ECLI:NL:OGEAA:2025:94

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
307 van 2024
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in de zaak Avestrus

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 3 april 2025 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen betrokkene, die eerder was veroordeeld voor passieve omkoping en verduistering. De officier van justitie had gevorderd dat betrokkene een bedrag van Afl. 901.406,17 zou betalen aan het Land Aruba ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Betrokkene had tegen een eerder vonnis hoger beroep ingesteld en was in afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad. Het Gerecht heeft de vordering van het openbaar ministerie beoordeeld aan de hand van een ontnemingsrapportage, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op Afl. 814.825,79. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de ontnemingsmaatregel kan worden opgelegd, ook al was de strafzaak nog niet onherroepelijk beslist. De verdediging voerde aan dat de ontnemingsmaatregel in strijd was met de onschuldpresumptie, maar het Gerecht verwierp dit standpunt. Uiteindelijk heeft het Gerecht de vordering toegewezen en betrokkene verplicht tot betaling van het geschatte bedrag aan het Land Aruba, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien niet aan de betalingsverplichting wordt voldaan.

Uitspraak

Parketnummer: P-2021/03104
Zaaknummer: 307 van 2024
Uitspraak: 3 april 2025 Tegenspraak
Beslissing van dit Gerecht
op de vordering als bedoeld in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[Betrokkene 1],
geboren op [geboortedatum] 1965 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres 1]
(hierna ook: “betrokkene”).
PROCESGANG
In de strafzaak is betrokkene bij vonnis van 14 april 2023 door dit Gerecht veroordeeld wegens (kort gezegd) passieve omkoping en verduistering.
Tegen dat vonnis is hoger beroep ingesteld.
Naar aanleiding van de strafzaak heeft het openbaar ministerie
d.d. 30 april 2023 gevorderd dat aan betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan het Land Aruba ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op een bedrag van Afl. 914.651,72.
In het hoger beroep in de strafzaak is betrokkene vervolgens bij vonnis van
het Gemeenschappelijk Hof d.d. 12 juli 2024 (hierna: “vonnis van het Hof”) veroordeeld wegens (kort gezegd) het medeplegen van oplichting, passieve omkoping, misbruik van functie en verduistering. Tegen dat vonnis heeft betrokkene beroep in cassatie aangetekend.
Het onderzoek ter terechtzitting in deze ontnemingszaak heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 20 mei 2024 (regie), 21 oktober 2024 (regie) en 28 februari 2025 (inhoudelijke behandeling). Betrokkene is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.G. Kock.
De inhoudelijke behandeling is voorafgegaan door een schriftelijke voorbereiding, zoals bedoeld in artikel 501 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), in de vorm van een conclusiewisseling tussen de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde waarbij partijen hun standpunten schriftelijk kenbaar hebben gemaakt.
VORDERING
De officier van justitie, mr. W.E.M. van Erp, heeft ter terechtzitting van
28 februari 2025 gevorderd dat het Gerecht het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 1:77 Sr wordt geschat zal vaststellen op een (door de officier van justitie bij nader inzien aangepast) bedrag van
Afl. 901.406,17 en aan veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan het Land Aruba van dat geldbedrag, onder toepassing van vervangende hechtenis voor de duur van 3 (drie) jaar.
De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van de Dienst Landsrecherche d.d. 17 maart 2022, inclusief bijlagen (hierna verder genoemd: “de ontnemingsrapportage”) [1] . De officier van justitie komt naar aanleiding daarvan tot de volgende conclusies:
STANDPUNT VERDEDIGING
De verdediging heeft primair aangevoerd dat (de behandeling van) de ontnemingsmaatregel jegens de veroordeelde thans in strijd is met artikel 1:77 Sr en met de onschuldpresumptie, zoals vastgelegd in de Staatsregeling van Aruba, het EVRM en het IVBPR, nu de veroordeelde in de strafzaak nog niet onherroepelijk is veroordeeld; hij heeft tegen het vonnis van het Hof immers cassatie ingesteld.
Gelet hierop heeft de verdediging het verzoek gedaan de onderhavige ontnemingsprocedure aan te houden in afwachting van de beslissing van de
Hoge Raad in de strafzaak.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering van het openbaar ministerie moet worden afgewezen, omdat er geen sprake is van enig wederrechtelijk verkregen voordeel. Het wederrechtelijk verkregen voordeel dient volgens de verdediging althans op een lager bedrag te worden vastgesteld. De verdediging heeft in dit verband verwezen naar eigen rapportages, opgesteld door mw. Mr. R.B.L. Oosterwijk. De verdediging komt naar aanleiding daarvan tot de volgende conclusies:
.
Naar aanleiding van het voorgaande overweegt het Gerecht als volgt.
