ECLI:NL:OGEAA:2025:261

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
AUA202500134
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidenteel verzoek tot provisionele voorziening in civiele zaak tussen RBC Royal Bank en A.I.S. Aruba Industrial Services

Op 3 september 2025 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen RBC Royal Bank (ARUBA) N.V. en A.I.S. Aruba Industrial Services N.V. RBC heeft een incidenteel verzoek ingediend tot een provisionele voorziening, waarbij zij vordert dat A.I.S. de aan haar in fiduciair eigendom overgedragen goederen afstaat en een voorschot van Afl. 3.356.023,69 betaalt. A.I.S. verzet zich tegen deze vordering en stelt dat RBC misbruik van recht maakt en dat er geen spoedeisend belang is. De procedure is gestart na een reeks van betalingsachterstanden van A.I.S. en een eerdere overeenkomst tussen partijen, de Facility Agreement van 28 januari 2020, waarin afspraken zijn gemaakt over de terugbetaling van leningen.

Het Gerecht heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat RBC haar zorgplicht jegens A.I.S. niet heeft geschonden. De vorderingen van RBC zijn afgewezen omdat het Gerecht twijfels heeft over de rechtmatigheid van de gevraagde executie van zekerheden. Het Gerecht heeft ook opgemerkt dat de beperkte procesvoering in deze incidentele procedure niet voldoende inzicht biedt in de situatie van A.I.S. en de gevolgen van de vordering van RBC. De uitspraak houdt in dat RBC in de proceskosten van A.I.S. wordt veroordeeld en dat de zaak wordt verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het uitoefenen van executiebevoegdheden door banken en de impact van dergelijke acties op de bedrijfsvoering van hun cliënten, vooral in het licht van de Covid-pandemie. Het Gerecht heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling van de hoofdzaak, waarbij RBC de gelegenheid krijgt om haar standpunt verder toe te lichten.

Uitspraak

Vonnis van 3 september 2025
Behorend bij A.R. AUA202500134 AR
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
RBC ROYAL BANK (ARUBA) N.V.,
te Aruba,
eiseres in de hoofdzaak,
verzoekster in het incident,
hierna ook te noemen: RBC,
gemachtigden: mr. M.L.J.J.P. WILLEMS, mr. J.J. STEWARD,
tegen:
A.I.S. ARUBA INDUSTRIAL SERVICES N.V.,
te Aruba,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna ook te noemen A.I.S. ,
gemachtigde: mr. A.A. RUIZ, mr. E.A. Suarez.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift houdende eis in de hoofdzaak tevens houdende een incidenteel verzoek tot provisionele voorziening;
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VORDERINGEN VAN RBC IN HET INCIDENT EN DE CONCLUSIE VAN AIS

2.1
Zakelijk en verkort weergegeven vordert RBC dat AIS wordt veroordeeld om de aan haar in fiduciair eigendom overgedragen goederen aan haar af te geven en om bij wijze van voorschot aan RBC te voldoen Afl. 3.356.023,69, waarop in mindering strekt de netto-opbrengst van de verkoop van de fiduciair overgedragen goederen, met veroordeling van AIS in de proceskosten.
2.2
AIS verzoekt het Gerecht om de provisionele vordering af te wijzen. Als deze toch wordt toegewezen verzoekt zij het Gerecht om aan het provisionele vonnis uitvoerbaarheid bij voorraad te onthouden.

