ECLI:NL:OGEABES:2018:1

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
AR 2017/152
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de rechtsgeldigheid van schriftelijke waarschuwingen in een arbeidsrelatie

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 27 februari 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en haar werkgever. De werknemer, werkzaam als bartender/waitress, was op 1 november 2016 in dienst getreden voor een jaar. De werkgever heeft haar op 6 maart 2017 op staande voet ontslagen, na het uitgeven van meerdere schriftelijke waarschuwingen. De werknemer heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen en verzocht om doorbetaling van haar salaris en wedertewerkstelling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 februari 2018 heeft de werknemer, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. P.H. Bruns, haar standpunt toegelicht. De werkgever, vertegenwoordigd door haar managing director en mr. E.E. Rosenstand, heeft de ontslagreden verdedigd. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de werkgever de stelplicht en bewijslast heeft met betrekking tot de dringende reden voor het ontslag. De waarschuwingen en de incidenten die in de ontslagbrief zijn genoemd, zijn door de werknemer betwist.

Het Gerecht oordeelde dat de werkgever niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de dringende reden en dat de waarschuwingen geen bewijs vormen, aangezien de werknemer deze inhoudelijk heeft weersproken. De vorderingen van de werknemer zijn toegewezen, met uitzondering van de wedertewerkstelling, omdat de arbeidsovereenkomst inmiddels van rechtswege was geëindigd. De werkgever is veroordeeld tot doorbetaling van het salaris tot en met 31 oktober 2017, vermeerderd met wettelijke verhogingen, en in de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis van 27 februari 2018
Zaaknummer: AR 2017/152
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Zittingsplaats Saba
Vonnis in kort geding
inzake:
[de werknemer],
wonende op Saba,
eiseres,
gemachtigde: mr. P.H. Bruns,
hierna: de werknemer,
tegen
de naamloze vennootschap [de werkgever] N.V., h.o.d.n. ………
gevestigd op Saba,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.E. Rosenstand,
hierna: de werkgever.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties d.d. 2 oktober 2017,
verweerschrift met producties,
nadere productie van de werkgever op de zitting,
pleitnota van mr. Bruns.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 februari 2018 in aanwezigheid van de werknemer en mr. Bruns. De werkgever werd vertegenwoordigd door mevrouw ……., managing director, bijgestaan door mr. Rosenstand. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De werknemer is op 1 november 2016 bij de werkgever in loondienst getreden voor de bepaalde tijd van één jaar in de functie van “Bartender/Waitress”. Zij had een 40-urige werkweek en verdiende USD 7,25 bruto per uur.
2.2.
Op 16 december 2016 heeft de werknemer van de werkgever een “First warning letter” gekregen. Op 17 december volgde een tweede waarschuwing en op 26 januari 2017 een derde waarschuwing. Bij brieven van 21 december 2016 reageert de werknemer op de eerste twee waarschuwingsbrieven. Door de werkgever is een aantal klachtbrieven van klanten overgelegd.
2.3.
Bij brief van 6 maart 2017, afgegeven aan de werknemer op 7 maart 2017, heeft de werkgever de werknemer op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief verwijst de werkgever naar incidenten waarin de werknemer was betrokken op 25, 27 en 28 februari 2017. De brief vervolgt:
“We have complaints from various locals, ex pads, hotel guests, restaurant guests which always include you giving an attitude, not being attentive, playing with your phone during working time, ignoring them, talking rude and disrespectful. We can clearly see the difference if you or one of your co worker tends the bar. There is NO crowd when you are working.
Considering the damage you did already to our business, adding these recent event and complaints
we herewith dismiss you immediately from your job for the following compelling reasons:
You are seriously missing the ability to follow the rules of Scout’s place. Despite several severe warnings you continue with your dissolute behavior.
You seriously threatened your co workers, called police on them, destroyed the team, talked business matters with our customers over the bar, the list is not ending. Our trust in you is entirely destroyed.