ALGEMENE OVERWEGINGN

1.Kader

Op grond van artikel 1:77 Sr kan op vordering van het openbaar ministerie bij afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan het Land ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (lid 1). Deze verplichting kan worden opgelegd ter zake van dat feit, of andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan (lid 2). Indien sprake is van een veroordeling wegens een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van ten hoogste vier of meer jaren is gesteld, of een misdrijf waardoor op geld waardeerbaar voordeel van enig belang kan worden verkregen, kan de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan het Land ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. In dat geval kan ook worden vermoed dat uitgaven die de veroordeelde in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf heeft gedaan, wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen, tenzij aannemelijk is dat deze uitgaven zijn gedaan uit een legale bron van inkomsten (lid 3, onder a).
Betrokkene is bij vonnis van het Hof veroordeeld wegens de volgende strafbare feiten:
- ( (feit 1)
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd(2:305 jo 1:123 Sr);
- ( (feit 3)
als ambtenaar een gift aannemen wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem of een ander gedaan, verleend of aangeboden wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd(2:351 Sr);
en
als ambtenaar een gift aannemen wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem of een ander gedaan, verleend of aangeboden wordt naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige bediening is gedaan, meermalen gepleegd; (2:351 Sr);
- ( (feit 4)
als ambtenaar opzettelijk met misbruik van zijn functie of positie iets doen of nalaten iets te doen ten einde enig voordeel voor hem of een ander te verkrijgen, meermalen gepleegd(2:354 Sr);
- ( (feit 5)
verduistering(2:298 Sr).
Feiten 1, 3 en 4 zijn volgens de bewezenverklaring gepleegd in een periode vanaf
15 februari 2014.
Gelet op het voorgaande is aan de hiervoor beschreven, uit artikel 1:77 Sr voortvloeiende voorwaarden voldaan.

2.Aanhoudingsverzoek

Anders dan de verdediging is het Gerecht van oordeel dat uit artikel 1:77 Sr niet de eis voortvloeit dat sprake moet zijn van een ‘onherroepelijke’ veroordeling wegens een strafbaar feit. Die eis is niet in dat artikel te lezen, noch vloeit deze voort uit enige andere rechtsregel. Evenmin is dit in overeenstemming met het systeem van de wet. De wetgever gaat er juist van uit dat een ontnemingsmaatregel kan worden opgelegd ook indien de strafzaak nog niet met een onherroepelijke uitspraak is geëindigd. Zie bijvoorbeeld het bepaalde in artikel 503b Sv, welk artikel uitdrukkelijk voorziet in de situatie dat de veroordeelde bij onherroepelijke uitspraak wordt vrijgesproken in de strafzaak
nadathem eerder naar aanleiding van die strafzaak een ontnemingsmaatregel was opgelegd.
De ontnemingsmaatregel kan dus op grond van artikel 1:77 Sr worden opgelegd nog voordat onherroepelijk in de strafzaak is beslist. Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is dat niet in strijd met de onschuldpresumptie, zoals onder meer neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het EVRM. [2]
Gelet op het voorgaande verwerpt het Gerecht het standpunt van de verdediging dat (het thans behandelen van) de ontnemingsmaatregel in strijd zou zijn met nationale en/of internationale wet- en regelgeving, althans met de onschuldpresumptie. Het Gerecht ziet daarin dan ook geen reden het verzoek tot aanhouding van de ontnemingszaak toe te wijzen. Ook overigens ziet het Gerecht geen aanleiding de zaak aan te houden. Daarbij wordt betrokken dat een (verdere) aanhouding van de zaak naar verwachting tot onnodige en onevenredige vertraging zou leiden. Dit geldt temeer nu tot op heden niet duidelijk is wanneer de Hoge Raad in de strafzaak uitspraak zal doen.
Het aanhoudingsverzoek wordt dus afgewezen.
SCHATTING VAN HET WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL

1.Inleiding

Het openbaar ministerie heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gegrond op een ontnemingsrapportage die is opgesteld naar aanleiding van een financieel onderzoek (en de daarmee samenhangende processen-verbaal van bevindingen en documenten) omtrent de inkomsten en uitgaven die in de periode vanaf 1 januari 2009 tot en met 31 december 2017 (hierna: “de onderzoeksperiode”) zijn gedaan door betrokkene en zijn echtgenote
mw. [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]), die – ook naar oordeel van het gerecht – tezamen als economische eenheid moeten worden beschouwd. In de ontnemingsrapportage zijn twee methoden toegepast om het wederrechtelijk verkregen voordeel te berekenen: de eenvoudige kasopstelling [3] en de transactieberekening.
