ECLI:NL:OGEABES:2016:14

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
13 februari 2017
Zaaknummer
BBZ nrs. 76048, 76050, 76052, 76053 van 2015
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. M.M. de Werd
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling van omzetbelasting voor beveiligingsdiensten aan luchtvaartuigen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 juni 2016 uitspraak gedaan over de vraag of X N.V. recht heeft op vrijstelling van omzetbelasting voor de door haar verrichte beveiligingsdiensten aan luchtvaartuigen. De belanghebbende, X N.V., had bezwaar aangetekend tegen naheffingsaanslagen in de omzetbelasting die door de Inspecteur der Belastingen waren opgelegd voor de jaren 2004 tot en met 2007. De Inspecteur had de bezwaren afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging.

De belanghebbende verricht beveiligingsdiensten op de luchthaven van Bonaire, waaronder het bewaken van vliegtuigen en het controleren van aan boord te brengen voedsel. De diensten worden rechtstreeks aan luchtvaartmaatschappijen gefactureerd. De Inspecteur betwistte de vrijstelling en stelde dat de diensten niet rechtstreeks aan de vliegtuigen werden verricht, maar meer algemeen aan de luchthaven en passagiers. Het Gerecht oordeelde echter dat er een rechtstreeks en direct verband bestaat tussen de beveiligingsdiensten en de afzonderlijke luchtvaartuigen, waardoor de vrijstelling van toepassing is.

Het Gerecht verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en verminderde de naheffingsaanslagen naar nihil. Tevens werd de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof.

Uitspraak

Uitspraak van 28 juni 2016
BBZ nrs. 76048, 76050, 76052, 76053 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE
Enkelvoudige Belastingkamer
op het beroep in de zin van
hoofdstuk VIII, titel acht, afdeling drie van de Belastingwet BES van:
X N.V.,gevestigd op Bonaire,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Bonaire,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 30 november 2009 naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd voor de volgende tijdvakken:
- 1 januari 2004 tot en met december 2004;
- 1 januari 2005 tot en met december 2005;
- 1 januari 2006 tot en met december 2006;
- 1 januari 2007 tot en met december 2007.
1.2
Belanghebbende heeft hiertegen op 31 augustus 2011 bezwaar aangetekend.
1.3
Met dagtekening van 3 augustus 2015 heeft de Inspecteur uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren afgewezen.
1.4
Op 30 september 2015 is belanghebbende in beroep gekomen tegen de uitspraken.
1.5
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Ter zitting van 17 mei 2016 te Kralendijk is namens belanghebbende verschenen mr. A. Namens de Inspecteur zijn verschenen mrs. B en drs. C. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd aan het Gerecht en aan de Inspecteur.

2.FEITEN

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Belanghebbende verricht beveiligingsdiensten op de luchthaven van Bonaire bestaande uit het bewaken van een vliegtuig na de landing, het klimmen in de laadruimte van het vliegtuig voor controle nadat het vliegtuig is gelost en het voeren van supervisie op het aan boord te brengen voedsel alsmede de door de cateraar verrichte handelingen.
2.2
Belanghebbende verricht haar diensten aan de luchtvaartmaatschappijen en factureert hiervoor rechtstreeks aan hen. Voor haar diensten wordt belanghebbende door de luchtvaartmaatschappijen betaald. Met de luchthaven heeft belanghebbende geen afzonderlijk contract voor de beveiliging van de passagiers.
2.3
Belanghebbende heeft over onderhavige jaren geen aangifte omzetbelasting ingediend. Over deze jaren zijn door belanghebbende met de beveiligingsdiensten de volgende bedragen aan omzet behaald:
2004: Nafl. 379.118;
2005: Nafl. 447.567,50;
2006: Nafl. 450.909;
2007: Nafl. 357.774.
2.4
De Inspecteur heeft op basis van de onder 2.3 vermelde omzet, naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd ten bedrage van:
2004: $10.589;
2005: $12.501;
2006: $12.594;
2007: $9.993.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of de belanghebbende ingevolge artikel 7, zesde lid van de Landsverordening Omzetbelasting (hierna: LOB) recht heeft op vrijstelling van omzetbelasting voor de door haar verrichte diensten. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
3.2
In de aanhef van de brief van 3 augustus 2015 (uitspraken op bezwaar) is vermeld dat de uitspraken betrekking hebben op naheffingsaanslagen in de belasting op bedrijfsomzetten (BBO). Belanghebbende heeft aangevoerd dat het geschil betrekking heeft op naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en niet op naheffingsaanslagen BBO. Indien de Inspecteur haar standpunt handhaaft dat er sprake is van naheffingsaanslagen BBO moeten deze, aldus belanghebbende, worden vernietigd omdat daarvoor een wettelijke grondslag ontbreekt. De Inspecteur heeft aangevoerd dat de vermelding BBO in de aanhef van de uitspraken op bezwaar per abuis is gebeurd en dat de uitspraken op bezwaar overduidelijk betrekking hebben op de naheffingsaanslagen in de omzetbelasting. Nu partijen het over eens zijn dat het gaat om naheffingsaanslagen in de omzetbelasting volgt daaruit dat dit punt niet meer in geschil is.

