ECLI:NL:OGEABES:2017:17

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
28 augustus 2017
Zaaknummer
BBZ nr. BON201600004
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vastgestelde waarde van onroerende zaak voor vastgoedbelasting

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 23 augustus 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor de vastgoedbelasting. De belanghebbende, die de onroerende zaak op 24 augustus 2012 had gekocht, was in bezwaar gekomen tegen de beschikking van de Inspecteur der Belastingen, die op 24 mei 2015 de waarde per peildatum 1 januari 2011 had vastgesteld op USD 92.150. De belanghebbende betwistte deze waarde en stelde dat hij op de peildatum geen eigenaar was en dat de waarde USD 18.430 zou moeten zijn. Het Gerecht oordeelde dat de datum van binnenkomst van het beroepschrift niet verifieerbaar was, maar dat dit niet voor rekening van de belanghebbende mocht komen, waardoor het beroep ontvankelijk werd verklaard.

In de inhoudelijke beoordeling kwam het Gerecht tot de conclusie dat noch de Inspecteur noch de belanghebbende de waarde van de onroerende zaak aannemelijk had gemaakt. De Inspecteur had verwezen naar een taxatierapport uit 2015, maar het Gerecht vond deze waarde te ver verwijderd van de peildatum. De belanghebbende had ook geen overtuigend bewijs geleverd voor zijn voorgestelde waarde. Uiteindelijk heeft het Gerecht de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op USD 70.000, en het beroep gegrond verklaard. De belanghebbende heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van USD 30.

Uitspraak

Uitspraak van 23 augustus 2017
BBZ nr. BON201600004
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE
UITSPRAAK
Op het beroep in de zin van
hoofdstuk VIII, titel acht, afdeling drie van de Belastingwet BES van:
[ X ], wonende in Bonaire,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Bonaire,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
De Inspecteur heeft bij beschikking van 24 mei 2015 de waarde op de waardepeildatum 1 januari 2011 vastgesteld van de onroerende zaak [Kaya 00] Bonaire.
1.2
Belanghebbende is op 10 juni 2015 tegen de beschikking waardevaststelling
vastgoedbelasting in bezwaar gekomen.
1.3
De Inspecteur heeft op 16 oktober 2015 uitspraak op bezwaar gedaan en de
waarde gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende is bij brief van 5 december 2015 in beroep gekomen tegen de
uitspraak op bezwaar. Ter zake van de indiening van het beroepschrift heeft belanghebbende een bedrag van USD 30,- aan griffierecht voldaan.
1.5
De Inspecteur heeft op 6 oktober 2016 een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief van 30 oktober 2016.
1.6
De Inspecteur heeft op 16 januari 2017 een conclusie van dupliek ingediend.
1.7
Belanghebbende heeft op 17 januari 2017 aanvullende opmerkingen over de conclusie van dupliek ingediend.
1.8
Partijen zijn op 8 februari 2017 opgeroepen om op 27 maart 2017 ter zitting te verschijnen. Door onvoorziene omstandigheden is de mondelinge behandeling verplaatst naar 30 maart 2017.
1.9
De Inspecteur heeft op 23 februari 2017 aanvullende stukken ingediend die op dezelfde dag per e-mail zijn doorgestuurd aan belanghebbende.
1.1
De zaak is behandeld ter zitting van 30 maart 2017 te Bonaire. Namens de
belastingdienst Caribisch Nederland zijn verschenen [ B ] en [ C ] vergezeld van [ D ],
[ E ] en [ D ]. Belanghebbende is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft op 24 augustus 2012 een onroerende zaak gekocht, bestaande uit een perceel grond van 3.686 m2, gelegen aan de [ Kaya 00 ] te Bonaire, kadastraal bekend als 5A-58, met daarop twee kleine woningen, een porch/keuken en een schuur (hierna: de onroerende zaak). De verkoper was het openbaar lichaam Bonaire en de aankoopprijs bedroeg USD 11.058.
2.2
Op 24 mei 2015 heeft de Inspecteur bij beschikking de waarde van de onroerende zaak per peildatum 1 januari 2011 vastgesteld op USD 92.150.
2.3
In opdracht van de Inspecteur heeft makelaar [ Z ], van Q op 1 juli 2015, de onroerende zaak getaxeerd. De waarde van de onroerende zaak bedraagt volgens die taxatie USD 208.288, onderverdeeld in een waarde van de grond van USD 29.488 en een waarde van de in 2.1 vermelde opstallen van USD 178.800. Volgens het rapport zijn de aanwezige opstallen alle gebouwd vóór april 2009. Ter nadere toelichting heeft de taxateur een aantal foto’s van de opstallen overgelegd.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2011 in geschil. Belanghebbende stelt voorop dat hij op de peildatum 1 januari 2011 nog geen eigenaar was van de onroerende zaak. Verder verdedigt hij een waarde van USD 18.430 (3.686 m2 x USD 5 per m2). Hij heeft de onroerende zaak in 2012 gekocht voor USD 11.058 en aan die aankoopprijs lagen twee taxatierapporten ten grondslag. Een waarde van USD 5 per m2 is volgens belanghebbende alleszins redelijk. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de vastgestelde waarde van USD 92.150 eerder te laag dan te hoog is. Zij verwijst daarbij naar het taxatierapport van [ Z ] en wijst op het feit dat zich verschillende opstallen op het perceel bevinden.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Vooraf: ontvankelijkheid beroep