De eenvoudige kasopstelling is een berekeningsmethode waarbij uit de vergelijking van de contante uitgaven met de legale contante ontvangsten wordt afgeleid tot welk bedrag de betrokkene onverklaarbare inkomsten heeft verkregen. De basis is het beginsaldo bij de start van het onderzoek. Daarbij worden de legale inkomsten opgeteld en daarvan wordt het bij het einde van de onderzoeksperiode aangetroffen contante geld afgetrokken. Vervolgens wordt opgeteld hetgeen bekend is aan werkelijke uitgaven. Het resultaat van de kasopstelling is het onverklaarbare vermogen (vgl. artikel 1:77 lid 3 onder a Sr).
De tweede, in de ontnemingsrapportage toegepaste, berekeningsmethode is de
transactiemethode. Daarbij wordt onderzocht welk voordeel de betrokkene in het concrete geval daadwerkelijk heeft verkregen door de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld of door andere strafbare feiten ten aanzien waarvan voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de verdachte zijn begaan, waarbij de rechter de vraag dient te beantwoorden of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte zich hieraan schuldig heeft gemaakt. [4]
Hieronder zal het Gerecht het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de hand van zowel de kasopstelling als de transactiemethode beoordelen. De naar aanleiding daarvan te nemen beslissing van het Gerecht is gegrond op de in het vonnis van het Hof bewezenverklaarde feiten, de bewijsmiddelen die daaraan ten grondslag liggen en op de ontnemingsrapportage, meer in het bijzonder ook de feiten en omstandigheden die in de voetnoten van de in deze ontnemingsbeslissing genoemde bewijsmiddelen zijn vervat.
De stelling van de verdediging dat de ontnemingsrapportage niet als (enig) bewijsmiddel voldoet, wordt verworpen. In beginsel staat er geen rechtsregel aan in de weg om de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitsluitend op een dergelijk rapportage te baseren. [5]
2. Beoordeling kasopstelling [6]
2.1
Beginsaldo contant geld
Conform de standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging gaat het Gerecht ervan uit dat de veroordeelde aan het begin van de onderzoeksperiode in ieder geval beschikte over Afl. 454,75 aan contant geld.
Voorts geldt dat de verdediging naar voren heeft gebracht dat betrokkene op
22 juli 2005 twee percelen heeft verkocht voor een bedrag van Afl. 108.570. Betrokkene stelt dat dit bedrag contant aan hem is voldaan en dat hij daarover (althans een deel daarvan) in de onderzoeksperiode nog kon beschikken. Het is in termijnen betaald. Betrokkene weet niet meer wanneer dit was en hij beschikt ook niet over onderliggende stukken waaruit dit kan worden opgemaakt.
Naar aanleiding hiervan overweegt het Gerecht het volgende.
Betrokkene heeft een notariële akte in het geding gebracht, betreffende de economische overdracht op 22 juli 2005 van twee percelen aan de Koningstraat in Oranjestad. Volgens de akte is de totale koopsom van beide percelen Afl. 108.570,00 en is deze door koper direct aan betrokkene voldaan. Dat dit bedrag contant is betaald moge niet direct uit enig onderliggend stuk blijken, maar is – zonder meer – niet onaannemelijk. Wel gaat het Gerecht ervan uit dat het bedrag direct volledig aan betrokkene is betaald nu dat in de notariële akte staat. Gelet op het voorgaande acht het Gerecht aannemelijk dat betrokkene aan het begin van de onderzoeksperiode (op 1 januari 2009) nog beschikte over een deel van het van het uit de verkoop van de twee percelen aan de Koningstraat verkregen bedrag. Bij gebreke van verdere informatie dient het Gerecht dat deel te schatten. Het Gerecht stelt dit bedrag schattenderwijs op 25% van de totale koopsom, te weten: Afl. 27.142,50.
Het voorgaande betekent dat het Gerecht ervan uitgaat dat betrokkene aan het begin van de onderzoeksperiode beschikte over een contant geldbedrag van
(Afl. 454 ,75 + Afl. 27.142,50 =)
Afl. 27.597,25.
2.2
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen
Ontvangsten inclusief bankopnamen die niet ter discussie staan
Conform de standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging acht het Gerecht aannemelijk dat de legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen in de onderzoeksperiode in ieder geval Afl. 831.386,56 bedroegen.