You intentionally or recklessly despite warnings you continue with your rude behavior towards our customers and coworkers.
Your grossly neglect the duties which the working agreement you have with Scout’s place imposes to you.”
2.4.
De advocaat van de werknemer heeft bij brief van 31 juli 2017 de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen, doorbetaling van het loon verzocht en aangeboden dat de werknemer haar werkzaamheden hervat. Bij brief van 1 augustus 2017 heeft de werkgever hierop afwijzend gereageerd.

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
De werknemer verzoekt het Gerecht, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, om de volgende beslissingen te nemen:
“[de werkgever] te gebieden om het gebruikelijke salaris van [de werknemer] door te blijven betalen totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze tot een einde zal zijn gekomen.
[de werkgever] te gebieden om vertragingsrente over het achterstallige salaris ad. 50% te betalen aan [de werknemer] wegens door [de werknemer] geleden schade.
[de werkgever] te gebieden om [de werknemer] toe te laten tot haar overeengekomen werk op de gebruikelijke voorwaarden.
Kosten rechtens.”
3.2.
De werkgever verzoekt het Gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de werknemer in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar deze te ontzeggen, met veroordeling van de werknemer in de proceskosten.
3.3.
Op de argumenten van partijen gaat het Gerecht hierna in, voor zover deze van belang zijn voor de beoordeling van het geschil.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang is met de aard van de vorderingen gegeven (loondoorbetaling en wedertewerkstelling na ontslag op staande voet).
4.2.
Toewijzing van de vorderingen van de werknemer kan alleen plaatsvinden indien de rechter het zeer waarschijnlijk acht dat de bodemrechter het ontslag op staande voet nietig oordeelt.
4.3.
De stelplicht en de bewijslast van de dringende reden die aanleiding heeft gegeven tot het ontslag op staande voet liggen op de werkgever. Het komt er dus op neer dat het Gerecht in dit kort geding moet onderzoeken of het zeer waarschijnlijk is dat de dringende reden komt vast te staan in de bodemprocedure.
4.4.
Door de werkgever is de dringende reden in de ontslagbrief van 6 maart 2017 op papier gezet. Het Gerecht begrijpt dat aan de werknemer wordt verweten dat zij constant de regels van de werkgever niet opvolgt, dat ze losbandig (
“dissolute”) gedrag vertoont en dat ze collega’s heeft bedreigd. Een en ander tegen de achtergrond van de drie waarschuwingsbrieven.
4.5.
Het Gerecht neemt de waarschuwingsbrieven als volgt door. In de eerste waarschuwingsbrief wordt de werknemer vermanend toegesproken naar aanleiding van een post op Tripadvisor, het serveren van bedorven ananassap en het niet discreet tegenover collega’s zijn. De brief eindigt ermee dat de werknemer wordt gevraagd hierop schriftelijk te reageren.
4.6.
Bij brief van 21 december 2016 reageert de werknemer. Zij begrijpt de waarschuwingsbrief niet omdat een en ander al uit was gepraat. Het was haar niet bekend dat het ananassap bedorven was, zij herkent zich niet in de negatieve post op Tripadvisor en de werknemer merkt op dat het de werkgever is die haar heeft uitgescholden ten overstaan van het keukenpersoneel. Het niet discreet zijn wordt ontkend door de werknemer. Zij benadrukt haar werk zo goed mogelijk te willen doen.
4.7.
De dag erna volgt de tweede waarschuwingsbrief met daarin verwijten als het serveren van een drankje zonder dat af te rekenen, hetgeen volgens de werkgever diefstal is. Verder het uitschelden van de klanten
(“Motherfuckers”).
4.8.