4.STANDPUNTEN PARTIJEN

4.1
Belanghebbende voert aan dat zij recht heeft op vrijstelling voor de omzet behaald met de bewakingsdiensten omdat het diensten betreft die verricht worden ten behoeve van de luchtvaartuigen. Ter staving hiervan heeft belanghebbende in beroepsfase afschriften van facturen voor drie afzonderlijke luchtvaartmaatschappijen overgelegd (productie 4 bij het beroepschrift). Voorts wordt aangevoerd dat zij in Curaçao waar dezelfde activiteiten worden verricht, geen omzetbelasting is verschuldigd.
4.2
De Inspecteur stelt dat de diensten van belanghebbende niet rechtstreeks aan het vliegtuig worden verricht. Zij verwijst naar de uitspraak van de Raad van Beroep voor belastingzaken van 10 augustus 2004, ECLI:NL:ORBBNAA:2004:BT8843 en betoogt dat belanghebbende zich niet bezighoudt met de beveiliging van vliegtuigen maar meer in het algemeen met de beveiliging van de luchthaven en de passagiers. Niet kan worden gezegd dat de diensten van belanghebbende verricht worden aan een specifiek, geïndividualiseerd vliegtuig.

5.BEOORDELING VAN HET BEROEP

5.1
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het bezwaar oordeelt het Gerecht als volgt. Belanghebbende heeft niet binnen de wettelijke termijn van twee maanden na dagtekening van de aanslagen bezwaar aangetekend. De Inspecteur heeft aangevoerd dat de naheffingsaanslagen niet naar het adres van de gemachtigde zijn verzonden maar naar belanghebbende zelf. De Inspecteur concludeert dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat eerdere correspondentie naar het adres van belanghebbende onbestelbaar retour zijn gekomen. Het Gerecht volgt de Inspecteur in haar standpunt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
5.2
Artikel 7, zesde lid LOB luidt voor betreffende jaren als volgt:
“Vrijgesteld van belasting zijn leveringen van brandstoffen, smeermiddelen en andere vloeistoffen, bestemd voor de voortstuwing, smering en ander technisch gebruik aan boord van schepen als bedoeld in het vierde lid of luchtvaartuigen, die als openbaar vervoermiddel worden gebruikt voor personen- of goederenvervoer tussen de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen of naar en van het buitenland, alsmede diensten ten behoeve van de in dit lid bedoelde schepen en luchtvaartuigen. Deze vrijstelling is ook van toepassing op oorlogsschepen en luchtvaartuigen.”
5.3
In de hiervoor in 4.2 vermelde uitspraak heeft de Raad nadere invulling gegeven aan de vrijstelling. Bij diensten ten behoeve van schepen moet, aldus de Raad, sprake zijn van een rechtstreeks en direct verband tussen de te verrichten activiteiten en een bepaald, geïndividualiseerd schip.
5.4
Het Gerecht is van oordeel dat de diensten van belanghebbende onder de vrijstellingsbepaling zijn te rangschikken. Uit de vaststaande feiten blijkt dat de diensten gericht zijn op de beveiliging van de afzonderlijke luchtvaartuigen waarvoor per vlucht een bedrag in rekening wordt gebracht. De diensten worden afgenomen door de luchtvaartmaatschappijen en belanghebbende factureert direct aan hen. Op de door belanghebbende overgelegde facturen worden de periode en het aantal vluchten waarop de diensten betrekking hebben vermeld. Het Gerecht is gelet op het vorenstaande van oordeel dat er een rechtstreeks en direct verband bestaat tussen de bewakingsdiensten en een afzonderlijk luchtvaartuig. Met de luchthaven heeft belanghebbende geen afzonderlijk contract voor de beveiliging van de passagiers of van de luchthaven zelf. Dat de beveiligingsdiensten van belanghebbende indirect ook ten goede komen aan de veiligheid van de luchthaven en de passagiers in het algemeen brengt anders dan door de Inspecteur wordt betoogd niet met zich mee dat een rechtstreeks en direct verband tussen de diensten van belanghebbende en een afzonderlijk luchtvaartuig ontbreekt.
5.5
Nu de hoogte van de behaalde omzet in de onderhavige jaren vast staat (zie 2.3) en eveneens vast staat dat de omzet in onderhavige jaren is behaald met bewakingsdiensten aan luchtvaartuigen leidt dit het Gerecht tot de slotsom dat de omzet in onderhavige jaren ingevolge artikel 7, zesde lid van de LOB vrijgesteld is van omzetbelasting.
5.6
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

6.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslagen voor de jaren 2004 tot en met 2007 naar nihil.
- gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van
$ 30 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit gerecht, en werden uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 8.116a, lid 1 Belastingwet BES).
Het hoger beroep kan worden ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg overeenkomstig artikel 8.116 Belastingwet BES.