ECLI:NL:OGEABES:2015:1

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 februari 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
400.00044/14
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van doodslag en vuurwapenbezit in het kader van een drugsconflict op Bonaire

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 27 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in de Dominicaanse Republiek en woonachtig op Bonaire. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van doodslag op twee slachtoffers, [SO A] en [SO B], en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De feiten vonden plaats op 24 januari 2014, toen de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte A] betrokken waren bij een gewelddadige confrontatie met de slachtoffers, die verband hield met een drugsconflict. Tijdens deze confrontatie zijn beide slachtoffers om het leven gebracht door schotwonden en steekwonden. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte de slachtoffers op gewelddadige wijze hebben gedood en dat zij hebben geprobeerd sporen uit te wissen door de lichamen in het water te plaatsen en de auto van een van de slachtoffers in brand te steken. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de schietpartij, maar het Gerecht achtte zijn verklaring niet geloofwaardig, gezien de getuigenverklaringen en forensische bewijzen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 jaar. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door de nabestaanden van de slachtoffers, die door het Gerecht zijn toegewezen. De zaak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

ZITTINGSPLAATS BONAIRE

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1977 in de Dominicaanse Republiek,
wonende te Bonaire,
thans alhier gedetineerd in de JICN te Kralendijk.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2014, 11 november 2014 en 3, 4, 5 en 6 februari 2014. De verdachte is op alle voornoemde terechtzittingen verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.Th. Wesselius.
Het openbaar ministerie heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van de feiten 1 primair (impliciet primair), 2 primair (impliciet primair), 3 en 4 te veroordelen tot een gevangenisstraf van vierentwintig jaren met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder de feiten 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde. Subsidiair heeft hij met betrekking tot feit 4 verzocht daarvoor geen straf op te leggen.
De benadeelde partij [L] heeft ter terechtzitting een vordering tot schadevergoeding ingediend met betrekking tot het onder feit 1 ten laste gelegde. Namens de benadeelde partijen [S] en [T] is ter terechtzitting een vordering tot schadevergoeding ingediend met betrekking tot het onder feit 2 ten laste gelegde.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, met inachtneming van de gevorderde en toegewezen wijzigingen, ten laste gelegd:…..

3.Voorvragen

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 [1]
Het Gerecht komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
slachtoffer [SO A]
Op 24 januari 2014 omstreeks 05:20 uur ontvangt de politie te Bonaire een melding dat een auto in brand staat. [2] Op de Kaminda Rincon ter hoogte van de Kunuku Arawak [3] wordt in de uitgebrande auto een lijk aangetroffen. [4] De om de hals van het stoffelijk overschot aangetroffen ketting wordt herkend als de ketting van [SO A]. [5] Op basis van de resultaten van het DNA-verwantschapsonderzoek, waarbij een referentiemonster van het ongeïdentificeerde lichaam is vergeleken met een referentiemonster van de biologische moeder van de vermiste [SO A] (genaamd [moeder SO A]), wordt door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) geconcludeerd dat de ongeïdentificeerde persoon de vermiste [SO A] kan zijn. De kans op de verkregen autosomale DNA-profielen is ongeveer 470 miljoen keer groter wanneer de ongeïdentificeerde persoon een biologische zoon van [moeder SO A] is, dan wanneer de ongeïdentificeerde persoon niet verwant aan [moeder SO A] is. [6]
Het Gerecht stelt op grond van het onderzoek door het NFI en de herkenning van de ketting vast dat het slachtoffer [SO A] (hierna:[SO A]) is.
De patholoog van het Analytisch Diagnostisch Centrum is, gezien het feit dat de grote luchtpijpen in de long geen afwijkingen vertonen, met name zijn daarin geen vaste stoffen aangetroffen die bij een verbranding vrijkomen, geneigd te veronderstellen dat de dood van[SO A] is ingetreden voorafgaand aan de verbranding. [7] Door de patholoog van het NFI wordt het intreden van de dood van[SO A] verklaard door functiestoornissen van de hersenen, opgelopen als gevolg van bij leven opgelopen ingewerkt uitwendig mechanisch perforerend geweld aan het hoofd (dit kan zijn: - uitwendig mechanisch perforerend geweld door een inschot of doorschot aan het hoofd, - uitwendig mechanisch perforerend geweld door steken). Een andere doodsoorzaak is niet gebleken. Gezien het feit dat er bij sectie geen roet in de luchtpijptakken aanwezig was, en de lage concentratie koolmonoxide, was deze man ten tijde van de brand niet meer bij leven, aldus de patholoog van het NFI. [8]
Het Gerecht stelt op grond van de bevindingen van de twee pathologen vast dat[SO A] ten tijde van de brand niet in leven was.
Bij forensisch antropologisch onderzoek door het NFI worden in het hoofd van[SO A] een letsel 1, een inschot en een letsel 2, een uitschot waargenomen. Door de afwezigheid van andere traumatische perforaties in de schedel is het waarschijnlijker dat letsel 1 en letsel 2 tezamen één doorschotletsel vormen, waarbij letsel 1 het inschot en letsel 2 het uitschot betreft, dan wanneer letsel 1 en letsel 2 afzonderlijk zijn ontstaan. Het is mogelijk dat het schotkanaal verliep van letsel 1 (schedelbasis links) naar letsel 2 (wandbeen rechts). In dit geval was er een doorschot door de hersenhelften van de grote hersenen, verlopend van linksonder naar rechts zijwaarts in de schedel. In het verloop van dit schotkanaal zou er een beschadiging van onder meer de hersenstam zijn opgetreden, hetgeen als (vrijwel) onmiddellijk dodelijk kan worden aangemerkt. [9]
Bij de sectie op het lichaam van[SO A] is buiten het lichaam, onder de hals, een structuur van 1,8 x 1 cm aangetroffen. Dit materiaal is in potje 4 veiliggesteld. [10] Uit onderzoek blijkt dat zich in potje 4 [AAGK4807NL] een metalen deel bevindt. De uiterlijke kenmerken van dit metalen deel passen bij die van een kogel. [11]
Het Gerecht stelt op basis van deze onderzoeken vast dat[SO A] als gevolg van een schot door zijn hoofd is komen te overlijden.