Contante ontvangsten uit handenarbeid
De verdediging heeft aangevoerd dat [betrokkene 3] in de onderzoeksperiode legale contante inkomsten heeft verkregen uit handenarbeid. Zo heeft zij pinata’s, kettingen en dergelijke gemaakt en heeft zij porch- en garage sales georganiseerd, waarmee zij zelf geld heeft verdiend. Dat geld zou [betrokkene 3] hebben opgespaard, bijvoorbeeld om daarmee de vakanties te betalen. In de door de verdediging in het geding gebrachte rapportage wordt in dit verband opgemerkt dat ‘over een periode van 3 jaren zo’n Afl. 2.000,00 bijverdienen’ niet overdreven is en dat dit ook wel overeenkomt met de door [betrokkene 3] tijdens haar verhoren genoemde bedragen.
Hoewel het Gerecht wil aannemen dat [betrokkene 3] zich in de onderzoeksperiode met handenarbeid bezig hield, blijkt geenszins dat (laat staan: welk bedrag) zij daarmee heeft verdiend. Elke objectieve onderbouwing voor deze stelling ontbreekt, nog daargelaten dat [betrokkene 3] zelf heeft verklaard dat zij voor haar handenarbeid ook de nodig onkosten moest maken voor de inkoop van materialen. Gelet op het voorgaande acht het Gerecht het niet aannemelijk dat sprake is van contante ontvangsten uit de handenarbeid.
Lening familie
Niet in geschil is dat [betrokkene 3] in de onderzoeksperiode een lening van Afl. 8.050,00 contant heeft terugbetaald. Ook het Gerecht acht dat aannemelijk, dit gelet op de bevindingen in de ontnemingsrapportage. Gelet op diezelfde bevindingen is het evenzeer aannemelijk dat [betrokkene 3] die lening in de onderzoeksperiode heeft ontvangen. Nu uit onderzoek niet is gebleken dat dit giraal is gebeurd, is het naar het oordeel van het Gerecht aannemelijk dat de lening contant is verstrekt. Daarom zal het bedrag aan contante ontvangsten inclusief bankopnamen met Afl. 8.050,00 worden verhoogd.
Conclusie
Het Gerecht gaat er gelet op het voorgaande van uit dat de legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen in de onderzoeksperiode (Afl. 831.386,56 + Afl. 8.050,00 =)
Afl. 839.436,56bedragen.
2.3
Eindsaldo contant geld
Conform de standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging acht het Gerecht aannemelijk uit dat de veroordeelde aan het eind van de onderzoeksperiode beschikte over
Afl. 700,00aan contant geld.
2.4
Werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen
Contante uitgaven die niet ter discussie staan
Conform de standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging acht het Gerecht het aannemelijk dat in de onderzoeksperiode sprake was van een bedrag van Afl. 654.178,69 aan bankstortingen, en dat betrokkene in ieder geval de navolgende, in het ontnemingsrapport genoemde, contante uitgaven heeft gedaan:
- Hotelkosten Afl. 66.625,25
- Crystal Pool Afl. 13.484,45
- Euro Kitchen Afl. 35.250,00
- Katra Afl. 1.588,45
- Retraco Afl. 6.448,15
- Union Caribe Afl. 16.834,54
- Lening familie Afl. 8.050,00
- Western Union Afl. 360,37
- Elliptical machine Afl. 4.729,21
Totaal Afl. 153.370,42
Utilities
Uit de ontnemingsrapportage kan worden opgemaakt dat betrokkene in de onderzoeksperiode een bedrag van in totaal Afl. 86.850,83 contant heeft betaald voor door WEB, ELMAR en SETAR voor het adres [adres 1] geleverde diensten op basis van contracten op naam van betrokkene. [7]
De verdediging heeft aangevoerd dat een deel van dit bedrag betrekking heeft op een ander adres, te weten: [adres 2], en dat de desbetreffende kosten niet door betrokkene zijn betaald. Gelet hierop moeten volgens de verdediging de contante uitgaven dienovereenkomstig – met een door de verdediging geschat bedrag van Afl. 21.600,00 – worden verminderd.
Het Gerecht verwerpt dit betoog. Uit niets blijkt dat de in de ontnemingsrapportage genoemde bedragen geheel of ten dele betrekking zouden hebben op het adres [adres2]. Gelet op het voorgaande acht het Gerecht het aannemelijk dat betrokkene contante uitgaven heeft gedaan voor utilities ter hoogte van in totaal Afl. 86.850,83.
Reizen
Uit de ontnemingsrapportage volgt dat door betrokkene en/of [betrokkene 3] in de onderzoeksperiode aan verschillende reisorganisaties contante bedragen zijn betaald voor vliegtickets, bestemd voor betrokkene, [betrokkene 3] en/of zijn kinderen. Zo is aan Avianca in totaal contant een bedrag van Afl. 4.487,00 betaald, aan Discovery Travel Afl. 1.962,00, aan Maduro Travel Afl. 2.319,00 en aan Nautilus Travel
Afl. 65.695,78. In totaal gaat het om een bedrag van Afl. 74.463,78. [8]
Dat een of meer van deze vliegtickets door de dochter van betrokkene zijn betaald, zoals door de verdediging is aangevoerd, is naar het oordeel van het Gerecht niet aannemelijk omdat daarvoor geen onderbouwing is gegeven. Het door de verdediging in dit verband overgelegde stuk, waaruit slechts kan worden opgemaakt dat aan de dochter van betrokkene een studielening was verstrekt, kan niet onderbouwen dat zij voor vliegtickets zou hebben betaald.
