ECLI:NL:OGEABES:2017:13

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
BBZ nrs. BON201500026 en BON201500027
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongelijke behandeling van vastgoedbelasting voor Nederlandse BV en BES-lichamen

In deze zaak heeft de BV, gevestigd in Nederland, beroep aangetekend tegen de aanslagen in de vastgoedbelasting voor de jaren 2014 en 2015, opgelegd door de Inspecteur der Belastingen in Bonaire. De BV betwistte de aanslagen, stellende dat zij in een gelijke positie verkeert als lichamen op de BES-eilanden die op grond van de Belastingwet BES voor de opbrengstbelasting geacht worden in Nederland te zijn gevestigd. De BV voerde aan dat de Inspecteur haar ongelijk had behandeld door de vastgoedbelasting op te leggen, terwijl andere lichamen zonder vestigingsbeschikking vrijgesteld zijn van deze belasting. De Inspecteur daarentegen stelde dat er geen sprake was van gelijke gevallen en dat er een rechtvaardigingsgrond was voor de ongelijke behandeling.

De rechtbank heeft de feiten en standpunten van beide partijen in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de BV, feitelijk en rechtens, niet vergelijkbaar is met een BES-lichaam, aangezien de BV niet op de BES-eilanden is gevestigd en onderworpen is aan de Nederlandse vennootschapsbelasting. De rechtbank concludeerde dat de BV niet in aanmerking komt voor de vrijstelling van vastgoedbelasting zoals bedoeld in artikel 4.4 van de Belastingwet BES. De rechtbank merkte op dat de wetgever binnen zijn beoordelingsmarge is gebleven door een eigen belastingstelsel voor Caribisch Nederland te hanteren, dat verschilt van het belastingstelsel in Europees Nederland.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de BV ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslagen in de vastgoedbelasting blijven staan. De uitspraak werd gedaan door rechter D.J. Jansen op 30 mei 2017, en er staat hoger beroep open bij het Hof.

