ECLI:NL:OGEABES:2016:4

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 februari 2016
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
BBZ nr. 74115 van 2014
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vastgoedbelasting en eigendom bij onroerende zaken in Bonaire

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gaat het om de vraag of de belanghebbende op 1 januari 2014 genothebbende was van een onroerende zaak voor de vastgoedbelasting. De belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak in 2013, had op 31 december 2013 een koopovereenkomst gesloten, maar de notariële overdracht vond pas op 1 april 2014 plaats. De Inspecteur der Belastingen legde een aanslag vastgoedbelasting op aan de belanghebbende, die hiertegen bezwaar maakte. Het Gerecht oordeelde dat de vastgoedbelasting geheven wordt van degene die bij het begin van het kalenderjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak. Het Gerecht concludeerde dat de belanghebbende op de peildatum nog steeds juridisch eigenaar was, ondanks de economische eigendom die aan de koper was overgedragen. De uitspraak van de Inspecteur om de belanghebbende niet ontvankelijk te verklaren in zijn bezwaar werd vernietigd, maar de aanslag vastgoedbelasting werd gehandhaafd. De belanghebbende had geen grieven tegen de hoogte van de aanslag ingebracht, waardoor het Gerecht de aanslag als terecht beschouwde. De uitspraak werd gedaan op 19 februari 2016, waarbij het Gerecht de belanghebbende in het gelijk stelde voor wat betreft de ontvankelijkheid van het bezwaar, maar het beroep voor het overige ongegrond verklaarde.

Uitspraak

Uitspraak van 19 februari 2016
BBZ nr. 74115 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE
Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van
hoofdstuk VIII, titel acht, afdeling drie van de Belastingwet BES van:
X,woonachtig in Nederland,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Bonaire,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 23 januari 2015 een aanslag vastgoedbelasting over het jaar 2014 opgelegd.
1.2.
Belanghebbende is op 18 februari 2015 tegen bovengenoemde aanslag in bezwaar gekomen.
1.3
Met dagtekening 3 april 2015 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet ontvankelijk verklaard.
1.4
Op 17 april 2015 is belanghebbende in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. Bij e-mail van 29 oktober 2015 heeft belanghebbende kopieën van de koopakte van de woning en een aanmaning daterende 10 april 2015 ingediend. Ter zake van de indiening van het beroepschrift heeft belanghebbende een bedrag van $ 30 aan griffierecht voldaan.
1.5
Op 9 november 2015 heeft de Inspecteur een verweerschrift ingediend.
1.6
Op 20 november 2015 heeft de Inspecteur een aanvulling op het verweerschrift van 9 november 2015 ingediend.
1.7
Ter zitting van 8 januari 2016 te Kralendijk zijn namens de Inspecteur verschenen mrs. A en drs. B. Belanghebbende is met bericht van verhindering niet verschenen.

2.FEITEN

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Belanghebbende was in 2013 eigenaar van de onroerende zaak Y, te Bonaire (hierna: de onroerende zaak). Op 31 december 2013 heeft hij ter zake van de onroerende zaak een koopovereenkomst gesloten met mevrouw C en de heer D (hierna tezamen te noemen koper).
2.2
Met goedvinden van de koper, heeft belanghebbende tot 1 maart 2014 van de onroerende zaak gebruik gemaakt. Op één april 2014 heeft de notariële overdracht van de onroerende zaak plaatsgevonden.

3.ONTVANKELIJKHEID BEZWAAR

Belanghebbende is tijdig in bezwaar gekomen tegen de aanslag vastgoedbelasting over het jaar 2014. De Inspecteur heeft belanghebbende in zijn uitspraak op bezwaar niet ontvankelijk verklaard omdat er een handtekening zou ontbreken op het bezwaarschrift. Het Gerecht is van oordeel dat het ontbreken van een handtekening niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Overigens is ter zitting vastgesteld dat het bezwaarschrift wel was voorzien van een handtekening. Het Gerecht oordeelt dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar.

