ECLI:NL:OGEABES:2015:2

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 februari 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
400.00045/14
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van doodslag en verboden wapenbezit in de zaak tegen verdachte [verdachte]

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 27 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1989 te de Dominicaanse Republiek, die beschuldigd werd van het medeplegen van doodslag op twee slachtoffers, [SO A] en [SO B], en het voorhanden hebben van vuurwapens. De feiten vonden plaats op 24 januari 2014, waarbij de slachtoffers op gewelddadige wijze om het leven zijn gebracht. De verdachte heeft tijdens de schietpartij aanwezig geweest en heeft later verklaard dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte A] het lichaam van [SO A] in brand heeft gestoken en het lichaam van [SO B] heeft ontkleed om sporen uit te wissen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de doodslag, maar niet voor de voorbedachte raad. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 jaar, waarbij het Gerecht rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de samenleving. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door de nabestaanden van de slachtoffers, die zijn toegewezen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

ZITTINGSPLAATS BONAIRE

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te Dominicaanse Republiek,
wonende te Bonaire,
thans alhier gedetineerd in de JICN te Kralendijk.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2014, 11 november 2014 en 3, 4, 5 en 6 februari 2015. De verdachte is op voormelde terechtzittingen verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.M.A. Domingo-van Lieshout (voor wie mr. P.C. Janssen ter zitting van 11 november 2014 heeft geoccupeerd).
Het openbaar ministerie heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van de feiten 1 primair (impliciet primair), 2 primair (impliciet primair), 3 en 4 te veroordelen tot een gevangenisstraf van vierentwintig jaren met aftrek van het voorarrest.
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit van het onder de feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Subsidiair heeft zij ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw een strafmaatverweer gevoerd. Met betrekking tot het onder feit 4 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het Gerecht.
De benadeelde partij [BP van SO B] heeft ter terechtzitting een vordering tot schadevergoeding ingediend met betrekking tot het onder feit 1 ten laste gelegde. Namens de benadeelde partijen [BP van SO A]] en [BP 2 van SO A]] is ter terechtzitting een vordering tot schadevergoeding ingediend met betrekking tot het onder feit 2 ten laste gelegde.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, met inachtneming van de gevorderde en toegewezen wijzigingen, ten laste gelegd:….

3.Voorvragen

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 [1]
Het Gerecht komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
slachtoffer [SO A]
Op 24 januari 2014 omstreeks 05:20 uur ontvangt de politie te Bonaire een melding dat een auto in brand staat. [2] Op de Kaminda Rincon ter hoogte van de Kunuku Arawak [3] wordt in de uitgebrande auto een lijk aangetroffen. [4] De om de hals van het stoffelijk overschot aangetroffen ketting wordt herkend als de ketting van [SO A]. [5] Op basis van de resultaten van het DNA-verwantschapsonderzoek, waarbij een referentiemonster van het ongeïdentificeerde lichaam is vergeleken met een referentiemonster van de biologische moeder van de vermiste [SO A] (genaamd [moeder SO A.]), wordt door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) geconcludeerd dat de ongeïdentificeerde persoon de vermiste [SO A] kan zijn. De kans op de verkregen autosomale DNA-profielen is ongeveer 470 miljoen keer groter wanneer de ongeïdentificeerde persoon een biologisch zoon van [moeder SO A] is, dan wanneer de ongeïdentificeerde persoon niet verwant aan [moeder SO A] is. [6]
Het Gerecht stelt op grond van het onderzoek door het NFI en de herkenning van de ketting vast dat het slachtoffer [SO A] (hierna:[SO A]) is.
De patholoog van het Analytisch Diagnostisch Centrum is, gezien het feit dat de grote luchtpijpen in de long geen afwijkingen vertonen, met name zijn daarin geen vaste stoffen aangetroffen die bij een verbranding vrijkomen, geneigd te veronderstellen dat de dood van[SO A] is ingetreden voor de verbranding. [7] Door de patholoog van het NFI wordt het intreden van de dood van [SO A] verklaard door functiestoornissen van de hersenen, opgelopen als gevolg van bij leven opgelopen ingewerkt uitwendig mechanisch perforerend geweld aan het hoofd (dit kan zijn: - uitwendig mechanisch perforerend geweld door een inschot of doorschot aan het hoofd, - uitwendig mechanisch perforerend geweld door steken). Een andere doodsoorzaak is niet gebleken. Gezien het feit dat er bij sectie geen roet in de luchtpijptakken aanwezig was, en de lage concentratie koolmonoxide, was deze man ten tijde van de brand niet meer bij leven, aldus de patholoog van het NFI. [8]
Het Gerecht stelt op grond van de bevindingen van de twee pathologen vast dat [SO A] ten tijde van de brand niet in leven was.
Bij forensisch antropologisch onderzoek door het NFI worden in het hoofd van [SO A] een letsel 1, een inschot en een letsel 2, een uitschot waargenomen. Door de afwezigheid van andere traumatische perforaties in de schedel is het waarschijnlijker dat letsel 1 en letsel 2 tezamen één doorschotletsel vormen, waarbij letsel 1 het inschot en letsel 2 het uitschot betreft, dan wanneer letsel 1 en letsel 2 afzonderlijk zijn ontstaan. Het is mogelijk dat het schotkanaal verliep van letsel 1 (schedelbasis links) naar letsel 2 (wandbeen rechts). In dit geval was er een doorschot door de hersenhelften van de grote hersenen, verlopend van linksonder naar rechts zijwaarts in de schedel. In het verloop van dit schotkanaal zou er een beschadiging van onder meer de hersenstam zijn opgetreden, hetgeen als (vrijwel) onmiddellijk dodelijk kan worden aangemerkt. [9]
Het Gerecht stelt op basis van de verschillende onderzoeken vast dat[SO A] als gevolg van een schot door zijn hoofd is komen te overlijden.