slachtoffer [SO B]
Op 24 januari 2014 omstreeks 07:10 uur wordt een verbalisant geattendeerd op de aanwezigheid van een lijk in het waterbassin achter de dam aan de Kaya Gavilan te Bonaire. [12] Het stoffelijk overschot wordt herkend als dat van [SO B]. [13]
Het slachtoffer heeft in de hals, aan de rechter voorzijde, meerdere snij- en steekverwondingen en aan de onderrug en rechterflank een inschot verwonding. Op röntgenfoto’s van het slachtoffer zijn twee vermoedelijke projectielen zichtbaar, een in de linker bovenarm, een in de rug. [14] Bij sectieonderzoek worden twee kogelverwondingen aangetroffen. Het eerste inschot was op de rug. Het tweede schot liep vanaf de rechter zijde. Daarnaast waren er verwondingen in het halsgebied. [15] Het intreden van de dood van [SO B] wordt verklaard door verwikkelingen van een inschot aan de rug en één (of meerdere) scherprandige snijletsel(s) aan de hals rechts (met bloedverlies door doorsnijding van halsvaten rechts in de hals tot gevolg), elk op zich dan wel in combinatie. [16] Na bestudering van het autopsierapport en digitale foto’s komt het hoofd van het Instituut voor Gerechtelijke Geneeskunde te Duisburg (Duitsland) tot de conclusie dat het zeer waarschijnlijk is dat in chronologische volgorde, eerst de schoten zijn gelost en vervolgens de verwondingen aan de keel zijn toegebracht. [17]
Het Gerecht stelt op basis van deze onderzoeken vast dat het slachtoffer[SO B] (hierna:[SO B]) als gevolg van een schot in zijn rug en/of een snee in de hals of keel is komen te overlijden.
sporenonderzoek
In de omgeving van de dam wordt, op de oprit naast de woning Kaya Gavilan [nr], een kogel [AAGO9085NL] aangetroffen. [18] Deze kogel en de tijdens de sectie van[SO B] aangetroffen projectielen [AAGO9087NL] (kogel rugzijde) en [AAGO9088NL] (kogel linker bovenarm) [19] zijn onderzocht door het NFI. Er zijn aanwijzingen dat de drie kogels zijn afgevuurd uit één loop. [20] Er zijn eveneens aanwijzingen dat het bij het lichaam van[SO A] aangetroffen metalen deel (potje 4 [AAGK4807NL]) en de drie eerder onderzochte kogels [AAGO9085NL, -87NL en -88NL] zijn afgevuurd uit één en dezelfde loop. [21] De afvuursporen in de drie kogels [AAGO9085NL, -87NL en -88NL] passen bij revolvers van verschillende merken. [22]
Het Gerecht stelt op basis van deze onderzoeksresultaten vast dat beide slachtoffers zijn beschoten met een revolver.
Op de Kaminda Tras di Montanje wordt een zilverkleurig keukenmes met vermoedelijk bloedsporen aangetroffen. [23] Van het bloed aan beide zijden van het lemmet zijn monsters genomen, die aan DNA-onderzoek zijn onderworpen. Uit dat onderzoek blijkt dat het celmateriaal van beide monsters afkomstig kan zijn van[SO B]. [24] De DNA-profielen van het bloed/celmateriaal in bemonsteringen van bloedsporen op het lemmet van het mes matchen met het DNA-profiel van[SO B]. [25] Het heft van het mes met bloed is qua vorm identiek aan dat van de tijdens een huiszoeking in de woning van verdachte (hierna: [verdachte]) [26] , waar medeverdachte [medeverdachte A] (hierna: [medeverdachte A]) eveneens verbleef [27] , aangetroffen messenset. [28]
In de berm aan de rechterzijde van de Kaya Gavilan wordt een vermoedelijke bloedvlek aangetroffen met daarin een deeltje wit kunststof [AAGO9052NL]. [29] Dit kunststof deeltje is bemonsterd. In deze bemonstering is bloed aangetroffen, welk materiaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek. Van het bloed in deze bemonstering is een onvolledig DNA-profiel verkregen van een man, dat matcht met het DNA-profiel van[SO B]. Dit betekent dat het bloed in deze bemonstering afkomstig kan zijn van[SO B]. [30] Het in de berm van de Kaya Gavilan aangetroffen kunststof kapje komt visueel overeen met de witte kunststof kapjes aan de punten van de messen in het foudraal van de in beslag genomen messen. [31]
Het Gerecht stelt vast dat[SO B] met een mes uit de messenset uit de woning van [verdachte] en [medeverdachte A] is gestoken op de plek waar de bloedvlek is aangetroffen.
[verdachte] en [medeverdachte A] hadden bij de dam bij de Kaya Gavilan een ontmoeting met[SO B] en[SO A]. [32] [medeverdachte A] had een mes uit hun woning gepakt om mee te nemen naar de ontmoeting. [33]
Op aanwijzing van [medeverdachte A] [34] wordt een witte zak aangetroffen [35] met daarin een korte broek [AAFI4636NL] en een shirt/hemd [AAFI4635NL] [36] . In bemonsteringen van de korte broek en het shirt is bij onderzoek bloed aangetroffen. [37] Op de foto’s van het shirt zijn bloedsporen rond de hals, bovenborst en bovenrugstreek zichtbaar alsmede een scherprandige beschadiging (snede) in de hals van het shirt en twee perforaties aan de achterzijde van het shirt. Deze sporen vertonen grote overeenkomsten met het letsel dat bij[SO B] is aangetroffen, namelijk de snijwond in de hals en de twee schotwonden in de rug. [38] De op het hemd aangetroffen beschadigingen zijn nader onderzocht. De bevindingen van het onderzoek naar een van deze beschadigingen (beschadiging 1) zijn iets waarschijnlijker wanneer hypothese C1 (de beschadiging is veroorzaakt door een kogel afgevuurd met een vuurwapen) juist is, dan wanneer hypothese C2 (de beschadiging is veroorzaakt door een willekeurig ander proces) juist is. [39]
Het Gerecht stelt vast dat de op aanwijzing van [medeverdachte A] aangetroffen kleding van[SO B] is.
