In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 11 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, wonende in Nederland, en de Inspecteur der Belastingen van Bonaire. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak, gelegen aan Y te Bonaire, waarbij de Inspecteur de waarde op 12 oktober 2016 had vastgesteld op USD 208.288. Later, op 22 november 2017, heeft de Inspecteur deze waarde ambtshalve verminderd naar USD 150.000. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze laatste beschikking, maar het Gerecht oordeelt dat deze beschikking niet voor bezwaar vatbaar is volgens artikel 8.92 BBES. Dit betekent dat het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk is verklaard.
De belanghebbende had eerder geen bezwaar gemaakt tegen de oorspronkelijke waardevaststelling van 12 oktober 2016, waardoor deze onherroepelijk is geworden. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de Inspecteur ten onrechte een rechtsmiddelverwijzing onderaan de beschikking heeft opgenomen, maar dit verandert niets aan de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. De uitspraak van de Inspecteur is vernietigd, maar de belanghebbende krijgt inhoudelijk geen gelijk. Wel heeft de belanghebbende recht op vergoeding van het griffierecht dat is betaald voor het beroep.
De uitspraak benadrukt het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het fiscale procesrecht en de noodzaak voor belanghebbenden om tijdig bezwaar te maken tegen voor bezwaar vatbare beschikkingen. Het Gerecht heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten, aangezien er geen bewijs is van kosten voor rechtsbijstand. De beslissing van het Gerecht is dat het beroep gegrond is verklaard, de uitspraak op bezwaar is vernietigd, en het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard.