ECLI:NL:OGEAA:2025:54

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
P-2024/01634
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens poging tot (zware) mishandeling met een mes in een noodweersituatie

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2001 in de Dominicaanse Republiek en thans gedetineerd in Aruba, heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 14 maart 2025 uitspraak gedaan. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling, waarbij hij op 28 juli 2024 in Aruba met een mes een van de aangevers in de buik zou hebben gestoken. Tijdens de zitting op 24 februari 2025 heeft de officier van justitie een gevangenisstraf van 40 maanden geëist, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. De verdediging heeft echter betoogd dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zich in een bedreigende situatie bevond tijdens een confrontatie met meerdere personen.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de verdachte en de aangevers in een nauwe doorgang bij een bar in een worsteling verwikkeld raakten. De verdachte verklaarde dat hij een steekvoorwerp op de grond had gezien en dit had gepakt uit zelfverdediging. De getuigenverklaringen waren echter tegenstrijdig, en er was geen objectief bewijs van het mes. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig kon worden bevonden aan de tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij met opzet de kans op de dood van de aangever had aanvaard. De omstandigheden van de confrontatie en de beperkte ruimte maakten het aannemelijk dat de verdachte handelde uit noodweer.

Uiteindelijk heeft het Gerecht de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij onrechtmatig had gehandeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige beoordeling van getuigenverklaringen en de context van geweldsincidenten.