Wel wordt de verdediging gevolgd in de stelling dat betrokkene en/of [betrokkene 3] geen contante uitgaven hebben gedaan voor de in de ontnemingsrapportage onder
#93 en #95 opgenomen vliegtickets van Nautilus Travel voor een totaalbedrag van Afl. 3.550,00. De factuur voor deze tickets is immers gesteld op naam van
[betrokkene 4], zodat niet zonder meer aannemelijk is dat deze voor rekening zijn gekomen van betrokkene. Het openbaar ministerie stelt dat door betrokkene of [betrokkene 3] de dag na de dienstreis een contante opname is gedaan van Afl. 4.500,00 en dat hiermee de door [betrokkene 4] aan Nautilus Travel betaalde bedragen contant zijn (terug)betaald, maar dat is niet aannemelijk geworden. Het opgenomen bedrag is immers niet gelijk aan de door [betrokkene 4] betaalde bedragen en ook overigens ontbreekt iedere onderbouwing dat het opgenomen bedrag voor terugbetaling van de door [betrokkene 4] geboekte tickets is gebruikt. Het bedrag van Afl. 3.550,00 zal door het Gerecht derhalve niet worden meegenomen als contante uitgave van betrokkene.
Gelet op het voorgaande acht het Gerecht het aannemelijk dat betrokkene contante uitgaven heeft gedaan voor reizen ter hoogte van in totaal
(Afl. 74.463,78 -/- Afl. 3.550,00 =) Afl. 70.913,78.
Daggeld, dienstreis, representatiekosten
Uit de ontnemingsrapportage kan worden opgemaakt dat betrokkene in de onderzoeksperiode tijdens zijn dienstreizen een contant totaalbedrag van
Afl. 64.751,08 heeft uitgegeven. Dit komt neer op de helft van alle in dit verband aan betrokkene verstrekte daggeld- en representatiekostenvergoedingen. [9]
Het Gerecht acht het aannemelijk dat betrokkene voor dit totaalbedrag aan contante uitgaven heeft gedaan. Dat tijdens de dienstreizen ‘vrijwel alles’ voor betrokkene zou zijn betaald en dat er ‘nauwelijks’ geld nodig was, zoals de verdediging heeft aangevoerd, acht het Gerecht niet aannemelijk. Daarvoor heeft de verdediging ook geen onderbouwing gegeven. Bovendien heeft betrokkene ter terechtzitting bevestigd dat hij tijdens dienstreizen wel degelijk zelf contante uitgaven heeft gedaan. [10]
Aankoop grond
Gelet op de bevindingen in de ontnemingsrapportage [11] en de verklaring van betrokkene ter terechtzitting [12] is het naar het oordeel van het Gerecht aannemelijk dat betrokkene in de onderzoeksperiode contante uitgaven heeft gedaan voor de aankoop van grond, dit voor een bedrag van Afl. 18.000,00.
(Overige) Uitgaven in verband met woning
Atco
Uit de ontnemingsrapportage leidt het Gerecht af dat betrokkene in de onderzoeksperiode een bedrag van Afl. 10.601,50 contant heeft uitgegeven voor bouwmaterialen van ATCO Concrete Products N.V. [13] De daartegenover door de verdediging ingebrachte – andersluidende – berekening wordt door het Gerecht niet gevolgd, omdat daarin credit-memo’s en girale betalingen zijn meegenomen, terwijl die buiten de eenvoudige kasopstelling vallen. Het Gerecht acht het dan ook aannemelijk dat betrokkene Afl. 10.601,50 contant heeft uitgegeven.
Banjo Lux
Uit de ontnemingsrapportage kan worden opgemaakt dat betrokkene een bedrag van Afl. 31.268,59 contant heeft betaald voor onder andere badkamermeubels, tegels en cementproducten van Van Oort On-Shore N.V. (Banjo-Lux). [14] De daartegenover door de verdediging ingebrachte – andersluidende – berekening wordt door het Gerecht niet gevolgd, omdat daarin bank- en creditcardbetalingen worden meegenomen die ook na onderzoek niet gerelateerd konden worden aan uitgeleverde facturen op naam van betrokkene, zodat in zoverre niet aannemelijk is geworden dat het gaat om bestedingen van betrokkene zelf. Het Gerecht acht het gelet op het voorgaande aannemelijk dat betrokkene een bedrag van Afl. 31.268,59 contant heeft uitgegeven.