getuigenverklaringen
Getuige [J.J.] verklaard dat ze die avond twee auto’s zag staan iets verderop bij de woning Kaya Gavilan 12. Later stond ze buiten en hoorde ze opeens drie schoten. Ze zag een soortgelijke jeep als die van [verdachte]. [40] Ze had vier personen bij de auto’s zien staan. Meteen na de schoten reden de personen weg in de twee auto’s. [41]
Het Gerecht acht de verklaringen van de getuige betrouwbaar omdat deze bevestiging vinden in de hierna vermelde getuigenverklaring van [M.A.]” (wat betreft het direct na de schoten wegrijden van de auto’s) en die van haar moeder, [L.J.] (wat betreft het feit dat de getuige de schoten heeft gehoord). [42] Het Gerecht gebruikt de verklaringen van de getuige derhalve voor het bewijs.
Getuige [M.A.]) heeft verklaard dat hij die avond de witte Jeep van [verdachte] voor zijn woning aan de Kaya Gavilan [nummer] zag staan. Voor deze Jeep zag hij een grijze auto. [M.A.] hoorde ongeveer drie schoten. Hij rende naar buiten in de tuin en hoorde de grijze auto starten. Binnen vijf seconden zag hij deze auto wegrijden. Daarna zag hij de auto van [verdachte], de witte Jeep, iets naar voren rijden en stoppen. De Jeep bleef daar ongeveer 30 seconden staan. [M.A.] zag een man aan de bestuurderskant uitstappen. Aan zijn postuur te zien kon [M.A.] zeggen dat het [medeverdachte A] was. [M.A.] zag dat [medeverdachte A] iets naar voren liep, voorbij het portier van de auto. Daarna liep [medeverdachte A] weer terug naar de auto, waarna hij instapte en wegreed. Dit duurde in totaal ongeveer 30 seconden. [M.A.] wijst op een luchtfoto punt B aan als de plaats waar de Jeep van [verdachte] was gestopt en [medeverdachte A] was uitgestapt. [43] Deze plaats B komt overeen met de plaats waar de vlek met bloed van[SO B] met daarin het deeltje wit kunststof is aangetroffen. [44]
Het Gerecht acht de verklaringen van getuige [M.A.] betrouwbaar nu deze bevestiging vinden in de hiervoor vermelde getuigenverklaring van [J.J.], onderstaande verklaring van [verdachte] dat [medeverdachte A] achter de grijze auto in zijn Jeep reed, en er geen aanleiding is om aan te nemen dat de getuige niet heeft kunnen waarnemen wat hij verklaart te hebben gezien, gelet op de aanwezige verlichting. [45] De verklaringen van de getuige [M.A.] worden derhalve eveneens tot het bewijs gebezigd.
telefooncontacten
Na het horen van de schoten heeft [M.A.] met de telefoon van zijn moeder direct naar zijn broer [broer M.A.] gebeld. [46] Dit was omstreeks 00:05 uur. [47]
De rechter stelt vast dat de schietpartij op 24 januari 2014 kort voor 00:05 uur heeft plaatsgevonden.
Rond dit tijdstip vinden verschillende telefooncontacten plaats tussen [medeverdachte A] en [verdachte] enerzijds en de medeverdachte [medeverdachte F] (hierna: [medeverdachte F.]) anderzijds. [48] Zo wordt om 0:01:21 uur en 0:04:33 uur met het telefoonnummer dat in gebruik is bij [medeverdachte F.] gebeld naar het nummer dat in gebruik is bij [verdachte]. Deze contacten duren 37 respectievelijk 18 seconden. [49] Om 0:05:27 uur en 0:09:27 uur wordt met het telefoonnummer dat in gebruik is bij [medeverdachte F.] gebeld naar het telefoonnummer dat bij [verdachte] in gebruik is. Deze contacten duren 37 respectievelijk 18 seconden. [50] Om 0:07:03 uur wordt met het telefoonnummer van [verdachte] gebeld naar het nummer van [medeverdachte F.]. Dit contact duurt 9 seconden. [51] Om 0:09:32 uur wordt met het telefoonnummer van [medeverdachte F.] gebeld naar het telefoonnummer dat in gebruik is bij [medeverdachte A]. Dit contact duurt 13 seconden. [52]
verklaring verdachte
[verdachte] heeft verklaard dat hij tijdens de schietpartij bij de dam aanwezig was. [53] De ontmoeting die [medeverdachte A] en hij hadden met[SO B] en[SO A] hield verband met drugs. [verdachte] is na de schietpartij in de auto van[SO B], met daarin het lichaam van[SO A], richting Rincon gereden. [medeverdachte A] reed achter [verdachte] in diens Jeep.
Later hebben [verdachte] en [medeverdachte A] bij de dam het lichaam van[SO B] van zijn kleding ontdaan om sporen uit te wissen en in het water geplaatst. Voorts hebben ze die nacht de auto van[SO B] met daarin het lichaam van[SO A] naar Arawak gebracht, waar [medeverdachte A] de auto in brand heeft gestoken. [54]
Het Gerecht acht dit gedeelte van de verklaring van [verdachte] betrouwbaar en geloofwaardig, omdat deze steun vindt in de bewijsmiddelen [55] en andere objectieve verifieerbare gegevens (de camerabeelden en telecomgegevens). Dat de ontmoeting verband hield met drugs vindt steun in de verklaring van [medeverdachte A] [56] en de auditu-verklaring van getuige [S] [57] . Dit gedeelte van de verklaring van [verdachte] wordt derhalve tot het bewijs gebezigd.
