ECLI:NL:ORBBNAA:2004:BT8843

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
10 augustus 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2002/1997
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. van Gijn
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van vrijstelling voor diensten aan schepen in het belastingrecht

In deze zaak gaat het om de toepassing van de vrijstelling voor diensten aan schepen, zoals vastgelegd in artikel 7, lid 6 van de Landsverordening omzetbelasting (LvOB) 1999. De belanghebbende, een vennootschap naar Antilliaans recht, heeft een naheffingsaanslag voor de omzetbelasting over het jaar 1999 ontvangen, die is verhoogd met een verzuimboete wegens niet-tijdige betaling. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar dit bezwaar is door de Inspecteur afgewezen. De belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Raad van Beroep voor Belastingzaken.

Tijdens de zitting is vastgesteld dat de belanghebbende naast werkzaamheden aan schepen ook andere werkzaamheden verricht voor de opdrachtgever C, zoals het schoonhouden van kantoorruimten. De Raad heeft geoordeeld dat de vrijstelling voor diensten aan schepen alleen van toepassing is als er een rechtstreeks en direct verband bestaat tussen de verrichte activiteiten en een specifiek schip. In dit geval was er geen dergelijk verband, aangezien de belanghebbende personeel uitleent aan C en de werkzaamheden niet specifiek gericht zijn op een bepaald schip.

De Raad heeft ook de opgelegde verzuimboete beoordeeld. De belanghebbende diende aan te tonen dat er sprake was van afwezigheid van alle schuld, maar heeft hierin niet voldoende bewijs geleverd. De Raad heeft daarom de verzuimboete van 15% gehandhaafd. Uiteindelijk heeft de Raad het beroep gegrond verklaard, maar de naheffingsaanslag verminderd tot een te betalen bedrag aan enkelvoudige belasting, met handhaving van de verzuimboete.