Overige resterende contante uitgaven woning en contante arbeidskosten woning
Bij de ontnemingsrapportage is een Taxatierapport gevoegd, opgemaakt door bouwkundig ingenieur en taxateur A.S. Rosenstand. In dit rapport is uitgebreid en gedetailleerd ingegaan op de markt- en herbouwwaarde van de woning van betrokkene aan de [adres 1], in het bijzonder met het oog op de waarderingen voor de gebruikte materialen en bestede werkuren voor de aangebrachte verbouwingen en uitbreidingen aan de woning, tuinaanleg en tuinmuren sinds 2012. [15] Aan de hand van dit rapport en (overige) onderzoeksinformatie zijn de contante uitgaven van betrokkene voor de verbouwing van zijn woning in de ontnemingsrapportage geschat op een totaalbedrag van Afl. 225.642,02. De contante uitgaven van betrokkene ter zake van arbeidskosten voor de bouwkundige aanpassingen aan zijn woning zijn - onder meer rekening houdende met ‘eigen werk’ van betrokkene – geschat op
Afl. 229.605,00. [16] Het gerecht acht deze beide schattingen en de daaraan ten grondslag gelegde berekening en onderbouwing duidelijk, gedetailleerd, inzichtelijk en logisch.
De verdediging heeft in zijn reactie d.d. 2 december 2024 op de ontnemingsrapportage een rapport overgelegd, getiteld ‘Augustus 2022 Reële bouwkosten Uitbreiding [adres 1]’. In dit (door betrokkene zelf opgesteld) rapport worden de totale reële bouwkosten begroot op Afl. 191.279,00.
Gebleken is echter dat de verdediging in de strafzaak (een grotendeels) hetzelfde rapport van dezelfde datum heeft ingediend, waarbij de totale reële bouwkosten zijn begroot op een bedrag van Afl. 218.630,00. Daarmee ter zitting geconfronteerd, heeft betrokkene geen duidelijkheid kunnen geven over het hoe en waarom van dit verschil. Daarbij komt dat de verdediging in zijn dupliek d.d. 17 februari 2025 opnieuw een rapport in het geding heeft gebracht (Evaluatie-rapport d.d.
14 februari 2025, opgemaakt door Joe Fernandes Architects & Appraisers).
De daarin begrote kosten zijn in totaal Afl. 67.000,00. Betrokkene heeft ook hierover geen helderheid kunnen verschaffen, anders dan dat dit laatste rapport een evaluatie zou inhouden van de door betrokkene zelf begrote reële bouwkosten.
De door de verdediging in het geding gebrachte rapporten hebben dus verschillende uitkomsten en het is onvoldoende duidelijk waarom dit zo is.
Gelet hierop acht het Gerecht de betwisting door de verdediging van de in de ontnemingsrapportage geschatte bedragen onduidelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
Het Gerecht acht, gelet op het voorgaande, de in de ontnemingsrapportage geschatte bedragen aannemelijk en gaat ervan uit dat betrokkene in de onderzoeksperiode ter zake van verbouwingen aan zijn woning een bedrag van Afl. 225.642,02 aan overige uitgaven, en een bedrag van Afl. 229.605,00 aan arbeidskosten contant heeft uitgegeven.
Restant aankoop woning Colombia
Uit de ontnemingsrapportage blijkt dat uit onderzoek naar voren is gekomen dat [betrokkene 3] aan haar drie zussen in totaal $ 8.000,00 heeft betaald voor de aankoop van haar ouderlijk huis in Colombia. Vanaf 2016 is $ 4.925,00 naar haar vermoedelijk familieleden overgeboekt. Onbekend is hoe het resterende deel ad ($ 3.074,67 =)
Afl. 5.380,67 is betaald: dit is niet in giraal betalingsverkeer aangetroffen. Gelet hierop is het aannemelijk dat dit (restant)bedrag contant is betaald. [17] De stelling van de verdediging dat [betrokkene 3] nog geld schuldig was aan haar zusters, doet hieraan niets af. Het Gerecht acht aannemelijk dat in de onderzoeksperiode een bedrag van Afl. 5.380,67 contant is uitgegeven.
Aankoop Aandelen SHS
Gelet op de bevindingen in de ontnemingsrapportage [18] en de verklaring van betrokkene ter terechtzitting [19] is het naar het oordeel van het Gerecht aannemelijk dat betrokkene in de onderzoeksperiode contante uitgaven heeft gedaan voor de aankoop van aandelen in SHS, dit voor een bedrag van Afl. 2.000,00.