Bij de sectie op het lichaam van [SO A] is buiten het lichaam, onder de hals, een structuur van 1,8 x 1 cm aangetroffen. Dit materiaal is in potje 4 veiliggesteld. [10] Uit onderzoek blijkt dat zich in potje 4 [AAGK4807NL] een metalen deel bevindt. De uiterlijke kenmerken van dit metalen deel passen bij die van een kogel. [11]
slachtoffer [SO B]
Op 24 januari 2014 omstreeks 07:10 uur wordt een verbalisant geattendeerd op de aanwezigheid van een lijk in het waterbassin achter de dam aan de Kaya Gavilan te Bonaire. [12] Het stoffelijk overschot wordt herkend als dat van [SO B]. [13]
Het slachtoffer heeft in de hals, aan de rechter voorzijde, meerdere snij- en steekverwondingen en aan de onderrug en rechterflank een inschot verwonding. Op röntgenfoto’s van het slachtoffer zijn twee vermoedelijke projectielen zichtbaar, een in de linker bovenarm, een in de rug. [14] Bij sectieonderzoek worden twee kogelverwondingen aangetroffen. Het eerste inschot was op de rug. Het tweede schot liep vanaf de rechter zijde. Daarnaast waren er verwondingen in het halsgebied. [15] Het intreden van de dood van [SO B] wordt verklaard door verwikkelingen van een inschot aan de rug en één (of meerdere) scherprandige snijletsel(s) aan de hals rechts (met bloedverlies door doorsnijding van halsvaten rechts in de hals tot gevolg), elk op zich dan wel in combinatie. [16] Na bestudering van het autopsierapport en digitale foto’s komt het hoofd van het Instituut voor Gerechtelijke Geneeskunde te Duisburg (Duitsland) tot de conclusie dat het zeer waarschijnlijk is dat in chronologische volgorde, eerst de schoten zijn gelost en vervolgens de verwondingen aan de keel zijn toegebracht. [17]
Het Gerecht stelt op basis van de verschillende onderzoeken vast dat het slachtoffer [SO B] (hierna: [SO B]) als gevolg van een schot in zijn rug en/of een snee in de hals of keel is komen te overlijden.
sporenonderzoek
In de omgeving van de dam wordt, op de oprit naast de woning Kaya Gavilan [nummer], een kogel [AAGO9085NL] aangetroffen. [18] Deze kogel en de tijdens de sectie (van slachtoffer [SO B]; aanvulling rechter) aangetroffen projectielen [AAGO9087NL] (kogel rugzijde) en [AAGO9088NL] (kogel linker bovenarm) [19] zijn onderzocht door het NFI. Er zijn aanwijzingen dat de drie kogels zijn afgevuurd uit één loop. [20] Er zijn eveneens aanwijzingen dat het bij het lichaam van[SO A] aangetroffen metalen deel (potje 4 [AAGK4807NL]) en de drie eerder onderzochte kogels [AAGO9085NL, -87NL en -88NL] zijn afgevuurd uit één en dezelfde loop. [21] De afvuursporen in de drie kogels [AAGO9085NL, -87NL en -88NL] passen bij revolvers van verschillende merken. [22]
Het Gerecht stelt op basis van deze onderzoeksresultaten vast dat beide slachtoffers zijn beschoten met een revolver.
Elders, op de Kaminda Tras di Montanje, wordt een zilverkleurig keukenmes met vermoedelijk bloedsporen aangetroffen. [23] Van het bloed aan beide zijden van het lemmet zijn monsters genomen, die aan DNA-onderzoek zijn onderworpen. Uit dat onderzoek blijkt dat het celmateriaal van beide monsters afkomstig kan zijn van [SO B]. [24] De DNA-profielen van het bloed/celmateriaal in bemonsteringen van bloedsporen op het lemmet van het mes matchen met het DNA-profiel van [SO B]. [25] Het heft van het mes met bloed is qua vorm identiek aan dat van de tijdens een huiszoeking in de woning van [medeverdachte A] [26] , waar [verdachte] eveneens verbleef [27] , aangetroffen messenset. [28]
In de berm aan de rechterzijde van de Kaya Gavilan wordt een vermoedelijke bloedvlek aangetroffen met daarin een deeltje wit kunststof [AAGO9052NL]. [29] Dit kunststof deeltje [AAGO9052NL] is bemonsterd. In deze bemonstering is bloed aangetroffen, welk materiaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek. Van het bloed in deze bemonstering is een onvolledig DNA-profiel verkregen van een man, dat matcht met het DNA-profiel van [SO B]. Dit betekent dat het bloed in deze bemonstering afkomstig kan zijn van [SO B]. [30] Het op de plaats delict aangetroffen kunststof kapje komt visueel overeen met de witte kunststof kapjes aan de punten van de messen in het foudraal van de in beslag genomen messen. [31]
Op aanwijzing van de verdachte [32] (hierna ook: [verdachte]) wordt in een bosschage een witte zak aangetroffen [33] met daarin een korte broek [AAFI4636NL] en een shirt/hemd [AAFI4635NL] [34] . In bemonsteringen van de korte broek en het shirt is bij onderzoek bloed aangetroffen. [35] Op de foto’s van het shirt zijn bloedsporen rond de hals, bovenborst en bovenrugstreek zichtbaar alsmede een scherprandige beschadiging (snede) in de hals van het shirt en twee perforaties aan de achterzijde van het shirt. Deze sporen vertonen grote overeenkomsten met het letsel dat bij [SO B] is aangetroffen, namelijk de snijwond in de hals en de twee schotwonden in de rug. [36] De op het hemd aangetroffen beschadigingen zijn nader onderzocht. De bevindingen van het onderzoek naar een van deze beschadigingen (beschadiging 1) zijn iets waarschijnlijker wanneer hypothese C1 (de beschadiging is veroorzaakt door een kogel afgevuurd met een vuurwapen) juist is, dan wanneer hypothese C2 (de beschadiging is veroorzaakt door een willekeurig ander proces) juist is. [37]
Het Gerecht leidt hieruit af dat de op aanwijzing van [verdachte] aangetroffen kleding van [SO B] kan zijn.
getuigenverklaringen
Getuige [J.J.] heeft verklaard dat ze die avond twee auto’s zag staan iets verderop bij de woning Kaya Gavilan [nr]. Later stond ze buiten en hoorde ze opeens drie schoten. Ze zag een soortgelijke jeep als die van (waarmee ze [medeverdachte A] [38] en dus medeverdachte [medeverdachte A] bedoelt; opm. rechter). Na de drie schoten reden beide auto’s weg. Ze had vier personen bij de auto’s zien staan. Meteen na de schoten reden de personen weg in de twee auto’s. [39]
Het Gerecht acht de verklaring van de getuige betrouwbaar omdat deze bevestiging vindt in de hierna vermelde getuigenverklaring van [M.A.] (wat betreft het direct na de schoten wegrijden van de auto’s) en die van haar moeder, [L.J.] (wat betreft het feit dat de getuige de schoten heeft gehoord). [40] Het Gerecht gebruikt de verklaring van de getuige derhalve voor het bewijs.