4B. Verdere bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 1 primair, 2 primair en 3
Uit voormelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt het volgende. [verdachte] had samen met [medeverdachte A] een ontmoeting bij de dam met[SO B] en[SO A], die verband hield met drugs. [medeverdachte A] had daarvoor een mes uit hun woning meegenomen. [medeverdachte A] en [verdachte] waren bij de dam aanwezig toen[SO B] en[SO A] werden beschoten.[SO A] is overleden als gevolg van een schot door zijn hoofd;[SO B] als gevolg van een schot in zijn rug en/of een snee in de hals of keel. Na de schietpartij is [medeverdachte A] uit de auto van [verdachte] gestapt, op de plaats waar[SO B] met een mes uit de messenset uit hun woning in zijn hals of keel is gestoken. [verdachte] reed op dat moment weg met de auto van[SO B] met daarin het lichaam van[SO A]. [medeverdachte A] en [verdachte] hebben het lichaam van[SO B] ontkleed om sporen uit te wissen. Zij hebben de auto met het lichaam van[SO A] naar Arawak gebracht, waar de auto in brand is gestoken. Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang met de overige bewijsmiddelen beschouwd, zijn redengevend voor het bewijs dat [verdachte] als medepleger betrokken is bij de dood van[SO B] en[SO A].
[verdachte] ontkent dat hij, al dan niet samen met anderen,[SO B] en[SO A] heeft gedood. Volgens [verdachte] zijn ze door een persoon die van achter de dam kwam aangerend beschoten en is hij toen direct weggerend. Toen hij terugkwam waren er drie personen; hij denkt dat dit de medeverdachten [medeverdachte F.], [medeverdachte J.] en [medeverdachte W.] waren. Volgens [verdachte] zijn [medeverdachte A] en hij vervolgens gedwongen om de auto met het lichaam van[SO A] in brand te steken. Het Gerecht acht de verklaring van [verdachte] en het door hem genoemde alternatieve scenario echter niet aannemelijk op grond van het volgende.
Allereerst heeft [verdachte] wisselend verklaard. Hij heeft aanvankelijk alle betrokkenheid bij de schietpartij ontkend. Pas later, vanaf zijn achtste verhoor, is hij gaan verklaren over zijn aanwezigheid en rol op de plaats delict, onder andere dat hij een schot hoorde en daarna achteruit was gereden met zijn auto. [58] Vervolgens heeft hij zijn verklaring op onderdelen, na confrontatie met onderzoeksresultaten, aangepast of uitgebreid. Uiteindelijk is de versie gevolgd waarbij de verdachte, ook ter terechtzitting van 3 februari 2015, in grote lijn is gebleven. [59]
Deze uiteindelijke versie wijkt op essentiële punten af van de verklaring van [medeverdachte A], die naar zijn zeggen ook bij de schietpartij aanwezig was. Zo heeft [medeverdachte A] onder meer verklaard dat[SO B] tijdens hun ontmoeting begon te vechten, dat de medeverdachten [medeverdachte F.], [medeverdachte J.] en [medeverdachte W.] kwamen aanrennen met een vuurwapen in hun handen en dat er een schot viel waarna[SO A] werd mishandeld. De verklaring van [verdachte] luidt anders, namelijk dat er meteen nadat [medeverdachte A] en[SO B] uit de auto waren gestapt, werd geschoten door een jongen of man die op de dam stond en dat er geen sprake was van een vechtpartij.
De verklaring van [verdachte] vindt geen steun in objectieve verifieerbare gegevens en getuigenverklaringen. Deze is daarmee zelfs in strijd. Zo heeft [J] vier personen gezien. Zij en [M.A.] hebben geen mensen zien rennen of horen schreeuwen noch een pick-up gezien. Dit past niet bij de verklaring van [verdachte]. De getuigen hebben voorts allebei verklaard, anders dan [verdachte], dat de twee auto’s direct na de schoten wegreden. Bovendien heeft [M.A.] [medeverdachte A] zien uitstappen op de plek waar[SO B] met een mes uit zijn woning is gestoken, terwijl [medeverdachte A] zo’n mes naar de ontmoeting had meegenomen. Ondertussen reed [verdachte] in de auto van[SO B] met het lichaam van[SO A] alvast richting Arawak. [verdachte] heeft hier geen redelijke verklaring voor gegeven.
Voorts is de verklaring van [verdachte] dat medeverdachte [medeverdachte F.] op de plaats delict aanwezig was en hem daar onder schot hield, niet aannemelijk. Kort voor en na het schieten vond telefooncontact plaats tussen [medeverdachte A] en [verdachte] enerzijds en [medeverdachte F.] anderzijds. [verdachte] heeft er geen aannemelijke verklaring voor waarom ze met [medeverdachte F.] bellen terwijl deze naast hen staat en hen onder schot houdt. Zo zegt hij eerst dat [medeverdachte F.] is gebeld omdat deze een kilo drugs zou komen brengen en om hem door te geven dat[SO A] en[SO B] gearriveerd waren, en later - na confrontatie met de camerabeelden - dat zijn telefoon in de Jeep lag. [60] [medeverdachte F.] en [medeverdachte J.] zijn bovendien rond middernacht bij Terras 2001 gezien door getuige [E.D.]. [61]
Tenslotte past de aanvankelijke verklaring van [verdachte] dat [SO A] nog in de auto van [SO B] zat toen de schutter al rennend richting de auto de schoten afvuurde, niet bij de sectieresultaten. Daaruit blijkt dat [SO A] door zijn hoofd is geschoten, van de schedelbasis links naar het wandbeen rechts, dus van linksonder naar rechtsboven gericht. Later heeft [verdachte] zijn verklaring op dit punt uitgebreid en gezegd dat hij later zag dat [medeverdachte F.] aan de bestuurderskant uit de auto stapte. Dit is echter weer in strijd met de door getuige [E.D.] bevestigde aanwezigheid van [medeverdachte F.] bij Terras 2001.
