ECLI:NL:OGEAA:2025:272

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
AUA202502274 KG
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over onrechtmatige hinder door ophoging van grond en afwatering

In deze zaak, die op 17 september 2025 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, hebben eiseressen [Eiseres 1] en [Eiseres 2] een kort geding aangespannen tegen gedaagde [Gedaagde] vanwege onrechtmatige hinder. De eiseressen zijn eigenaars van percelen die grenzen aan het perceel van gedaagde, die bezig is met het ontwikkelen van zijn grond. Eiseressen stellen dat gedaagde grote hoeveelheden zand heeft gestort en het maaiveld heeft opgehoogd, wat leidt tot ernstige hinder en schade aan hun eigendommen. Ze vorderen onder andere dat gedaagde wordt verboden om verder materiaal te storten en dat hij de afwateringssituatie herstelt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 augustus 2025 hebben partijen hun standpunten toegelicht. Eiseressen hebben een rapport van een deskundige overgelegd, waaruit blijkt dat de ophoging door gedaagde een gevaarlijke en onveilige situatie heeft gecreëerd. Het Gerecht heeft geoordeeld dat eiseressen voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat gedaagde onrechtmatig handelt door hinder te veroorzaken. Het Gerecht heeft de vorderingen van eiseressen toegewezen, met uitzondering van de vordering om een derdenbeding op te nemen in toekomstige koopovereenkomsten, wat werd afgewezen op basis van contractsvrijheid.

Het vonnis bevat verschillende bevelen aan gedaagde, waaronder het verbod om verder materiaal te storten en het herstel van de afwateringssituatie. Tevens is er een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagde in gebreke blijft. Gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten van eiseressen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Vonnis van 17 september 2025
Behorend bij AUA202502274 KG
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:

1.[Eiseres 1], hierna ook te noemen: [eiseres 1],

2. [Eiseres 2],hierna ook te noemen: [eiseres 2],
te Aruba,
eiseressen,
hierna ook gezamenlijk te noemen: [eiseressen],
gemachtigde: mr. J.J. Steward,
tegen:
[Gedaagde],
te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- extra productie van [eiseressen];
- de mondelinge behandeling op 28 augustus 2025;
- de door dit Gerecht op 28 augustus 2025 gegeven (tot aan de uitspraak van dit vonnis geldende) ordemaatregel.
1.2
Ter zitting zijn verschenen [eiseressen] bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd en [gedaagde] in persoon. Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd. [Eiseressen] hebben dit mede aan de hand van een voorgedragen en overgelegde pleitnota voorzien van toegelaten producties gedaan. Partijen hebben op elkaars stellingen gereageerd of kunnen reageren. Partijen hebben ook vragen van het Gerecht beantwoord.
1.3
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag vonnis zou worden gewezen.
2. DE FEITEN
2.1 [
Eiseres 1] is eigenares van het perceel [adres 1], kadastraal bekend als [kadastraal nummer 1] (index [index nummer 1]) en [kadastraal nummer 2] (index [index nummer 2]).
2.2 [
Eiseres 2] is eigenares van het perceel [adres 2], kadastraal bekend als [kadastraal nummer 1] (index [index nummer 3]) en [kadastraal nummer 2] (index [index nummer 4]).
2.3
Aan de achterzijde van deze percelen grenst het perceel, kadastraal bekend als [kadastraal nummer 1], dat in eigendom aan [gedaagde] toebehoort. [Gedaagde] ontwikkelt dat perceel ten behoeve van bebouwing in de toekomst.
2.4
Tussen de percelen van [eiseressen] en het perceel van [gedaagde] bevinden zich de erfafscheidingsmuren van [eiseressen].
2.5 [
Gedaagde], aan wie door het Land een verkavelingsvergunning is afgegeven, heeft de afgelopen weken op zijn perceel grote hoeveelheden zand gestort en het maaiveld opgehoogd tegen de erfafscheidingsmuren van [eiseressen] Dat doet hij om zijn perceel bouwrijp te maken.