Getuige [M.A.] (hierna: [M.A.]) heeft verklaard dat hij die avond een witte jeep voor zijn woning zag staan. Voor deze Jeep zag hij een grijze auto. Hij zag dat de witte Jeep een For Sale bord had. [M.A.] hoorde ongeveer drie schoten. Hij rende naar buiten in de tuin en zag op dat moment de witte Jeep iets naar voren rijden en dat de grijze auto was weggereden. Hij zag dat de Jeep ongeveer 30 seconden daar bleef staan. [M.A.] zei tegen zijn moeder dat hij zeker weet dat het de jeep van [medeverdachte A] was [41] (waarmee hij medeverdachte [medeverdachte A] bedoelt [42] ). Hij had de auto van [medeverdachte A] herkend aan het For Sale bord op de achterruit van de auto. Toen er geschoten werd, hoorde [M.A.] de grijze auto starten. Binnen vijf seconden zag hij de auto wegrijden. Daarna zag hij de auto van [medeverdachte A] iets naar voren rijden. Hij zag een man aan de bestuurderskant uitstappen toen de auto van [medeverdachte A] iets verder gestopt was. Aan zijn postuur te zien kon [M.A.] zeggen dat het [verdachte] was (waarmee hij [verdachte] bedoelt [43] ). [M.A.] zag op dat moment dat [verdachte] uitgestapt was en iets naar voren gelopen was. Dus hij liep het portier van de auto voorbij. Vervolgens zag [M.A.] [verdachte] weer teruglopen naar de auto, waarna hij instapte en wegreed. Dit duurde in totaal ongeveer iets van 30 seconden. [M.A.] wijst op een luchtfoto punt B aan als de plaats waar de Jeep van [medeverdachte A] gestopt was en [verdachte] uitgestapt was. [44] Deze plaats B komt overeen met de plaats waar de vlek met bloed dat van [SO B] kan zijn en waarin het deeltje wit kunststof is aangetroffen. [45]
Het Gerecht acht deze verklaring betrouwbaar nu deze bevestiging vindt in de hiervoor vermelde getuigenverklaring van [J] en in het aantreffen van de bloedvlek op de aangewezen plaats B. Tenslotte acht het Gerecht het ook aannemelijk dat [M.A.] een en ander heeft gezien en kunnen zien, zoals hij heeft verklaard. [M.A.] heeft in dit verband verklaard dat hij het “gewoon” kon zien. “Er is een beetje verlichting buiten de woning. Op de hoek van de woning bevindt zich een lantaarnpaal die licht geeft tot waar de auto’s stonden zoals ik verklaard heb”, aldus [M.A.]. [46] Dit wordt bevestigd door getuige [J] [47] en de constatering van de Koninklijke Marechaussee na onderzoek ter plaatse dat het zeer aannemelijk is dat [M.A.] heeft kunnen waarnemen wat hij verklaard heeft [48] .
De verklaring van de getuige [M.A.] wordt derhalve eveneens tot het bewijs gebezigd.
telefooncontacten
Na het horen van de schoten heeft [M.A.] met de telefoon van zijn moeder direct naar Javier gebeld. [49] Dit was omstreeks 00:05 uur. [50]
De rechter stelt derhalve vast dat de schietpartij op 24 januari 2014 kort voor 00:05 uur heeft plaatsgevonden.
Rond dit tijdstip vinden verschillende telefooncontacten plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte A] enerzijds en de medeverdachte [medeverdachte F]) anderzijds. [51] Zo wordt om 23:58:44 uur en 0:00:27 uur met het telefoonnummer dat in gebruik is bij [medeverdachte A] gebeld naar het telefoonnummer dat bij [medeverdachte F] in gebruik is. Deze contacten duren 20 respectievelijk 22 seconden. [52] Om 0:01:21 uur en 0:04:33 uur wordt met het telefoonnummer van [medeverdachte F] gebeld naar het nummer van [medeverdachte A]. Deze contacten duren 37 respectievelijk 18 seconden. [53] Om 0:05:27 uur en 0:09:27 uur wordt met het telefoonnummer dat in gebruik is bij [medeverdachte F] gebeld naar het telefoonnummer dat bij [medeverdachte A] in gebruik is. Deze contacten duren 37 respectievelijk 18 seconden. [54] Om 0:07:03 uur wordt met het telefoonnummer van [medeverdachte A] gebeld naar het nummer van [medeverdachte F]. Dit contact duurt 9 seconden. [55] Om 0:09:32 uur wordt met het telefoonnummer van [medeverdachte F] gebeld naar het telefoonnummer dat in gebruik is bij [verdachte]. Dit contact duurt 13 seconden. [56]
verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij tijdens de schietpartij bij de dam aanwezig was. Na afloop hebben [medeverdachte A] en hij bij de dam het lichaam van [SO B] van zijn kleding ontdaan om sporen uit te wissen en in het water geplaatst. Voorts hebben ze die nacht de auto van [SO B] met daarin het lichaam van[SO A] naar Arawak gebracht, waar [verdachte] de auto in brand heeft gestoken, aldus steeds de verdachte. [57]
Het Gerecht acht dit gedeelte van de verklaring van de verdachte betrouwbaar en geloofwaardig, omdat deze op de desbetreffende onderdelen steun vindt in de bewijsmiddelen en andere objectieve gegevens (de camerabeelden en telecomgegevens). Dit gedeelte van de verklaring van de verdachte wordt derhalve tot het bewijs gebezigd.
4B. Verdere bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 1 primair, 2 primair en 3
Voormelde feiten en omstandigheden zijn, in onderling verband en samenhang bezien, zeer belastend voor de verdachte. De verdachte bevindt zich tijdens de schietpartij waarbij de twee slachtoffer zijn komen te overlijden, op de plaats delict. Het mes met bloed dat mogelijk van [SO B] is, komt overeen met de messen van de messenset in de woning van [verdachte] en [medeverdachte A]. Getuige [M.A.] heeft gezien dat een persoon met het postuur van [verdachte] na de schoten uit de auto van [medeverdachte A] stapte, naar de voorkant van de auto liep, daar ongeveer 30 seconden bleef staan en vervolgens met de auto wegreed. Op deze plek is een bloedvlek aangetroffen met bloed dat van [SO B] kan zijn. In de bloedvlek is een kapje aangetroffen dat past bij de kapjes van de in de woning van [verdachte] en [medeverdachte A] aangetroffen messenset. [verdachte] en [medeverdachte A] hebben de auto met daarin het lichaam van[SO A] naar Arawak gebracht waar de auto in brand is gestoken en ze hebben het lichaam van [SO B] ontkleed om sporen uit te wissen. Op aanwijzing van [verdachte] is kleding aangetroffen die van [SO B] kan zijn.