Aldus heeft [verdachte] geen redelijke, genoemde redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven. Een ander scenario is niet aannemelijk geworden. Er zijn geen aanwijzingen dat anderen op de plaats delict aanwezig waren. Het kan derhalve niet anders zijn dan dat [medeverdachte A] en [verdachte][SO B] en[SO A] hebben gedood. Wie van hen daadwerkelijk met de revolver heeft geschoten kan in het midden blijven nu de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking in voldoende mate is komen vast te staan.
voorbedachte raad
Het Gerecht stelt voorop dat, volgens vaste rechtspraak, voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
Anders dan het Openbaar Ministerie is het Gerecht van oordeel dat de voorbedachte raad op grond van het onderhavige dossier niet is bewezen. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om vast te stellen dat [medeverdachte A] en [verdachte] van tevoren hadden besloten[SO B] en/of[SO A] te doden of dat ze opdracht hadden gekregen (één van) hen te liquideren. Gelet op de verschillende verklaringen van de (mede)verdachten en getuigen kan niet worden uitgesloten dat de ontmoeting, die over drugs ging, ter plekke is geëscaleerd en[SO A] en[SO B] vervolgens - in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling - zijn gedood. Het feit dat [medeverdachte A] en [verdachte] enerzijds en [medeverdachte F.] anderzijds kort voor en na de schietpartij telefonisch contact met elkaar hadden en dat het lijk van[SO A] bij Mentor aan [medeverdachte F.] is getoond, maakt dit naar het oordeel van het Gerecht niet anders.
Naar het oordeel van het Gerecht is de onder feit 1 en 2 primair (impliciet primair) tenlastegelegde moord derhalve niet bewezen.
conclusie
Op grond van het voorgaande acht het Gerecht het onder 1 primair en 2 primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde medeplegen van doodslag en het onder 3 ten laste gelegde medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen wettig en overtuigend bewezen.
4C. Vrijspraak ten aanzien van feit 4
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
[verdachte] heeft zowel bij de politie [62] als ter terechtzitting van 3 februari 2015 verklaard dat een keer toen hij thuiskwam een “lang wapen” respectievelijk “shotgun” in de slaapkamer lag, en hij dat wapen heeft weggenomen en neergelegd onder zijn bed. Volgens [verdachte] had hij tegen [medeverdachte A] gezegd dat die het wapen de volgende dag moest terugbrengen naar [medeverdachte F.]. Uit het dossier blijkt echter niet of dit hetzelfde wapen betreft als het wapen dat op aanwijzing van [medeverdachte A] en diens moeder is aangetroffen in de bosjes op de weg leidende naar Seru Largu. [medeverdachte A] heeft hierover verklaard dat [medeverdachte F.] hem twee dagen na de (naar zijn zeggen) “moorden” had opgebeld en uitgelegd waar een shotgun lag. [medeverdachte F.] zei tegen hem dat hij de shotgun voor hem moest houden en dat zijn moeder deze vervolgens voor hem heeft bewaard. [63] Nu [medeverdachte A] niet spreekt over het bewaren van het wapen in de slaapkamer of de betrokkenheid van [verdachte], acht het Gerecht niet bewezen dat het hetzelfde wapen betreft. Bij gebrek aan ander bewijs dient de verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
4D. Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande
1. primair (impliciet subsidiair)
dat hij in de nacht van 23 op 24 januari 2014 op het eiland Bonaire tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [SO B] van het leven heeft beroofd door
- met een revolver één kogel op hem af te vuren en/of
- met een mes hem in de keel of hals te snijden,
ten gevolge waarvan die[SO B] is komen te overlijden;
2. primair (impliciet subsidiair)
dat hij in de nacht van 23 op 24 januari 2014 op het eiland Bonaire tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [SO A] van het leven heeft beroofd door met een revolver één kogel op hem af te vuren, ten gevolge waarvan die[SO A] is komen te overlijden;
3.
dat hij op 24 januari 2014 op het eiland Bonaire tezamen en in vereniging met een ander voorhanden heeft gehad een revolver.
Hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair (impliciet subsidiair):
medeplegen van doodslag;
feit 2 primair (impliciet subsidiair):
medeplegen van doodslag;
feit 3:
medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 3 van de Vuurwapenwet BES gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft het Gerecht zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft het Gerecht het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met [medeverdachte A] de slachtoffers[SO B] en[SO A] op gewelddadige wijze om het leven gebracht. Door zijn handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een totaal gebrek aan respect voor het leven van een medemens. Hij heeft met zijn daad onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van de slachtoffers, zoals ook blijkt uit de voegingsformulieren van de familieleden van de twee slachtoffers. Deze feiten zijn des te meer schokkend, nu de slachtoffers op koelbloedige wijze door een schot in de rug en/of snee in de keel of hals respectievelijk een schot in het hoofd zijn gedood. De verdachten hebben geprobeerd om sporen uit te wissen en de auto met daarin het lijk van [SO A] in brand gestoken. Aldus hebben zij op een gewetenloze wijze gehandeld. De feiten hebben een grote impact op de samenleving gehad.
Het Gerecht rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan en is op grond van de aard en de ernst daarvan van oordeel dat slechts een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt, als passende straf in aanmerking komt.
Gezien de aard en ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan acht het Gerecht, ondanks de vrijspraak voor moord en voor feit 4, de door het Openbaar Ministerie gevorderde gevangenisstraf van 24 jaren een juist uitgangspunt. Daarbij weegt mee dat de strafbedreiging voor doodslag en moord gelijk is aan elkaar.