2.6
Bij brief van 20 juni 2025 heeft de gemachtigde van [eiseressen] [gedaagde] gesommeerd om -samengevat- binnen twee weken de tegen de muren van [eiseressen] aangebrachte ophoging volledig te verwijderen, en verwijderd te houden, met inachtneming van een minimale afstand van ten minste twintig (20) meter tussen iedere ophoging of grondverplaatsing en de erfafscheidingsmuren van de percelen, de afwatering te herstellen naar wat het was, maatregelen te treffen die verdere schade aan de eigendommen van [eiseressen] voorkomen en de bestaande schade niet te verergeren, en een derdenbeding in de zin van artikel 6:253 BW overeen te komen met toekomstige kopers van kavels van zijn perceel.
2.7 [
Gedaagde] heeft aan deze sommatie niet voldaan.
2.8
Op verzoek van [eiseressen] heeft [deskundige] (hierna: [deskundige]) de situatie ter plaatse beoordeeld. [Deskundige] heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 22 augustus 2025. In dat rapport concludeert [deskundige] dat de door [gedaagde] aangebrachte ophoging een gevaarzettend, constructief onveilig en tevens sociaal onveilige situatie heeft gecreëerd. [Deskundige] constateert (onder andere):
i. dat de door [gedaagde] opgehoogde grond een constante zijdelings druk teweeg brengt die de constructieve grenzen van deze muren overschrijdt;
ii. dat de natuurlijke afwatering is geblokkeerd;
iii. dat het water nu achter de erfafscheidingsmuren van [eiseressen] blijft accumuleren en dat dit tot doorsijpelend vocht en blijvende verzadiging van de ondergrond leidt en in combinatie met de druk van de zandmassa er een voortdurende belasting ontstaat die de muren, gezien hun constructieve eenvoud, niet kunnen dragen;
iv. dat er reeds schade aan de erfafscheidingsmuren is ontstaan;
v. dat door de ophoging er sprake is van een ernstig verlies van privacy en beveiliging van de percelen van [eiseressen];
vii. dat er een acuut risico van instorting ontstaat;
viii. dat een voortdurende onrechtmatige inbreuk op eigendom en woongenot ontstaat.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Eiseressen] vorderen dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de volgende beslisingen neemt:
a. a) [Gedaagde] te verbieden om vanaf de datum van dit vonnis nog langer zand, grond, rotsen of enig ander materiaal te storten of de bodem op zijn perceel op te hogen binnen een straal van 10 meter gerekend vanaf de erfafscheidingsmuren van [eiseressen];
b) [Gedaagde] te bevelen om binnen zeven (7) dagen na de datum van dit vonnis het reeds op zijn perceel aangebrachte zand, grond, rotsen of enig ander materiaal en/of ophoging volledig te verwijderen en verwijderd te houden tot op een afstand van ten minste tien (10) meter van de erfafscheidingsmuren van [eiseressen];
c) [Gedaagde]e bevelen de afwaterings- en drainagesituatie te herstellen en hersteld te houden in de staat waarin deze verkeerde voor de door [gedaagde] uitgevoerde ophoging, althans zodanig te herstellen en hersteld te houden dat regen- en oppervlaktewater op zijn perceel niet langer achter de percelen van [eiseressen] afgedamd blijft en/of richting de percelen van [eiseressen] wordt gestuwd;
d) [Gedaagde] te bevelen om bij verkoop of overdracht van (delen van) zijn perceel een derdenbeding ex artikel 6:253 BW in de transportakte op te nemen ten behoeve van [eiseressen], inhoudende dat de opvolgende eigenaar de verplichtingen onder a) tot en met
c) naleeft voor de duur van een nog te entameren bodemzaak, en [gedaagde] te verplichten binnen twee weken na verkoop een afschrift daarvan aan [eiseressen] verstrekt ter verificatie;
e) te bepalen dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van Afl. 1.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat hij in gebreke blijft om aan één of meer van de onder a) t/m d) gevorderde hoofdveroordelingen te voldoen;
f) [Gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder ook begrepen de nakosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis.