Het Gerecht acht deze omstandigheden - in onderling verband en samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd - redengevend voor het bewijs dat de verdachte als medepleger betrokken is bij de moord of doodslag op [SO B] en[SO A]. Dat maakt dat van de verdachte mag worden verwacht dat hij een redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring geeft voor zijn aanwezigheid en gedrag op de plaats delict. Een dergelijke verklaring heeft de verdachte niet gegeven. Het Gerecht licht dit als volgt toe.
Allereerst heeft de verdachte wisselend verklaard. Hij heeft aanvankelijk alle betrokkenheid bij de schietpartij ontkend. Pas later, vanaf zijn zesde verhoor [58] , is hij gaan verklaren over zijn aanwezigheid en rol op de plaats delict. Vervolgens heeft hij zijn verklaring op onderdelen, na confrontatie met onderzoeksresultaten, aangepast of uitgebreid. Pas in zijn negende verhoor volgt de versie waarbij de verdachte uiteindelijk, ook ter terechtzitting van 3 februari 2015, in grote lijn is gebleven.
In de tweede plaats wijkt deze uiteindelijke versie op essentiële punten af van de verklaring van [medeverdachte A], die naar zijn zeggen ook bij de schietpartij aanwezig was. Zo heeft [verdachte] onder meer verklaard dat [SO B] tijdens de ontmoeting met [verdachte] begon te vechten, dat de medeverdachten [medeverdachte F], [medeverdachte J] (hierna: [medeverdachte J]) en [medeverdachte W] (hierna: [medeverdachte W]) kwamen aanrennen met een vuurwapen in hun handen, dat er een schot viel en[SO A] daarna werd mishandeld door [medeverdachte F] en [medeverdachte J], dat [SO B] is weggerend en vervolgens beschoten door [medeverdachte W], dat [SO B] is gevallen en vervolgens door [medeverdachte W] met een mes is gestoken en dat [verdachte] en [medeverdachte A] ondertussen door [medeverdachte F] onder schot werden gehouden en bedreigd. De verklaring van [medeverdachte A] luidt anders, namelijk dat er meteen nadat [verdachte] en [SO B] uit de auto waren gestapt, werd geschoten door een jongen of man die op de dam stond, dat er geen sprake was van een vechtpartij en dat hij is weggerend en later teruggekomen.
De verklaring van de verdachte vindt voorts geen steun in de getuigenverklaringen en is daarmee zelfs in strijd. [J] heeft ter plekke vier personen gezien. Zij en [M.A.] hebben geen mensen zien rennen of horen schreeuwen. Dit past niet bij de door [verdachte] genoemde vechtpartij en het geschreeuw. De getuigen hebben voorts allebei verklaard, anders dan [verdachte] en [medeverdachte A], dat de twee auto’s direct na de schoten wegreden. Volgens [M.A.] is een persoon met het postuur van [verdachte] nog uitgestapt bij de plaats waar de bloedvlek met bloed van mogelijk [SO B] en het kapje dat overeenkomt met de kapjes van de messenset die in de woning van [verdachte] en [medeverdachte A] is aangetroffen. De verdachte heeft hier geen redelijke verklaring voor gegeven.
Verder is de verklaring van de verdachte dat [medeverdachte F] op de plaats delict aanwezig was en hem daar onder schot hield, niet aannemelijk gezien de bewijsmiddelen. Kort voor en na het schieten heeft telefooncontact plaatsgevonden tussen [verdachte] en [medeverdachte A] enerzijds en [medeverdachte F] anderzijds. De verdachte heeft er geen verklaring voor waarom ze met [medeverdachte F] bellen als deze naast hen staat en hen onder schot houdt. [medeverdachte F] en [medeverdachte J] zijn bovendien rond middernacht in Terras 2001 gezien door getuige [E.D.]. [59]
Tenslotte is de verklaring van de verdachte dat[SO A] te Arawak door zijn hoofd is geschoten door [medeverdachte J], die daar met zijn pick-up was, [60] niet aannemelijk, omdat uit de analyse van de camerabeelden valt af te leiden dat de pick-up van [medeverdachte J] (net als de Chevrolet en de Jeep) eerst omstreeks 00:08 uur richting Rincon rijdt, maar vervolgens (anders dan de Chevrolet en Jeep) omstreeks 00:11 uur weer terug, in de richting van Playa rijdt. [61] Er zijn ook geen sporen van een schietincident in of bij de auto te Arawak aangetroffen. [62] Uit het dossier blijkt bovendien dat de brand te Arawak pas veel later in de nacht, tussen omstreeks 04:00/04:30 uur en 05:15 uur, heeft plaatsgevonden. [63] De pick-up van [medeverdachte J] is in dat gedeelte van de nacht niet op de camerabeelden waargenomen [64] ; een auto gelijkend op de witte Jeep van [medeverdachte A] wel [65] .
Het Gerecht acht op grond van het voorgaande - bij gebreke van een redelijke, de redengevendheid ontzenuwende, verklaring van de verdachte - wettig en overtuigend bewezen dat hij tezamen en in vereniging met [medeverdachte A] de beide slachtoffers heeft gedood. Wie van hen daadwerkelijk heeft geschoten kan in het midden blijven nu de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking in voldoende mate is komen vast te staan.
voorbedachte raad
Het Gerecht stelt het volgende voorop. Volgens vaste rechtspraak moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
Anders dan het Openbaar Ministerie is het Gerecht van oordeel dat op basis van het dossier de voorbedachte raad niet kan worden bewezen. Dit wordt als volgt toegelicht.