Bij het vaststellen van de duur van de op te leggen straf weegt het Gerecht mee dat de verdachte in het verleden niet eerder is veroordeeld. Het Gerecht houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omtrent zijn persoon opgestelde rapportages, waaruit geen bijzonderheden zijn gebleken.
Voorts neemt het Gerecht in aanmerking dat de verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven over zijn aandeel in de feiten. Hij heeft, gelet op zijn proceshouding, ook geen verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen.
Alles afwegende is het Gerecht van oordeel dat de gevorderde gevangenisstraf van 24 jaren passend en geboden is.

8.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

Benadeelde partij feit 1
De benadeelde partij, [BP van SO B], heeft een vordering tot schadevergoeding van
$ 6.589,95 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van
het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De gevorderde materiële schade bestaat uit, kort gezegd, de kosten van lijkbezorging. Deze kosten komen op grond van artikel 6:108 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) BES voor vergoeding in aanmerking. Het Gerecht is van oordeel dat de kosten in rechtstreeks verband met de door de verdachte gepleegde doodslag staan en dat hij daarvoor aansprakelijk is. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting betreft het in redelijkheid gemaakte kosten. Nu de benadeelde partij heeft gesteld dat de uitvaartmaatschappij A.V.M. geen uitvaartbedrag heeft uitgekeerd, maakt zij terecht aanspraak op de volledige schadevergoeding. Gebleken is immers niet dat zij voordeel heeft genoten. De vordering zal derhalve, als overigens niet weersproken, worden toegewezen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Benadeelde partijen feit 2
De benadeelde partij, [BP. van SO A], heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. Zij vordert vergoeding van $ 1.188,00 aan materiële schade, bestaande uit reiskosten voor de begrafenis, en een bedrag van $ 2.500,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij, [BP. 2 van SO A], heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. Zij vordert vergoeding van $ 984,42 aan materiële schade, bestaande uit reiskosten voor de begrafenis, kosten kelder, kosten krantenbericht, krans en huur van een lijkwagen, en een bedrag van $ 2.500,00 aan immateriële schade.
De door beide benadeelde partijen gevorderde materiële schade betreft, kort gezegd, de kosten van lijkbezorging en de daarmee verband houdende reiskosten. Deze kosten komen op grond van artikel 6:108 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) BES voor vergoeding in aanmerking. Het Gerecht is van oordeel dat de kosten in rechtstreeks verband met de door de verdachte gepleegde doodslag staan en dat hij daarvoor aansprakelijk is. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting betreft het in redelijkheid gemaakte kosten. Deze vorderingen zullen derhalve, als overigens niet betwist, worden toegewezen.
De benadeelde partijen vorderen daarnaast vergoeding van immateriële schade vanwege de pijn en het verdriet dat het overlijden van hun zoon respectievelijk neef heeft gebracht. Dergelijke schade, ook wel affectieschade genoemd, komt op grond van de wet niet voor vergoeding in aanmerking. Artikel 6:106 BW BES geeft een zelfstandige regeling voor schadevergoeding voor nabestaanden. Schade buiten de in dit artikel geregelde gevallen, zoals affectieschade, komt niet voor vergoeding in aanmerking. De vorderingen zullen op dit onderdeel dan ook worden afgewezen.
De verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Het Gerecht stelt vast dat de verdachte jegens de benadeelde partijen, [H van SO B], [H van SO A] en [H 2 van SO A], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht. Derhalve zal het Gerecht de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 38f van het Wetboek van Strafrecht BES opleggen tot de bedragen waartoe de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 38f, 49, 59 en 300 van het Wetboek van Strafrecht BES;
artikel 3 en 11 van de Vuurwapenwet BES.

10.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair (impliciet subsidiair), 2 primair (impliciet subsidiair) en 3 ten laste gelegde zoals in rubriek
4Domschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair (impliciet subsidiair), 2 primair (impliciet subsidiair) en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat de bewezen verklaarde feiten de in rubriek
5genoemde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[BP van SO B]ten aanzien van
feit 1geleden schade tot een bedrag van $ 6.589,95, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan [BP 2 van SO B] tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij
[BP van SO B]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [BP 2 van SO B] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
$ 6.589,95, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
67 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan [BP 2 van SO B] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan [BP 2 van SO B];
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[BP van SO A]ten aanzien van
feit 2geleden schade tot een bedrag van $ 1.188,00 aan materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan [BP van SO A] tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [BP van SO A] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
wijst af het meer of anders gevorderde;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij Helene[SO A] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van $ 1.188,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
21 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [BP van SO A] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan [BP van SO A];
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[
BP 2 van SO A]ten aanzien van
feit 2geleden schade tot een bedrag van $ 984,42 wegens materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan [BP 2 van SO A] tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [BP 2 van SO A] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
wijst af het meer of anders gevorderde;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [BP 2 van SO A] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van $ 984,42, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
19 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [BP 2 van SO A] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan [BP 2 van SO A].
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. I.H. Lips en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 27 februari 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.De door het Gerecht in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Bij onderstaande bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het dossier Country Garden.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2014 (eerste melding aangetroffen lijk), A002, p. 1.
3.Proces-verbaal van bevindingen herkennen schakelketting d.d. 27 januari 2014, A004, p. 1 2e zin.
4.Proces-verbaal van bevindingen (auto in brand) d.d. 24 januari 2014, A003, p. 1.
5.Proces-verbaal van bevindingen herkennen schakelketting d.d. 27 januari 2014, A004, p. 1-2.
6.Geschrift, te weten Rapport DNA-verwantschapsonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 6 februari 2014, FOR-10.2.01.
7.Geschrift, te weten Rapport van obductie onderzoek van Analytisch Diagnostisch Centrum N.V. d.d. 28 januari 2014, FOR-2.02, p. 3 onder conclusie.