4.1
Ingevolge artikel 8.101, lid 2 van de Belastingwet BES (hierna: BBES) kan de belanghebbende binnen twee maanden na dagtekening van de uitspraak op bezwaar beroep indienen bij het Gerecht. Het Gerecht stelt voorop dat ter bepaling van de datum van indiening van het beroep niet de datum van verzending door de belanghebbende maar de binnenkomst bij het Gerecht beslissend is. De uitspraak op bezwaar heeft als dagtekening 16 oktober 2015. Het beroepschrift moet dus uiterlijk op 16 december 2015 zijn ingediend. Belanghebbende heeft bij brief van 5 december 2015 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De brief is op 7 december 2016 aangetekend verzonden aan het Gerecht in eerste aanleg te Bonaire. Op het voorblad van het zaaksdossier heeft een administratieve medewerker van de belastinggriffie als datum van binnenkomst genoteerd: 24 januari 2016. Echter van die datum van binnenkomst is geen bewijs aanwezig. De enveloppe waarin de verzending van het beroepschrift heeft plaatsgevonden is bij het Gerecht in het ongerede geraakt en op het beroepschrift zelf is geen post- of datumstempel geplaatst. Dit betekent dat de datum van binnenkomst niet verifieerbaar is en dus niet met zekerheid vastgesteld kan worden. Gelet hierop en gelet op de datum van aangetekende verzending van het beroepschrift is het niet ondenkbaar dat het beroepschrift op of voor 16 december 2015 is ingediend. Die onzekerheid mag naar het oordeel van het Gerecht niet voor rekening en risico van belanghebbende komen. Het Gerecht zal belanghebbende dan ook ontvankelijk verklaren in zijn beroep.
Inhoudelijk
4.2
Belanghebbende is sedert 24 augustus 2012 eigenaar van de onroerende zaak. Ter zake van de onroerende zaak wordt vastgoedbelasting geheven.
4.3
Ingevolge artikel 4.6, lid 1 BBES stelt de Inspecteur de waarde van de onroerende zaken ter zake waarvan vastgoedbelasting wordt geheven vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. De waarde wordt bepaald naar de waarde die die de onroerende zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert Artikel 4.6, lid 2 BBES). De waardepeildatum ligt aan het begin van het tijdvak waarvoor de waarde wordt vastgesteld en de waarde geldt voor een tijdvak van vijf achtereenvolgende kalenderjaren (artikel 4.6, lid 3 en 4 BBES).
4.4
De Inspecteur heeft voor de waardering van de onroerende zaak 1 januari 2011 als waardepeildatum gehanteerd. In dat geval geldt de waardevaststelling voor een tijdvak van vijf achtereenvolgende kalenderjaren vanaf 2011. De omstandigheid dat belanghebbende pas op 24 augustus 2012 eigenaar is geworden van de onroerende zaak, doet in dat geval niet af aan de waardevaststelling per peildatum 1 januari 2011. De eigendomsverkrijging heeft immers plaatsgevonden in de loop van het tijdvak waarvoor de waardevaststelling per 1 januari 2011 voor belanghebbende bepalend is. Voor zover belanghebbende van een ander standpunt uitgaat is dit onjuist. Het Gerecht voegt daar nog het volgende aan toe. In de “beschikking waardevaststelling” staat vermeld
“u ontvangt deze beschikking omdat u op de peildatum voor de hierna genoemde onroerende zaak belastingplichtig bent voor de vastgoedbelasting….”. Deze zin is onjuist. Belanghebbende is pas belastingplichtig voor de vastgoedbelasting vanaf 1 januari 2013. Deze onjuistheid heeft echter geen gevolgen voor de onderhavige procedure omdat deze slechts betrekking heeft op de waardevaststelling en niet op de verschuldigdheid van vastgoedbelasting.