[verdachte] heeft onder meer verklaard dat [medeverdachte F] op 23 januari 2014 tegen hem zei dat er vandaag wat zou gebeuren en dat hij zijn kop of die van[SO A] eraf zou gaan trekken [66] , dat hij denkt dat hij vermoord was door [medeverdachte F] als hij niet had meegewerkt om een ontmoeting te regelen [67] , dat [medeverdachte F] zei “jouw hoofd of het geld” [68] , dat hij het probleem wilde ophelderen/uitpraten met[SO A] en [SO B], zodat [medeverdachte F] zou weten dat hij er niets mee te maken had [69] en dat hij de afspraak met[SO A] en [SO B] moest maken. [medeverdachte F] “bleef maar druk zetten op mij dat hij zijn drugs terug wilde hebben” [70] en sprak op een manier “waardoor ik druk voelde” [71] , aldus [verdachte]. Hieruit blijkt echter niet dat [verdachte] en [medeverdachte A] van tevoren hebben afgesproken de moorden te plegen of dat ze daartoe opdracht hebben gekregen. [verdachte] heeft immers ook verklaard dat hij in Terras 2001 tegen [medeverdachte F] heeft gezegd dat hij de jongens zou bellen om het probleem over de partij cocaïne uit de wereld te helpen en dat hij na dat telefoontje tegen [medeverdachte F] heeft gezegd dat hij[SO A] en [SO B] naar een plekje zou brengen waar niet zoveel mensen zouden zijn “om de problemen daar uit te praten”. [72] Dit wordt min of meer bevestigd door [medeverdachte J], die heeft verklaard dat [verdachte] eerst tegen [medeverdachte F] zei dat ze geen contact met[SO A] konden krijgen en later dat[SO A] hem nu belde en dat [verdachte] en [medeverdachte A] daarna zijn weggegaan. [73] [medeverdachte J] heeft ook verklaard dat hij heeft gehoord dat [medeverdachte F] de chamo’s (waarmee [verdachte] en [medeverdachte A] worden bedoeld; opm. rechter) uitlegde dat hij die man nodig had en dat de chamo’s hem ([medeverdachte F]) vertelden om alles in hun handen te laten en dat zij alles zelf zouden regelen. Omdat zij dit aankunnen want het is voor hen een gewoonte dit in hun land te doen, aldus [medeverdachte J]. [74] Ook hieruit volgt naar het oordeel van het Gerecht niet dat sprake was van een voorgenomen liquidatie. Immers, niet kan worden uitgesloten dat [verdachte] met[SO A] en [SO B] had afgesproken om over een drugsprobleem te praten. Hoewel [verdachte] op dit punt geen openheid van zaken heeft gegeven, kan niet worden uitgesloten dat de ontmoeting vervolgens ter plekke is geëscaleerd, waarna de twee slachtoffers zijn doodgeschoten. De omstandigheid dat [verdachte] en [medeverdachte A] enerzijds en [medeverdachte F] anderzijds gedurende de ontmoeting rond middernacht telefonisch contact met elkaar hadden, betekent niet dat dit over een voorgenomen of net uitgevoerde liquidatie ging. Hoewel vaststaat dat de verdachten (en slachtoffers) in het criminele drugsmilieu verkeren, waar schulden vaak door liquidaties worden afgerekend, kan niet worden uitgesloten dat het telefooncontact tussen [verdachte], [medeverdachte A] en [medeverdachte F] rond middernacht verband hield met - slechts - de drugshandel. De omstandigheid dat [verdachte] en [medeverdachte A] het lijk van[SO A] bij Mentor aan [medeverdachte F] hebben getoond, maakt dat naar het oordeel van het Gerecht niet anders. Op basis van het onderhavige dossier kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat sprake was van voorbedachte raad in de hiervoor bedoelde zin. Er is in deze derhalve onvoldoende bewijs om de onder feit 1 en 2 ten laste gelegde moord te kunnen bewijzen.
conclusie
Op grond van het voorgaande acht het Gerecht het onder 1 primair en 2 primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde medeplegen van doodslag en het onder 3 ten laste gelegde medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen wettig en overtuigend bewezen.
4C. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 4 [75]
Het Gerecht komt tot bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
[verdachte] is na de twee (naar zijn zeggen) “moorden” door [medeverdachte F] opgebeld. [medeverdachte F] heeft hem uitgelegd waar een shotgun lag. [medeverdachte F] zei tegen hem dat hij de shotgun voor hem moest houden. De moeder van [verdachte] heeft deze voor hem bewaard. [76] Zij heeft tegen de politie verteld, na het verhoor van [verdachte] van 4 maart 2014, dat zij het wapen had weggegooid op de weg leidende naar Seru Largu. Op haar aanwijzing is op 4 maart 2014 een jachtgeweer aangetroffen. [77] Het jachtgeweer is bestemd en geschikt voor het verschieten van scherpe patronen. [78]
4D. Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande
1. primair (impliciet subsidiair)
dat hij in de nacht van 23 op 24 januari 2014 op het eiland Bonaire tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [SO B] van het leven heeft beroofd door
- met een revolver één kogel op hem af te vuren en/of
- met een mes hem in de keel of hals te snijden,
ten gevolge waarvan die [SO B] is komen te overlijden;
2. primair (impliciet subsidiair)
dat hij in de nacht van 23 op 24 januari 2014 op het eiland Bonaire tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [SO A]] van het leven heeft beroofd door met een revolver één kogel op hem af te vuren, ten gevolge waarvan die[SO A] is komen te overlijden;
3.
dat hij op of omstreeks 24 januari 2014 op het eiland Bonaire tezamen en in vereniging met een ander voorhanden heeft gehad een revolver;
4.
dat hij in de periode van 24 januari 2014 tot en met 4 maart 2014 op het eiland Bonaire tezamen en in vereniging met anderen voorhanden heeft gehad een shotgun/jachtgeweer.
Hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair (impliciet subsidiair):
medeplegen van doodslag;
feit 2 primair (impliciet subsidiair):
medeplegen van doodslag;
feit 3:
medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 3 van de Vuurwapenwet BES gegeven verbod.
feit 4:
medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 3 van de Vuurwapenwet BES gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Beroep op psychische overmacht
Anders dan de raadsvrouw is het Gerecht van oordeel dat geen sprake is van een psychische overmachtssituatie. De verdachte verkeert naar eigen zeggen in het drugsmilieu. Hij heeft aangevoerd dat hij in verband met een drugsschuld bij [medeverdachte F] druk heeft ervaren om in opdracht van [medeverdachte F] een ontmoeting tussen de partijen te organiseren. Het is algemeen bekend dat niet betaalde drugsschulden vaak gepaard gaan met gewelddadige oplossingen. Door zich in te laten met de drugshandel heeft de verdachte zich zelf in de onderhavige situatie gebracht. Gesteld noch gebleken is dat sprake was van enige druk of drang met betrekking tot de gepleegde doodslag. Het verweer kan de verdachte derhalve niet baten.