4.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende op 1 januari 2014 (peildatum) genothebbende van de onroerende zaak was. Belanghebbende stelt dat de aanslag vastgoedbelasting over het jaar 2014 ten onrechte aan hem is opgelegd, omdat hij op peildatum geen genothebbende meer was van de onroerende zaak. Hij was immers per die datum noch eigenaar, noch in het bezit van de onroerende zaak.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende op peildatum eigenaar en genothebbende was van de onroerende zaak. De aanslag vastgoedbelasting over het jaar 2014 is volgens de Inspecteur derhalve terecht aan belanghebbende opgelegd.

5.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

5.1
Ingevolge artikel 4.2, lid 1 Belastingwet BES (hierna: BwB) wordt vastgoedbelasting geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een onroerende zaak. Dit kan de eigenaar zijn (heeft genot krachtens eigendom/bezit) maar ook een zakelijk gerechtigde bijvoorbeeld een erfpachter (heeft genot krachtens beperkt recht). Als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt conform het tweede lid van artikel 4.2 BwB aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat op dat tijdstip een ander genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
5.2
De Memorie van Toelichting (MvT) op artikel 4.2 BwB luidt voor zover van belang als volgt:
“In dit artikel is geregeld van wie de vastgoedbelasting wordt geheven. Belastingplichtig is degene die bij het begin van het kalenderjaar het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft van de onroerende zaak. Deze genothebbende moet onderscheiden worden van de gebruiker al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht. Deze gebruiker is voor de vastgoedbelasting niet relevant. Vanzelfsprekend kunnen de genothebbende en de gebruiker van een onroerende zaak één en dezelfde zijn, maar ook als een ander de onroerende zaak gebruikt, bijvoorbeeld door een huurder, is en blijft de genothebbende de belastingplichtige […] De genothebbende is degene die aan het begin van het kalenderjaar in de kadastrale registratie als zodanig is vermeld. Echter, de mogelijkheid is opgenomen om bewijs te leveren dat een ander dan in de kadastrale registratie is vermeld de genothebbende is”
MvT Kamerstukken II 2009/10, 32189, nr. 3, blz. 38.
5.3
In het onderhavige geval is er geen zakelijk recht gevestigd op de onroerende zaak en dus is er ook geen zakelijk gerechtigde, anders dan de eigenaar, die het genot van de onroerende zaak heeft. De vraag is derhalve wie op de peildatum, dat is 1 januari 2014, de eigenaar was van de onroerende zaak, belanghebbende of de koper, aan wie de onroerende zaak op 31 december 2013 middels een koopovereenkomst is verkocht.
5.4
Naar het oordeel van het Gerecht brengt het objectieve karakter van de vastgoedbelasting met zich mee dat als eigenaar dient te worden aangemerkt degene die de civielrechtelijke (juridische) eigendom van de onroerende zaak heeft en niet degene aan wie de economische eigendom is overgedragen. De civielrechtelijke overdracht van de onroerende zaak heeft eerst plaatsgevonden op 1 april 2014, zodat belanghebbende op 1 januari 2014 nog juridisch eigenaar was. De omstandigheid dat toen de economische eigendom reeds was overgedragen belet niet dat de juridische eigenaar voor de heffing van de vastgoedbelasting nog wordt beschouwd als degene die het zakelijk genot van de zaak had (vergelijk Hoge Raad 29 november 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC4164). Op de peildatum was belanghebbende aldus nog genothebbende krachtens eigendom, in de zin van de vastgoedbelasting, van de onroerende zaak. Dientengevolge oordeelt het Gerecht dat de aanslag vastgoedbelasting 2014 terecht op naam van belanghebbende is opgelegd. Tegen de hoogte van de aanslag heeft belanghebbende geen grieven aangevoerd. Het gelijk in dezen is aan de Inspecteur.

6.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
-verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de niet ontvankelijkheidsverklaring van de Inspecteur;
-verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-handhaaft de aanslag vastgoedbelasting over het jaar 2014; en
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van $ 30 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit gerecht, en werden uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 8.116a, lid 1 Belastingwet BES).
Het hoger beroep kan worden ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg overeenkomstig artikel 8.116 Belastingwet BES.