Uitspraak

Beschikking van 10 augustus 2004, nr. 2002/1997.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
1.Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is gedagtekend 5 december 2001 onder nummer 02.99.1.3.01027.12 een naheffingsaanslag voor het jaar 1999 in de omzetbelasting opgelegd. De bij deze naheffingsaanslag nageheven belasting is verhoogd met een verzuimboete wegens niet tijdige betaling van 15 %. Op 21 januari 2002, dus tijdig, heeft belanghebbende een pro-forma bezwaarschrift ingediend; op 12 februari is dit bezwaarschrift nader gemotiveerd. De Inspecteur heeft op 23 september 2002 bij uitspraak op bezwaar het bezwaarschrift afgewezen.
1.2. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak een beroepschrift ingediend; de datum van binnenkomst bij de Raad van Beroep van dit beroepschrift is 22 november 2002, dus tijdig. Met dagtekening 11 maart 2003 heeft belanghebbende zijn beroepschrift nader gemotiveerd. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend, dagtekening 22 december 2003.
1.3.De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van de Raad van 20 april 2004. Beide partijen zijn verschenen en hebben een pleitnota voorgedragen, welke pleitnota’s tot de stukken van het geding worden gerekend.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de ander niet of niet voldoende weersproken, de volgende feiten vast komen te staan.
2.1. Belanghebbende is een naar Antilliaans recht opgerichte vennootschap, die zich bezighoudt met het aannemen van en uitvoeren of doen uitvoeren van werken, de verhuur van machines en materiaal en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. Meer specifiek heeft belanghebbende in het onderhavige tijdvak ten behoeve van onder meer de C schoonmaakwerkzaamheden aan schepen verricht.
Belanghebbende sluit hiertoe contracten met C indien er specifiek voor een bepaald aangeduid schip werkzaamheden moeten worden verricht. In andere gevallen stelt belanghebbende personeel aan C ter beschikking tegen een overeengekomen uurtarief.
2.2. Naast de werkzaamheden aan schepen verricht het personeel van belanghebbende ook andere werkzaamheden voor C; werkzaamheden, waarvan niet in geschil is dat zij niet rechtstreeks ten behoeve van met name genoemde schepen worden verricht; te denken valt in dit verband onder meer aan het schoonhouden van kantoorruimten van C.
2.3. Belanghebbende heeft aan C voor haar diensten geen omzetbelasting in rekening gebracht; de facturen werden steeds opgemaakt door C aan de hand van de door deze bijgehouden urenstaten.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de vrijstelling van artikel 7, zesde lid van de Landsverordening omzetbelasting 1999 (hierna: LvOB) van toepassing is op de door de belanghebbende ten behoeve van C verrichte diensten.
Tevens is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de naheffingsaanslag heeft verhoogd met een verzuimboete van 15% wegens niet tijdige betaling.
Partijen hebben daaraan ter zitting, zakelijk weergegeven, nog het volgende toegevoegd:
De Inspecteur:
Indien er sprake is van een concrete opdracht voor werkzaamheden aan een bepaald schip voor een vooraf vastgestelde prijs is er naar mijn mening, bij nader inzien sprake van werkzaamheden ten behoeve van een schip in de zin van artikel 7, zesde lid LvOB. Ik baseer mijn mening niet langer op het bij belanghebbende gewekte in rechte te beschermen vertrouwen maar ben van mening dat op grond van de wettekst en de memorie van toelichting in een dergelijke situatie recht bestaat op de vrijstelling.
Belanghebbende:
Ik persisteer bij mijn stellingen.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In geschil is na de behandeling ter zitting nog het van toepassing zijn van de vrijstelling van artikel 7, zesde lid LvOB in de situatie waarin belanghebbende personeel uitleent aan C en in de situatie waarin sprake is van aanneming van werk, niet rechtstreeks betrekking hebbend werk op schepen, maar dat bijvoorbeeld bestaat uit het schoonmaken van de kantoren van C.
4.2. In het geval belanghebbende personeel uitleent aan C en C op grond van haar urenlijsten achteraf de afgesproken tarieven voor de gewerkte uren met belanghebbende afrekent, kan er naar het oordeel van de Raad niet gesproken worden van “diensten ten behoeve van schepen” die door belanghebbende worden verricht. Bij diensten ten behoeve van schepen als hiervoor aangegeven, moet sprake zijn van een rechtstreeks en direct verband tussen de te verrichten activiteiten en een bepaald, geïndividualiseerd schip. Belanghebbende verricht een dienst aan C in de vorm van het ter beschikking stellen van personeel. Op welke wijze C de ingehuurde mensen inzet voor bedoelde diensten ten behoeve van schepen, onttrekt zich aan de waarneming en controle van belanghebbende. Belanghebbende moet direct bij aanvang van haar diensten en bij het opmaken van haar faktuur, waarop de eventuele vrijstelling tot uitdrukking komt, kunnen vaststellen of de vrijstelling al dan niet van toepassing is. Zou dat niet het geval zijn, dan moet belanghebbende volledig afgaan op de mededelingen van C en kan zij op die wijze dus ook niet instaan voor de juiste toepassing van een door haar geclaimde vrijstelling. In een dergelijke situatie kan belanghebbende geen recht doen gelden op de vrijstelling van artikel 7, zesde lid, LvOB. Dat dit in het cumulatieve cascadestelsel zoals dat is neergelegd in de LvOB kan leiden tot een prijsverhoging voor de door C verleende diensten, doet hieraan niet af.
4.3. In geval belanghebbende diensten verricht ten behoeve van C, zoals bijvoorbeeld het schoonmaken van de kantoren van C, is er slechts hoogstens indirect sprake van diensten ten behoeve van schepen. De in artikel 7, zesde lid, LvOB neergelegde vrijstelling ziet, naar het oordeel van de Raad niet op een dergelijke situatie; er is hier een te ver verwijderd verband om bedoelde vrijstelling deelachtig te kunnen worden.
4.4. Met betrekking tot de door de Inspecteur opgelegde verzuimboete dient belanghebbende aannemelijk te maken dat er in casu sprake is van afwezigheid van alle schuld; naar het oordeel van de Raad heeft belanghebbende hiertoe onvoldoende aangevoerd. Gelet hierop handhaaft de Raad de opgelegde verzuimboete van 15 % over de enkelvoudige belasting .
4.5. Gelet op het onder 4.2 en 4.3 vermelde is het gelijk met betrekking tot de nog resterende geschilpunten aangaande de enkelvoudige belasting aan de Inspecteur.
Wat betreft de verzuimboete is, gelet op het onder 4.4 vermelde, het gelijk eveneens aan de Inspecteur.
5. De beslissing
De Raad verklaart het beroep gegrond en vermindert de naheffingsaanslag tot een naar een te betalen bedrag aan enkelvoudige belasting van Naf. x, met een verzuimboete van 15% oftewel Naf. y.
mrs. L. van Gijn als voorzitter en de leden C.W.M. van Ballegooijen en G.J. van Muijen