Bij tweede brief van 21 december 2016 reageert de werknemer. Het ging om een vaste klant die altijd keurig betaalt en de werknemer had het niet op de kassa aangeslagen omdat de directeur haar naar binnen riep. Er waren ruzies tussen de gasten die door optreden van de werknemer zijn gede-escaleerd. Ee was sprake van een chaotische situatie en toen heeft de werknemer inderdaad enige scheldwoorden gebruikt. In de brief komt de volgende passage voor:
“If we are going to continue our working relationship forward, I truly feel that an attitude adjustment is needed for everyone. As you have embarrassed me, humiliated me and degraded me in front of customers and co workers. BUT then you feel it is unprofessional when I do it. (…) I think perhaps a meeting is required for all parties concerned. Its unprofessional to accuse someone of so much when its mainly here-say. (…).”
4.9.
De derde waarschuwingsbrief ziet op gedrag van de werknemer jegens klanten. Die werden niet (goed) bediend en onbeleefd bejegend. De werkgever besluit de brief met de mededeling met de Labor Department te gaan overleggen. Hierop heeft de werknemer niet schriftelijk gereageerd. Dat is overigens ook niet aan haar gevraagd.
4.10.
De ontslagbrief is geschreven naar aanleiding van drie incidenten. Deze zijn in de brief d.d. 31 juli 2017 namens de werknemer inhoudelijk weersproken. Zij heeft op aanwijzing van de kok het restaurant eerder gesloten omdat er maar één klant zat. Zij werd bedreigd door een jongen in de bar die teveel had gedronken en daarop heeft de werknemer gereageerd. De werkgever vroeg aan de jongen hoe het zat en heeft nooit aan de werknemer haar versie van de gebeurtenissen gevraagd. Het derde incident (het eenzijdig wijzigen van het werkrooster) is verzonnen door de werkgever.
4.11.
Zoals gezegd rust op de werkgever de stelplicht en bewijsaandraagplicht van de dringende reden. Het Gerecht acht het dus zeer waarschijnlijk dat de werkgever zal worden belast met het bewijs van de dringende reden. Nu ziet het Gerecht dat bewijs niet. De waarschuwingen vormen geen bewijs omdat het daarin vermelde door de werknemer inhoudelijk wordt betwist. Datzelfde geldt voor de incidenten die zijn genoemd in de ontslagbrief. De schriftelijke verklaringen van klanten zien niet op de incidenten die in de ontslagbrief zijn genoemd. Van de post op Tripadvisor stelt de werknemer dat niet is gezegd dat deze over haar gaat en bovendien kan iedereen (dus ook de werkgever) dat soort posts plaatsen. De verklaring van een opvolgend werkgever (die de werknemer tijdens de proeftijd heeft ontslagen) acht het Gerecht irrelevant omdat die niet ziet op de incidenten die aanleiding hebben gegeven tot het ontslag op staande voet.
4.12.
Ter zitting werd nog door de werkgever aangevoerd dat de werknemer in het ontslag zou hebben berust omdat ze haar laatste loonbetaling zonder protest had geaccepteerd. Dat verweer gaat niet op. Dergelijke omstandigheden kwalificeren niet als rechtsverwerking of als afstand van recht.
4.13.
Dit betekent dat de vorderingen van de werknemer in dit kort geding worden toegewezen, behoudens de wedertewerkstelling omdat de arbeidsovereenkomst door het verstrijken van de overeengekomen duur inmiddels van rechtswege is geëindigd. De wettelijke verhogingen worden ambtshalve gematigd tot 10%.
4.14.
Als in het ongelijk gestelde partij wordt de werkgever in de proceskosten veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
veroordeelt de werkgever tot doorbetaling van het gebruikelijke salaris tot en met 31 oktober 2017, te vermeerderen met de wettelijke verhogingen van maximaal 10%, vanaf de dag van opeisbaarheid van de onderscheiden loonperiodes,
veroordeelt de werkgever om de werknemer toe te laten tot het overeengekomen werk onder de gebruikelijke voorwaarden,
veroordeelt de werkgever in de proceskosten, begroot op nihil aan verschotten en op USD 559,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen en is op 27 februari 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.