was wat aan de overlast te doen, maar stellen in dit verband niet meer dan dat Flamingo de projectontwikkelaar stelselmatig had behoren aan te spreken op de onwerkbare en gevaarlijke situaties, maar gesteld noch gebleken is dát, en zo ja: waarom, Flamingo daartoe veel beter in staat was dan Boudoir zelf, en evenmin is gesteld of gebleken dat dat stelselmatig aanspreken ook daadwerkelijk zou hebben geleid tot een verdere vermindering van de overlast. Dat sprake is van een uitzonderingssituatie op grond waarvan de overlast voor risico van de verhuurder komt, is dan ook niet gebleken.
30. Aannemelijk is dat de door of in opdracht van Flamingo verrichte verbouwingswerkzaamheden ook (enige) overlast en een beperking van het huurgenot hebben veroorzaakt. Dat waren echter grotendeels werkzaamheden die Flamingo onverplicht, maar juist op verzoek van Boudoir heeft verricht om de gevolgen van de overlast door de bouwwerkzaamheden op het belendende perceel te verminderen. Werkzaamheden die Flamingo kennelijk nog veel geld hebben gekost ook: zij stelt dat de kosten voor de extra verlichting in de galerij, het aanleggen van het tweede terras en het weghalen van plantenbakken maar liefst US$ 12.000 bedroegen.
Naar het oordeel van het gerecht kan Flamingo in die situatie bezwaarlijk worden verweten dat zij met bedoelde werkzaamheden het huurgenot van Boudoir aantast, als daarmee vooral een groter belang van Boudoir - te weten een permanente vermindering van de overlast door de langdurige bouwwerkzaamheden op het belendende perceel - werd gediend.
Ook overigens is niet gebleken noch voldoende aannemelijk gemaakt dat Flamingo die werkzaamheden zó heeft laten verrichten dat het huurgenot daardoor meer dan nodig is werd aangetast. Boudoir stelt wel dat de werkzaamheden niet conform de afspraken zijn verricht, maar dit is betwist en blijkt overigens niet uit het dossier.
31. Los van dit alles geldt dat áls bij de door of in opdracht van Flamingo verrichte werkzaamheden al sprake was van een aan haar toerekenbare stoornis van het huurgenot, dit geen rechtvaardiging zou vormen voor het in het geheel niet meer betalen van de huur. (Boudoir heeft zelf alleen maar gesteld dat een lagere huur op zijn plaats zou zijn, maar heeft niet toegelicht waarom zij niet de door haar redelijke geachte lagere huurprijs heeft betaald.)
32. Nu Boudoir geen deugdelijke grond voor opschorting van de verplichting tot betaling van de huurpenningen had, gaat het gerecht er van uit dat zij een huurachterstand van 6 maanden heeft. Dat is fors meer dan de achterstand van 3 maanden die doorgaans al voldoende is om tot ontbinding over te gaan. Juist is dat, zoals namens Boudoir met verwijzing naar literatuur is aangevoerd, er nog een belangenafweging plaats behoort te vinden, maar de (toch al kleine) kans dat die afweging in het voordeel van de huurder uitvalt, is bij een achterstand van 6 maanden huur alleen nog maar kleiner. Gezien de zeer grote huurachterstand en het gegeven dat Boudoir die achterstand ook niet volledig wil betalen, ziet het gerecht geen enkele grond haar belangen bij voortzetting van de huur zwaarder te laten wegen dan het belang van Flamingo bij beëindiging daarvan. Het gerecht daarom voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de huurovereenkomst met de brief van 17 januari 2019 is ontbonden.
33. Dit betekent dat Boudoir zonder recht of titel gebruik maakt van het voorheen door haar gehuurde. De hoofdvordering tot ontruiming is dan ook op zichzelf toewijsbaar.
Het gerecht zal Boudoir echter een langere periode dan gevorderd gunnen om het gehuurde behoorlijk te ontruimen (en haar aldus nog wat tijd geven een nieuwe plek voor haar onderneming te vinden), te weten tot 1 april 2019 als zij vóór 28 februari 2019 US$ 1.780 aan Flamingo betaalt voor gebruiksvergoeding en servicekosten over maart 2019. Betaalt zij dat bedrag niet of niet tijdig, dan zal, als aan alle formaliteiten is voldaan, vanaf 28 februari 2019 kunnen worden ontruimd.
De vordering om Flamingo te machtigen om de ontruiming zo nodig met de sterke arm te realiseren, zal worden afgewezen. Gedwongen ontruiming geschiedt op grond van art. 556 lid 1 Rv. BES door de deurwaarder, die daartoe dit vonnis aan Boudoir zal moeten betekenen. De deurwaarder behoeft (op grond van art. 557 Rv. BES j° art. 444 Rv. BES) geen rechterlijke machtiging om de hulp van de sterke arm van politie en justitie in te roepen indien Boudoir vervolgens medewerking aan de ontruiming weigert.
Voorts acht het gerecht sanctionering met een dwangsom niet nodig, aangezien Flamingo de ontruiming met de sterke arm kan realiseren en het gerecht er van uit gaat dat Boudoir volledig en behoorlijk zal ontruimen. (Doet zij dat niet, dan is een schadevergoedingsactie aangewezen.)
34. Nu Boudoir geen deugdelijke grond voor opschorting van de op haar rustende betalingsverplichtingen had, zullen Boudoir - en [gedaagde sub 2] als mede-aansprakelijke - worden veroordeeld het gevorderde voorschot op de schadevergoeding - feitelijk de achterstallige huur – aan Flamingo te betalen. Uit het onder 25 overwogene volgt dat deze vordering toewijsbaar is tot het bedrag van US$ 10.680.
35. Uit het voorgaande, en mede in aanmerking nemende de opstelling van Boudoir, volgt ook dat Flamingo niet onrechtmatig beslag heeft gelegd. De kosten daarvan komen ook voor rekening van de gedaagden.
36. Boudoir en [gedaagde sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Aan de zijde van Flamingo worden die conform het liquidatietarief begroot op US$ 1.083,16, opgebouwd uit US$ 251,- griffierecht, US$ 273,16 kosten deurwaarder en US$ 559,- gemachtigdensalaris.
37. De vordering in reconventie is gebaseerd op de stelling dat Flamingo toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door Boudoir niet het volgens de overeenkomst vereiste huurgenot te verschaffen.
Die rechtsgrond kan worden aangevoerd door Boudoir. Onduidelijk is echter op welke grond [gedaagde sub 2] deze vordering instelt. Zij stelt hieromtrent niets. Reeds hierom wordt de vordering van [gedaagde sub 2] afgewezen.
Inzake de vordering van Boudoir overweegt het gerecht dat uit het onder 29 t/m 31 in conventie overwogene volgt dat de door haar bedoelde wanprestatie niet voldoende aannemelijk is gemaakt. Ook haar vordering zal daarom worden afgewezen.
38. Nu onder 35 in conventie is geconcludeerd dat er niet onrechtmatig beslag is gelegd, is de vordering tot opheffing van beslagen niet toewijsbaar.
39. Boudoir en [gedaagde sub 2] zullen als in de het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Nu de reconventionele vordering in overwegende mate op dezelfde stellingen is gebaseerd als het verweer in conventie, zal conform het liquidatietarief de puntenwaardering gehalveerd en worden de kosten aan de zijde van Flamingo dus begroot op (½ punt x KG-tarief =) US$ 279,50 aan gemachtigdensalaris.