Huur appartement dochter
Uit de ontnemingsrapportage kan worden afgeleid dat betrokkene in de onderzoeksperiode in totaal een bedrag van Afl. 39.462,50 contant heeft uitgegeven voor de huur van het appartement van zijn dochter in de VS. [20] De verdediging heeft aangevoerd dat de dochter van betrokkene zelf een deel van de kosten van dit appartement voor haar rekening heeft genomen. De verdediging heeft dit echter niet onderbouwd. Het door de verdediging in dit verband overgelegde stuk, waaruit slechts kan worden opgemaakt dat aan de dochter van betrokkene een studielening was verstrekt, kan in ieder geval niet onderbouwen dat zij (een deel van) de huur van het appartement in de VS zou hebben betaald. Het Gerecht acht aannemelijk dat betrokkene in de onderzoeksperiode contante uitgaven heeft gedaan voor een bedrag van Afl. 39.462,50.
Island’s Best
Uit de ontnemingsrapportage volgt dat betrokkene in de onderzoeksperiode contante uitgaven heeft gedaan voor een bedrag van Afl. 39.640,70. Het betreft contante betalingen die door dhr. [betrokkene 2] zijn gedaan nadat hij dit geld van betrokkene had ontvangen. [21] De verdediging heeft niet weersproken dat hij deze contante uitgaven heeft gedaan. Het Gerecht acht aannemelijk dat
betrokkene voor een bedrag van Afl. 39.640,70 contante uitgaven heeft gedaan.
Conclusie werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen
Gelet op het voorgaande concludeert het Gerecht dat het totaal aan werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen
Afl. 1.606.439,65bedraagt.
2.5
Conclusie kasopstelling
Gelet op het voorgaande dient de kasopstelling er naar het oordeel van het Gerecht als volgt uit te zien:
Beginsaldo contant geld Afl. 27.597,25
+/+ Legale contante ontvangsten incl. bankopnames Afl. 839.436,56
-/- Eindsaldo contant geld Afl. 700,00
Beschikbaar voor het doen van uitgaven Afl. 866.333,81
-/- Werkelijke contante uitgaven incl. bankstortingen Afl. 1.606.439,65
Wederrechtelijk verkregen voordeel Afl. 740.105,84

3.Beoordeling transactieberekening

3.1
Bespreking posten
In het vonnis van het Hof in de strafzaak is geoordeeld dat de betalingen ter zake van L.A. Ornamental (Afl. 14.400,00), Fantastic Garden (Afl. 25.201,64) en de Vectra Gym (Afl. 19.897,20) giften betreffen die dhr. [betrokkene 2] aan betrokkene heeft gedaan in het kader van omkoping (feit 3). Voorts heeft het Hof in dit vonnis geoordeeld dat betrokkene geld (Afl. 11.375,50) van de stichting FCB heeft verduisterd (feit 5). Deze bedragen betreffen derhalve wederrechtelijk verkregen voordeel.
Ten aanzien van de post ‘overige giften [betrokkene 2] ’ ad Afl. 7.669,19 heeft de officier van justitie ter terechtzitting van 28 februari 2025 toegelicht dat deze post het saldo is van de volgende bedragen:
Afl. 3.845,60 ter zake van de met Vectra Gym meegeleverde ijskast en de desbetreffende kosten van transport/invoer;
Afl. 1.523,92 ter zake van kostenbesparing in verband met de invoer van de Elliptical Machine van betrokkene;
Afl. 299,67 ter zake van transportkosten tegels;
Afl. 2.000,00 ter zake van contant geld.
Ad 1: Het gerecht stelt op grond van hetgeen is gerelateerd in de ontnemingsrapportage [22] vast dat [betrokkene 2] een ijskast heeft gekocht die tegelijk met de hierboven genoemde Vectra Gym is ingevoerd. Alle hiermee verband houdende kosten zijn (middellijk) door dhr. [betrokkene 2] betaald. Zowel de Vectra Gym als de ijskast zijn vervolgens bij betrokkene afgeleverd. Gelet hierop, en op hetgeen het Hof omtrent de Vectra Gym heeft overwogen, is het gerecht van oordeel dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de ijskast en alle met de invoer daarvan en/of met de invoer van de Vectra Gym verband houdende kosten zijn aan te merken als giften in het kader van omkoping. Er zijn dus voldoende aanwijzingen dat deze kosten verband houden met een strafbaar feit. Het bedrag van
Afl. 3.845,60 kan als wederrechtelijk verkregen voordeel worden aangemerkt.