4.5
De Inspecteur heeft de waarde van de onroerende zaak op de peildatum 1 januari 2011 vastgesteld op USD 92.150. Belanghebbende betwist die waarde. Het Gerecht stelt voorop dat op de Inspecteur de bewijslast rust van de door haar verdedigde waarde. Zij heeft daartoe verwezen naar het in 2.3 vermelde taxatierapport, waarin de waarde van de onroerende zaak per 1 juli 2015 is getaxeerd op USD 208.288. Hiermee heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Gerecht de waarde van de onroerende zaak niet aannemelijk gemaakt. Een waardering per een waarderingsdatum die 4,5 jaar is gelegen van de waardepeildatum kan niet zonder meer als richtsnoer dienen voor de in het geding zijnde waardebepaling. Dit geldt temeer niet nu de Inspecteur niet heeft gesteld laat staan aannemelijk heeft gemaakt dat de omstandigheden in 2015 identiek of vergelijkbaar waren met die op 1 januari 2011. De Inspecteur heeft ook nog aangevoerd dat de onroerende zaak sedert januari 2017 te koop staat voor een aanzienlijk hogere prijs dan de vastgestelde waarde van USD 92.150, maar ook daarvoor geldt dat dit moment te ver afligt van de waardepeildatum. Daar komt nog bij dat de vraagprijs niet bepalend is voor de waarde en dat de onroerende zaak samen met een andere onroerende zaak voor één prijs te koop staat, waardoor niet verifieerbaar is welk deel van de prijs aan de onroerende zaak moet worden toegerekend.
4.6
Nu de Inspecteur de waarde van de onroerende zaak niet aannemelijk heeft gemaakt ligt het op de weg van belanghebbende de door haar voorgestane waarde (USD 18.430) aannemelijk te maken. Hij heeft daartoe gewezen op de prijs van USD 11.058 die hij heeft betaald bij aankoop van de onroerende zaak op 24 augustus 2012. Het Gerecht is van oordeel dat ook de datum van aankoop te ver verwijderd is van de peildatum om tot uitgangspunt te kunnen dienen voor de waarde van de onroerende zaak op de peildatum. Het Gerecht voegt daar aan toe dat zij, gelet op het feit dat op het perceel grond twee weliswaar eenvoudige, maar goed onderhouden woningen, een porch/keuken en een schuur staan, onaannemelijk acht dat de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2011 slechts USD 18.430 was. Dat het perceel niet bereikbaar was via de openbare weg, niet is aangesloten op het elektriciteits- en drinkwaternetwerk en niet wordt bediend door publieke voorzieningen, doet daar niet aan af. Naar het oordeel van het Gerecht heeft aldus belanghebbende de waarde van de onroerende zaak evenmin aannemelijk gemaakt.
4.7
Nu noch de Inspecteur noch belanghebbende de waarde van de onroerende zaak aannemelijk heeft gemaakt, zal het Gerecht, de waarde, met inachtneming van al hetgeen door partijen in het geding is gebracht, op de waardepeildatum in goede justitie vaststellen op USD 70.000. Het beroep is derhalve gegrond.
4.8
Omdat het beroep gegrond is verklaard heeft belanghebbende ingevolge artikel 8.104, lid 4 BBES recht op vergoeding van het betaalde griffierecht.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • stelt de waarde van de onroerende zaak vast op USD 70.000;
  • gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van USD 30 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2017, in tegenwoordigheid van de griffier, N.N. Noël van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 8.116a, lid 1 Belastingwet BES).
Het hoger beroep kan worden ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg overeenkomstig artikel 8.116 Belastingwet BES.