8.Geschrift, te weten Rapport pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 3 juli 2014, FOR-10.2.16, p. 6 onder Interpretatie van resultaten en p. 8 onder conclusie.
9.Geschrift, te weten Rapport Forensisch antropologisch onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in Kralendijk op 24 januari 2014 van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 1 september 2014, FOR-2.03A, p. 8 onder conclusie.
10.Geschrift, te weten Rapport pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 3 juli 2014, FOR-10.2.16, p. 4 halverwege onder Potje 4; Geschrift, te weten Rapport schotrestenonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in Kralendijk op 24 januari 2014 van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 11 juni 2014, FOR-10.2.14, p. 4 voor zover het betrekking heeft op SIN AAGK4807NL dan wel potje 4.
11.Geschrift, te weten Rapport schotrestenonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in Kralendijk op 24 januari 2014 van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 11 juni 2014, FOR-10.2.14, p. 4 en 15 voor zover het betrekking heeft op SIN AAGK4807NL dan wel potje 4.
12.Proces-verbaal van technisch onderzoek PD Flamingo d.d. 14 juli 2014, FOR-3.01, p. 1 onderaan en 2 2e alinea.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [R.B] d.d. 27 januari 2014, G027, p. 2; Proces-verbaal van bevindingen en identificatie lijk d.d. 24 januari 2014, A010, p. 1.
14.Proces-verbaal van technisch onderzoek PD Flamingo d.d. 14 juli 2014, FOR-3.01, p. 7.
15.Geschrift, te weten Sectierapport d.d. 24 februari 2014, FOR-3.02, p. 2-3 onder conclusie.
16.Geschrift, te weten Rapport pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 8 juli 2014, FOR-10.2.17, p. 7 onder conclusie.
17.Proces-verbaal relaas van onderzoek d.d. 31 juli 2014, ALG, p. 17 halverwege; Geschrift, te weten Brief van dr. med. L. Althaus, Chief of Institute for Forensic Medicine, Duisburg (Duitsland), FOR-3.06, p. 1 onder 4.
18.Proces-verbaal van technisch onderzoek PD Flamingo d.d. 14 juli 2014, FOR-3.01, p. 6 3e alinea.
19.Proces-verbaal van technisch onderzoek PD Flamingo d.d. 14 juli 2014, FOR-3.01, p. 8 1e alinea.
20.Geschrift, te weten Rapport munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Kralendijk op 24 januari 2014 d.d. 12 februari 2014, FOR-10.2.02, p. 6 onder Conclusie Vraag 1.
21.Geschrift, te weten Rapport munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Kralendijk op 24 januari 2014 d.d. 19 maart 2014, FOR-10.2.06, p. 6 onder Conclusie Vraag 6.
22.Geschrift, te weten Rapport munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Kralendijk op 24 januari 2014 d.d. 12 februari 2014, FOR-10.2.02, p. 6 onder Conclusie Vraag 2.
23.Proces-verbaal van bevindingen (inbeslagname mes) d.d. 16 februari 2014, A050; Proces-verbaal van verhoor getuige [E.H.] d.d. 15 februari 2014, G063.
24.Geschrift, te weten Rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van de stoffelijke overschotten van [SO B] en [SO A] in Kralendijk op 24 januari 2014 van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 21 februari 2014, FOR-10.2.05.
25.Geschrift, te weten Rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in Kralendijk op 24 januari 2014 van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 26 mei 2014, FOR-10.2.12.
26.Proces-verbaal van 1ste verhoor verdachte [verdachte] d.d. 25 februari 2014, VD/1-8, p. 5 antwoord op de 3e vraag waarbij de rechter opmerkt dat met “Bario” kennelijk “Kaminda” wordt bedoeld.
27.Proces-verbaal van 1e verhoor verdachte [medeverdachte A] d.d. 25 februari 2014, VD/2-08, p. 4 voor zover inhoudende “Ik woon op dit moment in de woning van [verdachte]. Dit is in de wijk Nieuw Amsterdam”.
28.Proces-verbaal van binnentreden en doorzoeking (Kaminda [adres]) d.d. 27 februari 2014 met bijbehorende lijst IBN voor zover het betreft AAGO9111NL “messenset in foudraal (6x aanwezig)”, ongenummerde bijlage bij H-03; Proces-verbaal van in beslag genomen mes d.d. 5 maart 2014 met bijbehorende fotomap, FOR-4.01.
29.Proces-verbaal van technisch onderzoek PD Flamingo d.d. 14 juli 2014, FOR-3.01, p. 3 1e alinea.
30.Geschrift, te weten Rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in Kralendijk op 24 januari 2014 van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 23 april 2014, FOR-10.2.08, p. 1 en 2 1e twee zinnen.
31.Proces-verbaal van bevinding d.d. 11 juli 2014, FOR-3.07, met bijbehorende fotomap.
32.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 3 februari 2015 afgelegd.
33.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte A] d.d. 14 maart 2014, VD/2-16, p. 3 2e alinea.
34.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte A] d.d. 23 maart 2014, VD/2-19, p. 17.
35.Proces-verbaal bevindingen d.d. 15 april 2014, A082.
36.Proces-verbaal gevonden kleding 24-3-2014 d.d. 3 april 2014, FOR-5.01.
37.Geschrift, te weten Rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot van in Kralendijk op 24 januari 2014 van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 10 juni 2014, FOR-10.2.13, p. 1 (AAFI4635NL en AAFI4636NL).
38.Proces-verbaal relaas van onderzoek d.d. 31 juli 2014, ALG, p. 52 laatste twee alinea’s en 53 foto’s.
39.Geschrift, te weten Rapport Schotrestenonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in Kralendijk op 24 januari 2014 van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 11 juni 2014, FOR-10.2.14, p. 4 tabel 4 [AAFI4635NL], 8 onderaan, 9, 10, 12 onder 6.2, 13, 14 onderaan en 15 eerste gedeelte.