3.2 [
Gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3
Het Gerecht zal hierna, waar nodig, nader op de standpunten van partijen ingaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
De vorderingen van [eiseressen] strekken ertoe een (volgens hen) onrechtmatige toestand te beëindigen nu zij in hun woongenot en privacy worden geschaad. Dit betekent dat [eiseressen] een spoedeisend belang hebben bij hun vordering.
4.2
Dit kort geding draait in de kern om de vraag of [gedaagde] onrechtmatig handelt door hinder bij [eiseressen] te veroorzaken. In kort geding kan het Gerecht hierover slechts een voorlopig oordeel geven. Dit betekent dat [eiseressen] voor toewijzing van hun vorderingen voldoende aannemelijk moeten maken dat de rechter in een eventuele bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat sprake is van onrechtmatige hinder.
4.3
Op grond van artikel 5:37 BW is het een eigenaar van een erf niet toegestaan aan eigenaars van andere erven hinder toe te brengen op een wijze die onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. Uit deze omschrijving volgt dat niet iedere overlast onrechtmatig is. Enige hinder zal – zeker bij buren – vaak onvermijdelijk zijn en moet ook worden geduld. Of sprake is van onrechtmatige hinder hangt volgens vaste rechtspraak af van de aard, de ernst en de duur van de hinder, de toegebrachte schade en van de overige omstandigheden van het geval.
4.4 [
Eiseressen] stellen dat sprake is van onrechtmatige hinder omdat de afwatering van regenwater door het handelen van [gedaagde] radicaal is verstoord. Voorheen stroomde het regenwater via de natuurlijke afloop richting de openbare weg, maar nu blijft het regenwater achter de erfafscheidingsmuren van [eiseressen] staan. Hierdoor ontstaat er fysieke schade en instabiliteit van de eigendommen (muren, bebouwing, zwembad) van [eiseressen] Verder stellen [eiseressen] dat door de terreinverhoging zij geconfronteerd worden met ongewenste inkijk en verhoogde toegankelijkheid van hun erf. Ter onderbouwing hiervan verwijzen zij naar het door hen overgelegde rapport van [deskundige]. [Gedaagde] ontkent dat door zijn toedoen er sprake is van onrechtmatige hinder.
4.5
Naar het voorlopig oordeel van het Gerecht hebben [eiseressen] met de overlegging van het inzichtelijke en van duidelijke foto’s voorziene rapport van [deskundige] voldoende onderbouwd dat door het toedoen van [gedaagde] er sprake is van onrechtmatige hinder. Sterker nog, [gedaagde] heeft de bevindingen van dit rapport niet dan wel onvoldoende onderbouwd weersproken. Het Gerecht neemt daarom voorshands aan dat er sprake is van onrechtmatige hinder. Dit betekent dat niet onaannemelijk is dat een bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde] maatregelen zal moeten nemen om de onrechtmatige hinder die hij aan de percelen van [eiseressen] toebrengt weg te nemen. Gelet hierop zullen de vorderingen onder a., b. en c. worden toegewezen zoals opgenomen in het dictum.
