In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 27 februari 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en haar werkgever. De werknemer, werkzaam als bartender/waitress, was op 1 november 2016 in dienst getreden voor een jaar. De werkgever heeft haar op 6 maart 2017 op staande voet ontslagen, na het uitgeven van meerdere schriftelijke waarschuwingen. De werknemer heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen en verzocht om doorbetaling van haar salaris en wedertewerkstelling.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 februari 2018 heeft de werknemer, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. P.H. Bruns, haar standpunt toegelicht. De werkgever, vertegenwoordigd door haar managing director en mr. E.E. Rosenstand, heeft de ontslagreden verdedigd. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de werkgever de stelplicht en bewijslast heeft met betrekking tot de dringende reden voor het ontslag. De waarschuwingen en de incidenten die in de ontslagbrief zijn genoemd, zijn door de werknemer betwist.
Het Gerecht oordeelde dat de werkgever niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de dringende reden en dat de waarschuwingen geen bewijs vormen, aangezien de werknemer deze inhoudelijk heeft weersproken. De vorderingen van de werknemer zijn toegewezen, met uitzondering van de wedertewerkstelling, omdat de arbeidsovereenkomst inmiddels van rechtswege was geëindigd. De werkgever is veroordeeld tot doorbetaling van het salaris tot en met 31 oktober 2017, vermeerderd met wettelijke verhogingen, en in de proceskosten.