Uitspraak

Uitspraak van 30 mei 2017
BBZ nrs. BON201500026 en BON201500027
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE
Uitspraak van de Enkelvoudige Belastingkamer
Op het beroep in de zin van
hoofdstuk VIII, titel acht, afdeling drie van de Belastingwet BES van:
[ X ] B.V.,gevestigd in Nederland,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Bonaire,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2014 en 2015 met dagtekening van respectievelijk 23 januari 2015 en 22 mei 2015 aanslagen in de vastgoedbelasting opgelegd ten bedrage van USD 4.598 en USD 5.365.
1.2
Belanghebbende heeft hiertegen tijdig op 4 maart 2015 (2014) en 14 juli 2015 (2015) bezwaar aangetekend.
1.3
Met dagtekening van 6 september 2015 heeft de Inspecteur uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren afgewezen.
1.4
Op 19 oktober 2015 is belanghebbende in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar. Ter zake van de indiening van de beroepschriften heeft belanghebbende een bedrag van in totaal USD 60 aan griffierecht voldaan.
1.5
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en de Inspecteur een conclusie van dupliek. Nadien heeft belanghebbende gereageerd op de conclusie van dupliek.
1.6
De zaak is behandeld op de zitting van 7 november 2016. Namens de Inspecteur zijn verschenen op de zitting mr. [ B ] en drs. [ C ]. Namens belanghebbende is met bericht van verhindering niemand verschenen. De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.
1.7
Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de pleitnota hetgeen zij bij brief van 14 december 2016 heeft gedaan. Hierna zijn door partijen op 5 januari 2017, 12 januari 2017 en 17 januari 2017 nadere stukken overgelegd. De stukken zijn over en weer naar de wederpartij verzonden. Partijen hebben toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder nadere mondelinge behandeling.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is opgericht naar Nederlands recht en is feitelijk gevestigd in (Europees) Nederland. Belanghebbende is aldaar belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting.
2.2
Belanghebbende bezit in de onderhavige jaren een onroerende zaak gelegen in Bonaire met als kadastraal gegeven 4A-1198 en als adres Sabadeco Terrace 255. Het betreft een woonhuis, dat door belanghebbende uitsluitend aan haar directeur wordt verhuurd.
2.3
Aan belanghebbende zijn met betrekking tot het pand voor de onderhavige jaren aanslagen vastgoedbelasting opgelegd. Over de waarde van het pand bestaat geen geschil. De Raad van beroep voor belastingzaken heeft in de uitspraak van 19 juni 2015 (ECLI:NL:ORBBACM:2015:18) inzake de aanslagen vastgoedbelasting voor de jaren 2011 en 2012 beslist dat artikel 4.4, aanhef en onder j, Belastingwet BES niet van toepassing is en dat belanghebbende vastgoedbelasting is verschuldigd.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur, door aan belanghebbende de onderhavige aanslagen op te leggen, haar ongelijk heeft behandeld ten opzichte van lichamen op de BES-eilanden zonder de zogenoemde vestigingsbeschikking.
3.2
Belanghebbende stelt ̶ samengevat ̶ dat zij voor de heffing van de vastgoedbelasting in een gelijke positie verkeert als lichamen die op de BES-eilanden zijn gevestigd maar die op grond van artikel 5.2 Belastingwet BES voor de opbrengstbelasting geacht worden in Nederland te zijn gevestigd (lichamen zonder ‘vestigingsbeschikking’). Van die lichamen wordt ingevolge artikel 4.4, aanhef en onder j, Belastingwet BES – zonder enige voorwaarde – de vastgoedbelasting niet geheven. Volgens belanghebbende heeft de Raad in voormelde uitspraak van 19 juni 2015 in haar overwegingen niet de anti-misbruikdoelstelling van artikel 5.2 eerste lid van de Belastingwet BES meegenomen. Belanghebbende doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel en stelt dat artikel 5.2 eerste lid, gelet op haar anti-misbruik doelstelling ook moeten gelden voor belanghebbende. Alsdan geldt ook voor belanghebbende de vrijstelling van vastgoedbelasting.
3.3
De Inspecteur stelt ̶ samengevat ̶ dat geen sprake is van gelijke of vergelijkbare gevallen. Subsidiar stelt zij dat voor de ongelijke behandeling een rechtvaardigingsgrond bestaat.
3.4
Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.
4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL
4.1
Ingevolge artikel 4,4 aanhef en onder j, belastingwet BES wordt geen vastgoedbelasting geheven ter zake van voordelen uit onroerende zaken welke kort gezegd, in bezit zijn van een lichaam dat op grond van artikel 5.2 Belastingwet BES geacht wordt in Nederland te zijn gevestigd.
4.2
Artikel 5.2 eerste lid Belastingwet BES bepaalt dat, voor de heffing van de opbrengstbelasting, een lichaam dat op de BES-eilanden is gevestigd, geacht wordt in Nederland te zijn gevestigd. Het tweede lid van genoemd artikel voorziet in uitzonderingen van dit regime voor, kort gezegd, ‘kleine’, niet financiële lichamen, voor niet-beleggingslichamen en voor lichamen die op de BES-eilanden daadwerkelijk en substantieel activiteiten verrichten (de lichamen met ‘vestigingsbeschikking’).
4.3
Het Gerecht is gelijk de Raad (zie uitspraak van 19 juni 2015) van oordeel dat belanghebbende, feitelijk noch rechtens, met een lichaam in de zin van artikel 5.2 eerste lid Belastingwet BES (BES lichaam) vergelijkbaar is. Belanghebbende is immers niet een lichaam dat voor de vastgoedbelasting feitelijk op de BES-eilanden is gevestigd, zoals dat het geval is bij een BES lichaam. Voorts is de onderworpenheid van belanghebbende, voor al haar activiteiten, aan de Nederlandse vennootschapsbelasting gebaseerd op haar feitelijke vestigingsplaats in Europees Nederland (belanghebbende is ‘gewoon’ binnenlands belastingplichtige) en niet op een – overigens beperkt toepasselijke – fictiebepaling. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd met betrekking tot de anti-misbruikdoelstelling van artikel 5.2 eerste lid Belastingwet BES voert het Gerecht niet tot een ander oordeel. Op grond van het voorgaande acht het Gerecht voor de onderhavige doeleinden niet vergelijkbaar met een BES lichaam. Nu naar het oordeel van het Gerecht geen sprake is van gelijke gevallen, treffen de stellingen van belanghebbende geen doel en is artikel 4.4, aanhef en onder j, Belastingwet BES niet van toepassing.
4.4
Het Gerecht merkt nog op dat zij met de Raad (zie rechtsoverweging 5.5 uitspraak 19 juni 2015 ) van oordeel is dat de wetgever met zijn keuze voor een eigen belastingstelsel in Caribisch Nederland dat in aanzienlijke mate verschilt van het belastingstelsel in het Europese deel van Nederland binnen de hem toekomende ruime beoordelingsmarge (‘wide margin of appreciation’) als bedoeld in de vaste jurisprudentie van het EHRM is gebleven. Belanghebbende zal ongelijk behandeld worden ten opzichte van elk lichaam dat onder een ander belastingstelsel valt, maar dat levert niet een ongelijke behandeling van gelijke situaties op.
4.5
Het voorgaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

5.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep inzake de aanslagen vastgoedbelasting ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Jansen, rechter in dit gerecht, en werden uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 mei 2017, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Verzonden op: …………………….
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 8.116a, lid 1 Belastingwet BES).
Het hoger beroep kan worden ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg overeenkomstig artikel 8.116 Belastingwet BES.