Uitspraak

Parketnummer: P-2024/01634
Zaaknummer: 643 van 2024
Uitspraak: 14 maart 2025 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2001 in de Dominicaanse Republiek,
wonende in Aruba, op het adres [adres],
thans gedetineerd in het Korrektie Instituut Aruba.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2025. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. E.A.Th. Kuster, advocaat in Aruba.
De officier van justitie, mr. G. Visser, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
1.
dat hij op of omstreeks 28 juli 2024 in Aruba, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om [aangever 1] opzettelijk van het leven te beroven,
die [aangever 1] met een mes, althans een scherp voorwerp, in zijn buik
heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht kunnen volgen
dat hij op of omstreeks 28 juli 2024 in Aruba, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [aangever 1] met een mes, althans een scherp voorwerp, in zijn buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
2.
dat hij op of omstreeks 28 juli 2024 in Aruba, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [aangever 2] met een mes, althans een scherp voorwerp, aan zijn buik
heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid,
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht kunnen volgen
dat hij op of omstreeks 28 juli 2024 in Aruba, [aangever 2] heeft mishandeld met een wapen, te weten een mes, althans een scherp voorwerp, zijnde een wapen als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Wapenverordening, door die [aangever 2] met bedoeld mes aan zijn buik te snijden.
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Beoordeling ten laste gelegde feiten
Standpunt openbaar ministerie
Ter terechtzitting is door de officier van justitie betoogd – kort en zakelijk weergegeven - dat op grond van het procesdossier wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag (feit 1) en aan poging zware mishandeling (feit 2). De verdachte heeft met een mes van substantiële omvang meermalen gezwaaid en gestoken in een krappe omgeving, terwijl de slachtoffers op korte afstand van hem stonden. Op grond van de getuigenverklaringen blijkt dat de verdachte begon met de intimidatie en dat hij degene was die het mes bij zich had, zodat van noodweer geen sprake kan zijn.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt en dat hij dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, althans ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven - dat de verdachte volgens zijn verklaring in een worsteling met één van de aangevers op de grond is gevallen, dat hij daarbij een steekvoorwerp van de aangever op de grond zag liggen, dat heeft gepakt en er uit noodzakelijke zelfverdediging mee zwaaide, waarbij één van de aangevers is geraakt.
Oordeel Gerecht
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het Gerecht het volgende vast.
Op 28 juli 2024 ontstaat er in een nauwe doorgang bij Kalibra Bar en South Beach een confrontatie tussen de verdachte enerzijds en de twee aangevers anderzijds. De verdachte is op dat moment met zijn vriendin en een vriendin van zijn vriendin op stap. De twee aangevers zijn op dat moment met een groep van in totaal zes tot acht personen. In een worsteling vallen de verdachte en aangever [aangever 1] samen op de grond. In het gevecht wordt aangever [aangever 1] vervolgens door de verdachte in zijn buik geraakt met een scherp voorwerp. Op de foto’s van het letsel is een brede diepe snee te zien. Ook aangever [aangever 2] heeft naderhand een kleine krasverwonding op zijn buik.
Het Gerecht stelt vast dat de verschillende getuigenverklaringen voor het overige grotendeels uiteen lopen, met name waar het gaat om de aanleiding tot het steken en ten aanzien van het mes/steekvoorwerp zelf. Enerzijds verklaren verschillende getuigen behorend bij de ‘groep’ van de aangevers over een mes van ongeveer 25 centimeter, dan wel een groot professioneel vismes, dan wel een ‘kampeermes’ en over een mes met een zilverkleurig lemmet met een houten handvat. Anderzijds heeft de verdachte zelf opvallend gedetailleerd verklaard over een zelfgemaakt steekvoorwerp, niet zijnde een mes. Het mes of steekvoorwerp zelf is niet aangetroffen. Daarnaast lopen de verklaringen uiteen waar het gaat om de vraag waar of bij wie het mes vandaan kwam. De getuigen die behoorden tot de ‘groep’ van de aangevers verklaren overwegend dat de verdachte het mes (bij zich) had en/of uit een tas haalde, terwijl de verdachte verklaart dat hij het steekvoorwerp op de grond zag liggen nadat hij met één van de aangevers was gevallen in de worsteling, en dat hij dit toen heeft gepakt en daarmee uit zelfverdediging heeft gezwaaid en iemand heeft geraakt. Dit vindt in zoverre steun in de getuigenverklaring van de vriendin van de verdachte, dat de verdachte dit direct na het gebeuren aan haar had verteld. Ook de verklaring van de aangever [aangever 2], inhoudende dat de verdachte op enig moment naar de vloer was gezakt en een mes vanuit de richting van zijn voeten had gepakt, waarmee hij vervolgens zwaaide, biedt steun aan verdachtes verklaring.
Het Gerecht stelt vast er zich in het dossier geen objectieve, onafhankelijke getuigenverklaringen bevinden, en dat behoedzaamheid bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen geboden is. In dat licht bezien acht het Gerecht de verklaring van de verdachte dat hij samen met twee vrouwen was, een woordenwisseling kreeg met een groep van zes tot acht personen in een nauwe omgeving, in een worsteling is geraakt waarbij hij samen met één van de aangevers op de grond is gevallen, dat hij daarbij een steekvoorwerp op de grond heeft gezien en heeft gepakt en in een actie van noodzakelijke zelfverdediging daarmee in een zwaaibeweging aangever [aangever 1] heeft geraakt - mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en op grond van het procesdossier - niet onaannemelijk. Hoewel de verdachte dit zelf heeft ontkend wil het Gerecht daarbij wel aannemen dat hij in die handelingen vervolgens ook aangever [aangever 2] met het steekvoorwerp heeft geraakt. De omstandigheid dat het steekwapen op de grond lag, maakt – anders dan de officier van justitie heeft betoogd – niet dat het gevaar voor de verdachte was geweken en er geen sprake meer was van een noodweersituatie. Mede gelet op de beperkte ruimte waar zich de gebeurtenissen afspeelden en het aantal personen waaruit de groep rond de aangevers bestond, mocht de verdachte menen zich nog immer in een bedreigende situatie te bevinden, waartegen hij zich mocht verdedigen.
Gelet op het voorgaande concludeert het Gerecht als volgt. Het Gerecht acht allereerst ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde – mede gezien het vastgestelde letsel - niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met zijn handelen, door een zwaai te maken met een steekvoorwerp in de onderhavige situatie, welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daarmee de aangever [aangever 1] van het leven zou beroven, zodat de verdachte om die reden hiervan wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde acht het Gerecht, op grond van het onderhavige procesdossier, niet onaannemelijk dat de verdachte heeft gehandeld in een situatie waarbij hij zichzelf diende te verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Dit brengt mee dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld. Daardoor ontbreekt het bewijs voor het desbetreffende in de tenlastelegging van (poging) tot (zware) mishandeling (met een wapen) besloten liggende bestanddeel, zodat de verdachte ook van die feiten daarvan zal worden vrijgesproken.

BESLISSING:

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair en onder 2 primair en subsidiair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. W.C.E. Winfield bijgestaan door
mr. J. van der Vegte, (zittingsgriffier), en op 14 maart 2025 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.