Er is - ook overigens - geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft het Gerecht zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft het Gerecht het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte A] de slachtoffers [SO B] en[SO A] op gewelddadige wijze om het leven gebracht. Door zijn handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een totaal gebrek aan respect voor het leven van een medemens. Hij heeft met zijn daad onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van de slachtoffers, zoals mede blijkt uit de voegingsformulieren van de familieleden van de twee slachtoffers. Deze moorden waren des te meer schokkend, nu de slachtoffers op koelbloedige wijze door een schot in de rug en/of snee in de keel of hals respectievelijk een schot in het hoofd zijn gedood. De verdachten hebben geprobeerd om sporen uit te wissen en het lijk van[SO A] in brand gestoken. Aldus hebben zij op een gewetenloze wijze gehandeld. De moorden hebben een grote impact op de samenleving gehad.
Daarnaast heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan, kort gezegd, verboden vuurwapenbezit. Het onbevoegd bezit van vuurwapens is in strijd met de wet en, gelet op de grote risico’s die daaraan verbonden zijn, maatschappelijk onaanvaardbaar.
Het Gerecht rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan en is op grond van de aard en de ernst daarvan van oordeel dat slechts een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt, als passende straf in aanmerking komt.
Gezien de aard en ernst van de feiten acht het Gerecht, ondanks de vrijspraak voor de moorden, de door het Openbaar Ministerie gevorderde gevangenisstraf van 24 jaren een juist uitgangspunt. Daarbij weegt mee dat de strafbedreiging voor doodslag en moord gelijk aan elkaar is.
Bij het vaststellen van de duur van de op te leggen straf weegt het Gerecht mee dat de verdachte in het verleden niet eerder is veroordeeld. Het Gerecht houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omtrent zijn persoon opgestelde rapportages, waaruit geen bijzonderheden blijken.
Voorts neemt het Gerecht in aanmerking dat de verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven over zijn aandeel in de feiten. Hij heeft, gelet op zijn proceshouding, ook geen verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen.
Alles afwegende is het Gerecht van oordeel dat de gevorderde gevangenisstraf van 24 jaren, gezien de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, passend en geboden is.

8.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

Benadeelde partij feit 1
De benadeelde partij, [BP van SO B], heeft een vordering tot schadevergoeding van
$ 6.589,95 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit kosten voor de begrafenis.
De gevorderde materiële schade bestaat uit, kort gezegd, de kosten van lijkbezorging. Deze kosten komen op grond van artikel 6:108 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) BES voor vergoeding in aanmerking. Het Gerecht is van oordeel dat de kosten in rechtstreeks verband met de door de verdachte gepleegde doodslag staan en dat hij daarvoor aansprakelijk is. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting betreft het in redelijkheid gemaakte kosten gelet op de omstandigheden waarin de overledene leefde. Nu de benadeelde partij stelt dat de uitvaartmaatschappij A.V.M. geen uitvaartbedrag heeft uitgekeerd, maakt zij aanspraak op de volledige schadevergoeding. Gebleken is immers niet dat zij voordeel heeft gehad. De vordering zal derhalve, als overigens niet weersproken, worden toegewezen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Benadeelde partijen feit 2
De benadeelde partij, [BP van SO A], heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. Zij vordert vergoeding van $ 1.188,00 aan materiële schade, bestaande uit reiskosten voor de begrafenis, en een bedrag van $ 2.500,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij, [BP 2 van SO A], heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. Zij vordert vergoeding van $ 984,42 aan materiële schade, bestaande uit reiskosten voor de begrafenis, kosten kelder, kosten krantenbericht, krans en huur van een lijkwagen, en een bedrag van $ 2.500,00 aan immateriële schade.
De gevorderde materiële schade bestaat uit, kort gezegd, de kosten van lijkbezorging en de daarmee verband houdende reiskosten. Deze kosten komen op grond van artikel 6:108 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) BES voor vergoeding in aanmerking. Het Gerecht is van oordeel dat de kosten in rechtstreeks verband met de door de verdachte gepleegde doodslag staan en dat hij daarvoor aansprakelijk is. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting betreft het in redelijkheid gemaakte kosten gelet op de omstandigheden waarin de overledene leefde. Deze vorderingen zullen derhalve, als overigens niet betwist, worden toegewezen.
De benadeelde partijen vorderen daarnaast een immateriële schadevergoeding vanwege de pijn en het verdriet dat het overlijden van hun zoon respectievelijk neef heeft gebracht. Dergelijke schade, ook wel affectieschade genoemd, komt op grond van de wet niet voor vergoeding in aanmerking. Artikel 6:106 BW BES geeft een zelfstandige regeling voor schadevergoeding voor nabestaanden. Schade buiten de in dit artikel geregelde gevallen, zoals affectieschade, komt niet voor vergoeding in aanmerking. De vorderingen zullen op dit onderdeel dan ook worden afgewezen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Het Gerecht stelt vast dat de verdachte jegens de benadeelde partijen, [BP van SO B], [BP van SO A] en [BP 2 van SO A], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht. Derhalve zal het Gerecht de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 38f van het Wetboek van Strafrecht BES opleggen tot de bedragen waartoe de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 38f, 49, 59 en 300 van het Wetboek van Strafrecht BES;
artikel 3 en 11 van de Vuurwapenwet BES.

10.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair (impliciet subsidiair), 2 primair (impliciet subsidiair), 3 en 4 ten laste gelegde zoals in rubriek
4Domschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat de bewezen verklaarde feiten de in rubriek
5genoemde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[BP van SO B]ten aanzien van
feit 1geleden schade tot een bedrag van $ 6.589,95, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan [BP van SO B] tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij
[BP van SO B]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij Hyacintha M. [SO B] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
$ 6.589,05, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
67 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan [ BP van SO B] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan [BP van SO B];
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[BP van SO A]ten aanzien van
feit 2geleden schade tot een bedrag van $ 1.188,00 aan materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan [BP van SO A]] tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [BP van SO A] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
wijst af het meer of anders gevorderde;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [BP van SO A] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van $ 1.188,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
21 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [BP van SO A] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan [BP van SO A];
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[BP 2 van SO A]ten aanzien van
feit 2geleden schade tot een bedrag van $ 984,42 wegens materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan [BP 2 van SO A] tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [BP 2 van SO A] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
wijst af het meer of anders gevorderde;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [BP 2 van SO A]] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van $ 984,42, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
19 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [BP 2 van SO A] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan [BP 2 van SO A].
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. I.H. Lips en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 27 februari 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.De door het Gerecht in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Bij onderstaande bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het dossier Country Garden.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2014 (eerste melding aangetroffen lijk), A002, p. 1.
