ECLI:NL:OGEAA:2025:262

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
AUA202402456
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake het recht van erfpacht en mondelinge koopovereenkomst met betrekking tot een perceel domeingrond

In deze zaak, die op 3 september 2025 is behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gaat het om een geschil tussen eiser en gedaagde over de levering van een perceel domeingrond. Eiser stelt dat hij op 5 juni 2005 een mondelinge koopovereenkomst heeft gesloten met betrokkene voor de aankoop van het perceel, maar deze overeenkomst is niet schriftelijk bevestigd. Gedaagde betwist dat er een rechtsgeldige koopovereenkomst tot stand is gekomen en verwijst naar een eerder hofvonnis waarin de eigendom van het perceel aan betrokkene is toegewezen. Het hofvonnis, dat onherroepelijk is, heeft ook betrekking op de afwikkeling van de nalatenschap van betrokkene, die is overleden in 2013. Eiser vordert nu dat gedaagde het perceel aan hem levert en dat gedaagde terugbetaalt wat hij meer heeft betaald dan de koopprijs. Gedaagde heeft echter al medewerking verleend aan de levering van het perceel aan de erfgenamen van betrokkene en stelt dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen. Het Gerecht oordeelt dat eiser de erfgenamen van betrokkene in rechte moet oproepen, aangezien zij materieel belanghebbenden zijn. De verdere beslissing wordt aangehouden.

Uitspraak

Vonnis van 3 september 2025
Behorend bij A.R. AUA202402456
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[Eiser],
te Aruba,
EISER, hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. N.S. GRAVENSTIJN,
tegen:
[Gedaagde],
te Aruba,
GEDAAGDE, hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. D.G. CROES

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE BEOORDELING

2.1 [
Eiser] stelt op 5 juni 2005 het recht van erfpacht op een perceel domeingrond (721m2, kadastrale aanduiding [kadastraal nummer], adres: [adres], hierna: het Perceel) met betonnen opstal te hebben gekocht van [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) voor een koopsom van Awg. 250.000,00. Het betreft een mondelinge koopovereenkomst die uiteindelijk niet op papier is bevestigd.
2.2
De (deels bij repliek gewijzigde) vorderingen van [eiser] zien - zeer kort samengevat - erop dat de woning aan hem juridisch wordt geleverd en dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van wat hij in de loop der jaren meer dan de koopprijs van Awg. 250.000,00 aan haar heeft betaald, al dan niet ten titel van huur.
2.3
Uit een vonnis in hoger beroep van 14 juni 2022 (zaaknummer AUA2019H00057, gepubliceerd: ECLI:NL:OGHACMB:2022:243), dat onherroepelijk is, blijkt dat [gedaagde] met [betrokkene] in 1993 op huwelijkse voorwaarden is gehuwd. [Betrokkene] is overleden op 28 mei 2013 en hun huwelijk was ontbonden op 13 mei 2008.
2.4
Verder blijkt uit het hofvonnis dat [betrokkene] die procedure is begonnen tegen [gedaagde]. De procedure is overgenomen door zijn vijf erfgenamen (hierna: de erven [betrokkene]). De vorderingen zien – kort gezegd – op afwikkeling van de nalatenschap van [betrokkene], waaronder het Perceel. Inzake het Perceel heeft het hof de volgende veroordelingen uitgesproken:
“3.1 veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan de notariële overdracht, onbezwaard, van de aan partijen genoegzaam bekende percelen (…) en [adres] aan de gezamenlijke deelgenoten in in de nalatenschap van wijlen [betrokkene] onder het verlenen van kwijting ten aanzien van de koopprijs;
3.2
veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de gezamenlijke deelgenoten in de nalatenschap van wijlen [betrokkene] te betalen een bedrag van Afl. 111.257,16 aan geïncasseerde huurpenningen tot en met mei 2008, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2008;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] voorts tot afdracht van door haar na mei 2008 tot aan de overdracht aan de boedel voor de panden (…) en [adres] ontvangen huurpenningen (minus de door haar ten aanzien van die panden gemaakte redelijke kosten), deze nettobedragen steeds te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat de desbetreffende huurbetalingen zijn ontvangen;”
2.5
Bij antwoord betwist [gedaagde] dat tussen wijlen [betrokkene] en [eiser] een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Verder brengt zij voormeld hofvonnis in het geding. Zij heeft al in 2022 alle vereiste medewerking aan de levering van het Perceel verleend maar om voor haar onbekende redenen staat het proces bij notaris Tromp stil. Verder constateert zij dat zij is veroordeeld tot betaling van de huuropbrengsten aan de [betrokkene]. [Eiser] is dus bij haar aan het verkeerde adres met zijn vorderingen tot levering van het Perceel en tot terugbetaling van teveel betaalde bedragen zodat hij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, althans dat zijn vorderingen moeten worden afgewezen.
2.6
Bij repliek zegt [eiser] verheugd te zijn met het hofvonnis. Hij leidt daaruit af dat [gedaagde] het Perceel aan [eiser] moet leveren op grond van de rechtsgeldige mondelinge verkoop. Daarnaast beroept hij zich op verkrijgende verjaring en heeft hij een brief gestuurd aan alle notarissen dat zij de levering van het Perceel niet mogen verrichten tot in deze zaak vonnis zal zijn gewezen. Bij dupliek herhaalt [gedaagde] haar standpunt.
2.7
Het Gerecht overweegt dat uit het hofvonnis blijkt dat de eigendom van het Perceel toebehoort aan de [betrokkene]. [Gedaagde] heeft zich bij het hofvonnis neergelegd en werkt mee aan levering van het Perceel aan de [betrokkene]. Anders dan [eiser] stelt kan het Gerecht er niet vanuit gaan dat sprake is van een rechtsgeldige koopovereenkomst. [Gedaagde] betwist dit immers en het Gerecht weet niet of de [betrokkene] het standpunt van [eiser] onderschrijven. Enige bewijsstuk daaromtrent is door [eiser] niet overgelegd.
2.8
Daarom zal het Gerecht bepalen dat [eiser] de [betrokkene], zoals die zijn vermeld in de aanhef van het hofvonnis, op grond van artikel 12a Rv in het geding moet oproepen. Duidelijk is immers dat zij op grond van dat hofvonnis de materieel belanghebbende partijen zijn. Dat is niet langer [gedaagde] zodat zij er geen belang meer bij heeft een gedegen inhoudelijk verweer tegen de vorderingen van [eiser] te voeren. Dat hebben de [betrokkene] mogelijk wel en dat mogelijke verweer mogen zij in deze procedure als opgeroepen derden naar voren brengen. Het is aan [eiser] om te beslissen of hij dezelfde of soortgelijke vorderingen als tegen [gedaagde] ook tegen de [betrokkene] wil instellen.
2.9
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.DE UITSPRAAK

Het gerecht:
bepaalt dat [eiser] de [betrokkene] op grond van artikel 12a Rv in rechte moet oproepen tegen de rolzitting van woensdag 8 oktober 2025,
bepaalt dat met het oproepingsexploot een kopie van alle processtukken moet worden meebetekend door de deurwaarder,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag, 3 september 2025 in aanwezigheid van de griffie