40.Proces-verbaal van verhoor getuige [J.J.] d.d. 7 mei 2014, G078, p. 2 antwoord op de 4e vraag, waarbij de rechter opmerkt dat met [ ] [verdachte] medeverdachte [verdachte] wordt bedoeld.
41.Proces-verbaal van verhoor getuige [J.J.] d.d. 7 mei 2014, G078, p. 5 5e alinea en de zin boven de laatste alinea, 6 antwoord op de 8e vraag, 7 1e alinea.
42.G073, p. 2 2e alinea, p. 4 5e alinea.
43.Proces-verbaal van verhoor verdachte [M.A.] d.d. 13 mei 2014, OV/02-05, p. 1 personalia, 12 laatste alinea en p. 14 2e en een na laatste alinea; Proces-verbaal van verhoor verdachte [M.A.] d.d. 14 mei 2014, OV/02-06, p. 3 7e alinea en de twee laatste alinea’s, p. 4 1e en 2e alinea en bijlage A; waarbij de rechter opmerkt dat met [verdachte] wordt bedoeld en met [medeverdachte A] (zie Proces-verbaal van verhoor verdachte [M.A.] d.d. 16 mei 2014, OV/02-08, p. 2 halverwege voor zover het betreft de herkenning van [medeverdachte A] op de foto’s 6, 7 en 8 en p. 3 halverwege voor zover het betreft de herkenning van [verdachte] op de foto’s 22, 23 en 24.
44.Proces-verbaal relaas van onderzoek d.d. 31 juli 2014, ALG, p. 31 1e alinea.
45.Proces-verbaal van verhoor verdachte [M.A.] d.d. 15 mei 2014, OV/02-07, p. 3 halverwege; G082, p. 2; Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juni 2014, A104, met name p. 2 met betrekking tot de lantaarnpaal en p. 3 laatste alinea.
46.Proces-verbaal van verhoor getuige [Y.C.] d.d. 16 mei 2014, G061, p. 3 bovenaan; Proces-verbaal van verhoor getuige [J.J.] d.d. 23 mei 2014, G082, p. 3 antwoord op de 5e vraag 1e zin.
47.Proces-verbaal relaas van onderzoek d.d. 31 juli 2014, ALG, p. 31 onderaan; Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie (relaties [ ]) d.d. 30 juli 2014, A125, waarbij de rechter opmerkt dat bij de in de bijlage vermelde tijdstippen een tijdsverschil van 4.27 minuten met de werkelijke tijd vertonen en bij die tijdstippen dus 4.27 moeten worden opgeteld, en bijlage 1, p. 3 voor zover het de tijd 0:01:21 (+4.27 = 0:05:48) betreft.
48.Proces-verbaal van bevindingen vaststellen gebruikers telecomnummers d.d. 31 juli 2014, A126.
49.Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie ([medeverdachte F.]) d.d. 24 juli 2014, A120, waarbij de rechter opmerkt dat bij de in de bijlage vermelde tijdstippen een tijdsverschil van 4.27 minuten met de werkelijke tijd vertonen en bij die tijdstippen dus 4.27 moeten worden opgeteld, en bijlage 1, p. 2, voor zover het de tijden 23:56:54 (+ 4.27 = 0:01:21) en 0:00:06 (+ 4.27 = 0:04:33) betreft.
50.Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie ([verdachte]) d.d. 16 juli 2014, A118, waarbij de rechter opmerkt dat bij de in de bijlage vermelde tijdstippen een tijdsverschil van 4.27 minuten met de werkelijke tijd vertonen en bij die tijdstippen dus 4.27 moeten worden opgeteld, en bijlage 1, p. 2, voor zover het de tijden 0:01:00 (+ 4.27 = 0:05:27) en 0:05:00 (+ 4.27 = 0:09:27) betreft.
51.Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie ([medeverdachte F.]) d.d. 24 juli 2014, A120, waarbij de rechter opmerkt dat bij de in de bijlage vermelde tijdstippen een tijdsverschil van 4.27 minuten met de werkelijke tijd vertonen en bij die tijdstippen dus 4.27 moeten worden opgeteld, en bijlage 1, p. 2, voor zover het de tijd 0:02:36 (+ 4.27 = 0:07:03) betreft.
52.Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie ([medeverdachte A]) d.d. 17 juli 2014, A119, waarbij de rechter opmerkt dat bij de in de bijlage vermelde tijdstippen een tijdsverschil van 4.27 minuten met de werkelijke tijd vertonen en bij die tijdstippen dus 4.27 moeten worden opgeteld, en bijlage 1, p. 2, voor zover het de tijd 0:05:05 (+ 4.27 = 0:09:32) betreft.
53.Proces-verbaal van 8e verhoor verdachte [verdachte] d.d. 12 maart 2014, VD/1-15, p. 3; Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 19 december 2014, VD/1-28, p. 5.
54.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 3 februari 2015 afgelegd.
55.Zie de getuigenverklaring van [M.A.] en het aantreffen van het mes, de kleding van[SO B] en de auto te Arawak met daarin het lichaam van[SO A].
56.VD/2-15, p. 9 3e alinea 4e t/m 8e regel; VD/2-22, p. 3 3e alinea.
57.G128, p. antwoord op de 2e vraag voor zover inhoudende “Wat ik echt gehoord heb (…) een drugszaak”.
58.VD/1-15, p. 3; idem VD/1-16, p. 3 onderaan.
59.VD/1-28.
60.VD/1-28, p. 6 onderaan en p. 7 boven het midden.
61.OV/03-01, p.18 midden.
62.VD/1-14, p. 7 onderaan.
63.Proces-verbaal van 4e verhoor van verdachte [medeverdachte A], d.d. 4 maart 2014, VD/2-11, pagina 9 boven het midden.