3.Proces-verbaal van bevindingen herkennen schakelketting d.d. 27 januari 2014, A004, p. 1 2e zin.
4.Proces-verbaal van bevindingen (auto in brand) d.d. 24 januari 2014, A003, p. 1.
5.Proces-verbaal van bevindingen herkennen schakelketting d.d. 27 januari 2014, A004, p. 1-2.
6.Geschrift, te weten Rapport DNA-verwantschapsonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 6 februari 2014, FOR-10.2.01.
7.Geschrift, te weten Rapport van obductie onderzoek van Analytisch Diagnostisch Centrum N.V. d.d. 28 januari 2014, FOR-2.02, p. 3 onder conclusie.
8.Geschrift, te weten Rapport pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 3 juli 2014, FOR-10.2.16, p. 6 onder Interpretatie van resultaten en p. 8 onder conclusie.
9.Geschrift, te weten Rapport Forensisch antropologisch onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in Kralendijk op 24 januari 2014 van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 1 september 2014, FOR-2.03A, p. 8 onder conclusie.
10.Geschrift, te weten Rapport pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 3 juli 2014, FOR-10.2.16, p. 4 halverwege onder Potje 4; Geschrift, te weten Rapport schotrestenonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in Kralendijk op 24 januari 2014 van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 11 juni 2014, FOR-10.2.14, p. 4 voor zover het betrekking heeft op SIN AAGK4807NL dan wel potje 4.
11.Geschrift, te weten Rapport schotrestenonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in Kralendijk op 24 januari 2014 van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 11 juni 2014, FOR-10.2.14, p. 4 en 15 voor zover het betrekking heeft op SIN AAGK4807NL dan wel potje 4.
12.Proces-verbaal van technisch onderzoek PD Flamingo d.d. 14 juli 2014, FOR-3.01, p. 1 onderaan en 2 2e alinea.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [R.B.] d.d. 27 januari 2014, G027, p. 2; Proces-verbaal van bevindingen en identificatie lijk d.d. 24 januari 2014, A010, p. 1.
14.Proces-verbaal van technisch onderzoek PD Flamingo d.d. 14 juli 2014, FOR-3.01, p. 7.
15.Geschrift, te weten Sectierapport d.d. 24 februari 2014, FOR-3.02, p. 2-3 onder conclusie.
16.Geschrift, te weten Rapport pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 8 juli 2014, FOR-10.2.17, p. 7 onder conclusie.
17.Proces-verbaal relaas van onderzoek d.d. 31 juli 2014, ALG, p. 17 halverwege; Geschrift, te weten Brief van dr. med. L. Althaus, Chief of Institute for Forensic Medicine, Duisburg (Duitsland), FOR-3.06, p. 1 onder 4.
18.Proces-verbaal van technisch onderzoek PD Flamingo d.d. 14 juli 2014, FOR-3.01, p. 6 3e alinea.
19.Proces-verbaal van technisch onderzoek PD Flamingo d.d. 14 juli 2014, FOR-3.01, p. 8 1e alinea.
20.Geschrift, te weten Rapport munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Kralendijk op 24 januari 2014 d.d. 12 februari 2014, FOR-10.2.02, p. 6 onder Conclusie Vraag 1.
21.Geschrift, te weten Rapport munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Kralendijk op 24 januari 2014 d.d. 19 maart 2014, FOR-10.2.06, p. 6 onder Conclusie Vraag 6.
22.Geschrift, te weten Rapport munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Kralendijk op 24 januari 2014 d.d. 12 februari 2014, FOR-10.2.02, p. 6 onder Conclusie Vraag 2.
23.Proces-verbaal van bevindingen (inbeslagname mes) d.d. 16 februari 2014, A050; Proces-verbaal van verhoor getuige[E.H.] d.d. 15 februari 2014, G063.
24.Geschrift, te weten Rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van de stoffelijke overschotten van [SO B] en [SO A] in Kralendijk op 24 januari 2014 van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 21 februari 2014, FOR-10.2.05.
25.Geschrift, te weten Rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in Kralendijk op 24 januari 2014 van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 26 mei 2014, FOR-10.2.12.
26.Proces-verbaal van 1ste verhoor verdachte [medeverdachte A] d.d. 25 februari 2014, VD/1-8, p. 5 antwoord op de 3e vraag waarbij de rechter opmerkt dat met “Bario” kennelijk “Kaminda” wordt bedoeld.
27.Proces-verbaal van 1e verhoor verdachte [verdachte] d.d. 25 februari 2014, VD/2-08, p. 4 voor zover inhoudende “Ik woon op dit moment in de woning van [medeverdachte A]. Dit is in de wijk Nieuw Amsterdam”.
28.Proces-verbaal van binnentreden en doorzoeking (Kaminda [adres]) d.d. 27 februari 2014 met bijbehorende lijst IBN voor zover het betreft AAGO9111NL “messenset in foudraal (6x aanwezig), ongenummerde bijlage bij H-03; Proces-verbaal van in beslag genomen mes d.d. 5 maart 2014 met bijbehorende fotomap, FOR-4.01.
29.Proces-verbaal van technisch onderzoek PD Flamingo d.d. 14 juli 201, FOR-3.01, p. 3 1e alinea.
30.Geschrift, te weten Rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in Kralendijk op 24 januari 2014 van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 23 april 2014, FOR-10.2.08, p. 1 en 2 1e twee zinnen.
31.Proces-verbaal van bevinding d.d. 11 juli 2014, FOR-3.07, met bijbehorende fotomap.
32.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 23 maart 2014, VD/2-19, p. 17.
33.Proces-verbaal bevindingen d.d. 15 april 2014, A082.
34.Proces-verbaal gevonden kleding 24-3-2014 d.d. 3 april 2014, FOR-5.01.
35.Geschrift, te weten Rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot van in Kralendijk op 24 januari 2014 van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 10 juni 2014, FOR-10.2.13, p. 1 (AAFI4635NL en AAFI4636NL).
36.Proces-verbaal relaas van onderzoek d.d. 31 juli 2014, ALG, p. 52 laatste twee alinea’s en 53 foto’s.
37.Geschrift, te weten Rapport Schotrestenonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in Kralendijk op 24 januari 2014 van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 11 juni 2014, FOR-10.2.14, p. 4 tabel 4 [AAFI4635NL], 8 onderaan, 9, 10, 12 onder 6.2, 13, 14 onderaan en 15 eerste gedeelte.
38.Proces-verbaal van verhoor getuige [J.J.] d.d. 7 mei 2014, G078, p. 2 antwoord op de 4e vraag.
