Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
primairverweer aangevoerd dat met eiser op 27 augustus 2016 is afgesproken dat het dienstverband met onderling goedvinden zou worden beëindigd. Net als het ontslag op staande voet is deze overeenstemming niet vastgelegd in een brief. Eiser betwist dat hij heeft ingestemd met beëindiging van het dienstverband. Aldus dient het Gerecht te onderzoeken of eiser duidelijk en ondubbelzinnig heeft ingestemd met de beëindiging van het dienstverband. Uit het dossier blijkt niet van een dergelijke instemming. Gedaagde stelt dat eiser op 27 augustus 2016 de enveloppe met het tot dan toe verschuldigde salaris heeft geaccepteerd en dat hij tot eind september 2016 in het appartement is blijven wonen. Het Gerecht is van oordeel dat dit geen duidelijke en ondubbelzinnige instemming is met de beëindiging van het dienstverband. Het salaris was volgens gedaagde sowieso verschuldigd en als eiser niet in het appartement mocht blijven wonen zou hij pardoes dakloos zijn geworden. Aldus gaat het primaire verweer niet op.
meer subsidiairaan dat eiser zich pas door de brief van 2 december 2016 beschikbaar heeft gehouden voor het werk zodat over de periode voordien het loon en de emolumenten niet kunnen worden toegewezen. Dit verweer treft doel omdat het niet is weersproken anders dan met de mededeling dat eiser in de periode na het ontslag zich heeft gemeld bij het Departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dat heeft echter niet geleid tot enige communicatie van dit Departement of eiser richting gedaagde zodat hieruit geen eerdere terbeschikkingstelling kan worden afgeleid.