Ad 2 t/m 4: Naar het oordeel van het Gerecht is – in aanmerking genomen de bevindingen in de ontnemingrapportage – niet buiten redelijke twijfel vast te stellen dat deze bedragen giften betreffen die zijn gedaan in het kader van omkoping. Ook overigens zijn er onvoldoende aanwijzingen dat zij verband houden met enig (ander) strafbaar feit. Deze bedragen zullen door het Gerecht niet als wederrechtelijk verkregen voordeel worden meegenomen.
3.2
Conclusie Transactieberekening
Naar het oordeel van het gerecht dient de transactieberekening er als volgt uit te zien:
L.A. Ornamental Afl. 14.400,00
+/+ Fantastic Garden Afl. 25.201,64
+/+ Vectra Gym Afl. 19.897,20
+/+ Stichting FCB Afl. 11.375,50
+/+ Overige giften [betrokkene 2] Afl. 3.845,60
Wederrechtelijk verkregen voordeel Afl. 74.719,94.
VASTSTELLING VAN HET WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL
Het voordeel dat betrokkene wederrechtelijk heeft verkregen wordt door het Gerecht geschat op:
resultaat kasopstelling Afl. 740.105,84
resultaat transactiemethode Afl. 74.719,94
totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
Afl. 814.825,79.
VASTSTELLING VAN HET TE BETALEN BEDRAG
Bepaald zal worden dat het gehele bedrag van het hierboven vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel door betrokkene aan het Land Aruba moet worden betaald.
Bij deze beslissing zijn in aanmerking genomen de persoon en de persoonlijke omstandigheden van betrokkene. Niet gebleken of anderszins aannemelijk is geworden dat de draagkracht van betrokkene zowel nu als in de toekomst niet toereikend zal zijn om aan zijn verplichting tot betaling van dit bedrag te voldoen.
Het Gerecht ziet derhalve – ook in zoverre – geen aanleiding het door betrokkene aan het Land Aruba te betalen bedrag op een lager bedrag vast te stellen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 1:59 en 1:77 Sr.
BESLISSING
Het Gerecht:
- stelt het bedrag waarop het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
Afl. 814.825,79(
zegge: achthonderdveertienduizendachthonderdvijfentwintig florin en negenenzeventig cent);
- legt aan betrokkene de verplichting op tot betaling aan het Land Aruba van
Afl. 814.825,79 (zegge: achthonderdveertienduizendachthonderdvijfentwintig florin en negenenzeventig cent);
- beveelt dat voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
900 dagen.
Deze beslissing is gegeven door de rechter mr. E.A. Lensink, bijgestaan door
J. Spanner (zittingsgriffier) en op 3 april 2025 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.
De zittingsgriffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel met uitgebreide kasopstelling, aangevuld met transactieberekening’ van 17 maart 2022. Het ontnemingsrapport maakt onderdeel uit van het aan het financieel onderzoek ten grondslag liggende zaaksdossier met de naam “Avestrus’, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 685.
2.Het Gerecht wijst hier kortheidshalve op de jurisprudentie, genoemd in voetnoten 22 t/m 28, opgenomen bij ECLI:NL:PHR:2020:861 (conclusie bij ECLI:NL:HR:2020:1523).
3.De ontnemingsrapportage spreekt van een ‘
4.HR 29 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1523
5.Dit is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, zie onder meer HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087,
6.Waar hierna in de voetnoten verwezen wordt naar bijlagen, betreft het bijlagen bij de ontnemingsrapportage.
7.Bijlage 4: Deelonderzoek 4: Contante uitgaven utilities
8.Bijlage 5: Deelonderzoek 5: Contante uitgaven reizen [betrokkene 1] – [betrokkene 3]
9.Bijlage 6: Deelonderzoek 6: Analyse netto inkomsten via Directie Financiën
10.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 28 februari 2025.
11.Bijlage 7: Deelonderzoek 7: Contante uitgaven woning
12.Verklaring betrokkene ter terechtzitting van 28 februari 2025
13.Bijlage 7: Deelonderzoek 7: Contante uitgaven woning
14.Bijlage 7: Deelonderzoek 7: Contante uitgaven woning
15.Taxatierapport betreffende een woning gelegen te [adres 1], van Arcotec N.V. d.d. 19 oktober 2021.
16.Bijlage 7: Deelonderzoek 7: Contante uitgaven woning
17.Bijlage 8: Deelonderzoek 8: Overige contante uitgaven
18.Bijlage 8: Deelonderzoek 8: Overige contante uitgaven
19.Verklaring betrokkene ter terechtzitting van 28 februari 2025
20.Bijlage 8: Deelonderzoek 8: Overige contante uitgaven
21.Bijlage 10: Deelonderzoek 10: Overig voordeel - contant
22.Bijlage 10: Deelonderzoek 10: Overig voordeel - contant