4.6
Voor wat betreft de vordering onder d. wordt het volgende overwogen. Deze vordering, die ertoe strekt om een beding in de nog te sluiten koopovereenkomsten tussen [gedaagde] en de eventuele opvolgende eigenaren op te nemen, zal worden afgewezen. Het Gerecht kan immers in een voorlopige uitspraak derden, zoals de eventuele opvolgende eigenaren, en [gedaagde] niet dwingen dat zij een derdenbeding in hun nog te sluiten koopovereenkomsten moeten opnemen. Dit volgt uit de principe van contractsvrijheid, waarbij de vrije wil van de eventuele opvolgende eigenaren en [gedaagde] in principe leidend is voor de totstandkoming van de inhoud van die koopovereenkomsten. Ook zou hierdoor een onomkeerbare situatie in het worden leven geroepen, en daar moet een kortgedingrechter voor waken. Dat deze voorziening nodig is om te voorkomen dat de opvolgende eigenaren de onrechtmatige hinder zullen voortzetten, maakt het vorenstaande niet anders. Deze stelling is namelijk zodanig speculatief dat dit geen rechtmatig belang oplevert. Bovendien kunnen [eiseressen] in het voornoemd geval zelf een verzoek indienen tegen opvolgende eigenaren die in de toekomst doorgaan met het storten van zand, grond, rotsen of enig ander materiaal op het perceel dat grenst aan de erfafscheidingsmuren van [eiseressen].
4.7
Afweging van de belangen van partijen maakt al het vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van [gedaagde] ten opzichte van die van [eiseressen] bij afwijzing van hun toe te wijzen vorderingen.
4.8
Als prikkel tot nakoming van het vonnis zal het Gerecht aan iedere afzonderlijke veroordeling een dwangsom verbinden, zoals [eiseressen] hebben gevorderd. [Gedaagde] heeft tegen de gevorderde dwangsommen ook geen verweer gevoerd. Het Gerecht ziet wel aanleiding om de dwangsommen ambtshalve te maximeren op de manier zoals in het dictum van dit vonnis is vermeld. Volledigheidshalve overweegt het Gerecht dat met dit vonnis de ordemaatregel is vervallen.
4.9 [
Gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiseressen] Die kosten worden tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.175,- (Afl. 450,- aan griffierechten, Afl. 225,- aan explootkosten en Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde), te vermeerderen met (1) Afl. 250,- aan vergoeding voor nakosten, (2) Afl. 150,- aan vergoeding voor explootkosten en (3) wettelijke rente vanaf de 15de dag na de uitspraak van dit vonnis.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
verbiedt [gedaagde] om vanaf heden nog langer zand, grond, rotsen of enig ander materiaal te storten of de bodem op zijn perceel op te hogen binnen een straal van 10 meter gerekend vanaf de erfafscheidingsmuren van [eiseressen], op straffe van een door [gedaagde] ten behoeve van [eiseressen] te verbeuren dwangsom van Afl. 1.000,- voor elke dag of deel daarvan dat [gedaagde] in strijd met het voormeld verbod handelt, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van Afl. 200.000,-;
5.2
beveelt [gedaagde] om binnen zeven (7) dagen na heden het reeds op zijn perceel aangebrachte zand, grond, rotsen of enig ander materiaal en/of ophoging volledig te verwijderen en verwijderd te houden tot op een afstand van ten minste tien (10) meter van de erfafscheidingsmuren van [eiseressen];
5.3
beveelt [gedaagde] de afwaterings- en drainagesituatie te herstellen en hersteld te houden in de staat waarin deze verkeerde voor de door [gedaagde] uitgevoerde ophoging, althans zodanig te herstellen en hersteld te houden dat regen- en oppervlaktewater op zijn perceel niet langer achter de percelen van [eiseressen] afgedamd blijft en/of richting de percelen van [eiseressen] wordt gestuwd;
5.4
bepaalt dat [gedaagde] ten behoeve van [eiseressen] een dwangsom verbeurt van Afl. 1.000,- voor elke dag of deel daarvan dat hij in gebreke blijft uitvoering te geven aan de onder 5.2 en 5.3 voormelde bevelen en bepaalt voorts dat [gedaagde] te dezen vooralsnog maximaal Afl. 200.000,-- aan dwangsommen kan verbeuren;
5.5
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [eiseressen] worden begroot op Afl. 2.575,-, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf de 15de dag na de uitspraak van dit vonnis;
5.6
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag, 17 september 2025 in aanwezigheid van de griffier.