39.Proces-verbaal van verhoor getuige [J.J.] d.d. 7 mei 2014, G078, p. 5 5e alinea en de zin boven de laatste alinea, 6 antwoord op de 8e vraag, 7 1e alinea.
40.G073, p. 2 2e alinea, p. 4 5e alinea.
41.Proces-verbaal van verhoor verdachte [M.A.] d.d. 13 mei 2014, OV/02-05, p. 1 personalia, 12 laatste alinea en p. 14 2e en een na laatste alinea.
42.Proces-verbaal van verhoor verdachte [M.A.] d.d. 16 mei 2014, OV/02-08, p. 3 halverwege voor zover het betreft de herkenning van [medeverdachte A] op de foto’s 22, 23 en 24.
43.Proces-verbaal van verhoor verdachte [M.A.] d.d. 16 mei 2014, OV/02-08, p. 2 halverwege voor zover het betreft de herkenning van [verdachte] op de foto’s 6, 7 en 8.
44.Proces-verbaal van verhoor verdachte [M.A.] d.d. 14 mei 2014, OV/02-06, p. 3 7e alinea en de twee laatste alinea’s, p. 4 1e en 2e alinea en bijlage A.
45.Proces-verbaal relaas van onderzoek d.d. 31 juli 2014, ALG, p. 31 1e alinea.
46.Proces-verbaal van verhoor verdachte [M.A.] d.d. 15 mei 2014, OV/02-07, p. 3 halverwege.
47.G082, p. 2.
48.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juni 2014, A104, met name p. 2 met betrekking tot de lantaarnpaal en p. 3 laatste alinea.
49.Proces-verbaal van verhoor getuige [Y.C.] d.d. 16 mei 2014, G061, p. 3 bovenaan; Proces-verbaal van verhoor getuige [J.J.] d.d. 23 mei 2014, G082, p. 3 antwoord op de 5e vraag 1e zin.
50.Proces-verbaal relaas van onderzoek d.d. 31 juli 2014, ALG, p. 31 onderaan; Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie (relaties Alcantara) d.d. 30 juli 2014, A125, waarbij de rechter opmerkt dat bij de in de bijlage vermelde tijdstippen een tijdsverschil van 4.27 minuten met de werkelijke tijd vertonen en bij die tijdstippen dus 4.27 moeten worden opgeteld, en bijlage 1, p. 3 voor zover het de tijd 0:01:21 (+4.27 = 0:05:48) betreft.
51.Proces-verbaal van bevindingen vaststellen gebruikers telecomnummers d.d. 31 juli 2014, A126.
52.Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie ([medeverdachte A]) d.d. 16 juli 2014, A118, waarbij de rechter opmerkt dat bij de in de bijlage vermelde tijdstippen een tijdsverschil van 4.27 minuten met de werkelijke tijd vertonen en bij die tijdstippen dus 4.27 moeten worden opgeteld, en bijlage 1, p. 2, voor zover het de tijden 23:54:17 (+ 4.27 = 23:58:44) en 23:56:00 (+ 4.27 = 0:00:27) betreft.
53.Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie ([medeverdachte F]) d.d. 24 juli 2014, A120, waarbij de rechter opmerkt dat bij de in de bijlage vermelde tijdstippen een tijdsverschil van 4.27 minuten met de werkelijke tijd vertonen en bij die tijdstippen dus 4.27 moeten worden opgeteld, en bijlage 1, p. 2, voor zover het de tijden 23:56:54 (+ 4.27 = 0:01:21) en 0:00:06 (+ 4.27 = 0:04:33) betreft.
54.Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie ([medeverdachte A]) d.d. 16 juli 2014, A118, waarbij de rechter opmerkt dat bij de in de bijlage vermelde tijdstippen een tijdsverschil van 4.27 minuten met de werkelijke tijd vertonen en bij die tijdstippen dus 4.27 moeten worden opgeteld, en bijlage 1, p. 2, voor zover het de tijden 0:01:00 (+ 4.27 = 0:05:27) en 0:05:00 (+ 4.27 = 0:09:27) betreft.
55.Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie ([medeverdachte F]) d.d. 24 juli 2014, A120, waarbij de rechter opmerkt dat bij de in de bijlage vermelde tijdstippen een tijdsverschil van 4.27 minuten met de werkelijke tijd vertonen en bij die tijdstippen dus 4.27 moeten worden opgeteld, en bijlage 1, p. 2, voor zover het de tijd 0:02:36 (+ 4.27 = 0:07:03) betreft.
56.Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie ([verdachte]) d.d. 17 juli 2014, A119, waarbij de rechter opmerkt dat bij de in de bijlage vermelde tijdstippen een tijdsverschil van 4.27 minuten met de werkelijke tijd vertonen en bij die tijdstippen dus 4.27 moeten worden opgeteld, en bijlage 1, p. 2, voor zover het de tijd 0:05:05 (+ 4.27 = 0:09:32) betreft.
57.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 3 februari 2015 afgelegd.
58.VD/2-13 p. 9 onderaan.
59.OV/03-01, p.18 midden.
60.VD/2-22, p. 18 onderaan.
61.C18, p. 19-20.
62.Relaas p. 10 / FOR2.04
63.Relaas p. 34-35 en de daar genoemde vindplaatsen.
64.C18A, p.2 en C18, p. 6 afbeelding 7, waarbij de rechter opmerkt dat de plaats van de deuk in de pick-up van [medeverdachte J] afwijkt van de plaats van de deuk in de op de screenshot afgebeelde pick-up.
65.C18, p. 27-28.
66.VD/2-15 p. 9 2e alinea.
67.VD/2-16, p. 7 7e alinea.
68.VD/2-17, p. 4 onder het midden.
69.VD/2-22, p. 8 9e alinea.
70.VD/2-22, p. 3 3e alinea.
71.VD/2-29, p. 4 11 alinea.
72.VD/2-16, p. 3 4e en 5e alinea.
73.VD/4-12, p. 7.
74.VD/4-13, p. 4.
75.De door het Gerecht in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Bij onderstaande bewijsmiddelen wordt verwezen naar het dossier Country Garden.
76.Proces-verbaal van 4e verhoor van verdachte [verdachte], d.d. 4 maart 2014, VD/2-11, pagina 9 boven het midden.
77.Proces-verbaal van bevindingen van 5 maart 2014, A064, p. 1 onderaan.
78.Proces-verbaal onderzoek van een jachtgeweer en munitie d.d. 14 juli 2014, FOR-6.02.