3.DE BEOORDELING

3.1
De vorderingen van RBC in de hoofdzaak zijn identiek, behalve dan dat RBC in de hoofdzaak ook nog een verklaring voor recht vordert dat AIS toerekenbaar tekort is geschoten op grond van artikel 6:74 BW bij de uitvoering van de Facility Agreement van 28 januari 2020 jegens RBC.
3.2
Deze Facility Agreement is de laatste van een reeks van dergelijke overeenkomsten die door partijen is ondertekend in het kader van de kredietrelatie die tussen partijen al vele jaren bestaat. Uit de Facility Agreement blijkt dat door RBC aan AIS gelden ter beschikking gesteld voor een totaal bedrag van circa Awg. 4.000.000,00. Daarnaast is er nog een creditcard faciliteit van totaal USD 20.000,00. In de Facility Agreement worden de zekerheden opgesomd; onder andere hypotheekrechten op twee onroerende zaken, fiduciaire eigendom van zowat alle activa, overdracht van vorderingen en een persoonlijke garantie van Awg. 4.600.000,00, persoonlijk afgegeven door de statutair bestuurder van AIS. Op pagina 8 (i) van de Facility Agreement staat onder andere het volgende beding onder het kopje “Rights of default”:
“Upon the occurence of any Event of Default, all obligations of the Borrower shall become immediately due and payable without notice or demand.”
3.3
RBC stelt dat AIS al lange tijd haar aflossingsverplichtingen niet nakomt. Zij heeft meerdere sommatiebrieven gezonden, laatstelijk op 5 juni 2024, zonder dat dit tot aflossing van de uitgeleende gelden heeft geleid. RBC heeft inmiddels gebruik gemaakt van artikel (iii) onder het kopje Rights of Defaults dat als volgt luidt:
“Upon the occurence of any Event of Default the Bank shall be entitled to take possession of and to proceed with foreclosure on any items of the collateral.”Zij heeft een aan haar verhypothekeerde onroerende zaak “naar de veiling gestuurd” maar er werd geen bod op uitgebracht. Het doel van deze procedure is een executoriale titel te verkrijgen zodat RBC haar overige zekerheden kan uitwinnen, vooral door de aan haar in fiduciaire eigendom overgedragen roerende zaken te revindiceren en door middel van een openbare veiling te verkopen. Zij heeft op 18 december 2024 conservatoire beslagen tot afgifte en verhaalsbeslagen op de aan haar in fiduciaire eigendom overgedragen roerende zaken gelegd. RBC voert aan dat haar provisionele vordering moet worden getoetst aan de vereisten van een geldvordering in kort geding. Zij voldoet aan die vereisten.
3.4
Het verweer van AIS tegen de provisionele vordering luidt, zakelijk samengevat, als volgt. Voor het eerst op 23 maart 2022 is zij gesommeerd tot betaling van het verschuldigde bedrag als vermeld in de Facility Agreement van 28 januari 2020. Dat is in strijd met de klachtplicht nu RBC het standpunt inneemt dat AIS reeds voor de intrede van de Covid-pandemie in maart 2020 haar verplichtingen niet is nagekomen. Door RBC wordt de provisionele vordering gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is bedoeld. Kennelijk wil RBC snel een vonnis met een definitief en declaratoir karakter verkrijgen maar eerst zal toch vast moeten komen te staan of AIS toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen op grond van de Facility Agreement. En daarvoor leent een incidentele procedure waarin hoor en wederhoor onvoldoende zijn gewaarborgd zich niet waarbij moet worden voorkomen dat de rechter in de hoofdzaak voor de voeten wordt gelopen. Verder is er geen sprake van (gevaar van) dat de goederen aan het verhaal worden onttrokken omdat zij volop worden ingezet voor de bedrijfsvoering zodat de afwezigheid van een bewaarder niet van belang is. De hoogte van de vordering van RBC is niet in voldoende mate aannemelijk en er is evenmin sprake van spoedeisend belang. Vanaf maart 2023 voldoet AIS structureel aan haar aflossingsverplichtingen; zij lost vanaf maart 2023 Awg. 28.000,00 per maand af en vanaf december 2024 Awg. 40.000,00. Wel degelijk is sprake van een restitutierisico omdat RBC de roerende zaken, nodig voor de bedrijfsvoering, wil veilen. Verder geldt dat AIS te lijden heeft gehad onder de Covid-pandemie maar daar, overigens zonder de door RBC toegezegde hulp, weer bovenop is gekomen. Zij is doende met herfinanciering van de leningsfaciliteiten van RBC maar dat is nog niet gelukt. Een van haar onroerende zaken is inmiddels door RBC geveild tegen een koopprijs lager dan de marktwaarde. De handelwijze van RBC is in strijd met haar bancaire zorgplicht, temeer nu AIS een stijgende omzet kent waaruit de (hogere) aflossingen aan RBC kunnen worden gedaan. Door de publiekelijk aangekondigde veilingen heeft RBC herfinanciering bij een andere bank ernstig gefrustreerd. RBC houdt AIS niet op de hoogte van wat haar huidige vordering is. Met dit verzoek maakt RBC misbruik van recht. Bovendien gaat het niet alleen om terugbetaling van geldbedragen maar zal bij toewijzing van de provisionele vordering het faillissement van AIS onvermijdelijk zijn wat weer leidt tot werkloosheid van haar 20 werknemers. Tot slot doet RBC een beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid.
3.5
Het Gerecht stelt voorop dat het hier gaat om een incidentele vordering, strekkende tot toewijzing van een gedeelte van de vorderingen in de hoofdzaak, zonder dat er een zitting heeft plaatsgevonden of een volledige conclusiewisseling. Dat betekent dat voor toewijzing van de vordering noodzakelijk is dat het Gerecht zou moeten kunnen volstaan met een
prima facie-beoordeling; met andere woorden het moet gelijk duidelijk zijn dat de vordering kan worden toegewezen ondanks de gevoerde verweren. Maar…, de verweren hebben het Gerecht wél doen twijfelen zodat de provisionele vordering niet kan worden toegewezen. Dat wordt hierna uitgelegd.
3.6
Zoals AIS terecht aanvoert hebben banken een bijzondere zorgplicht jegens hun cliënten. Weliswaar is het zonder meer toegestaan dat RBC met AIS overeenkomt dat, als sprake verzuim door de schuldenaar, dit leidt tot onmiddellijke opeisbaarheid van haar vorderingen, maar dat wil nog niet zonder meer zeggen dat RBC in redelijkheid van haar bevoegdheid tot executie van haar zekerheden voluit gebruik mag maken. Het Gerecht overweegt dat hij als gevolg van de beperkte procesvoering in dit incident er nu onvoldoende zicht op heeft of RBC deze zorgplicht al dan niet schendt. Daarom kan nu niet in voldoende mate worden beoordeeld of opeising van haar zekerheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid al dan niet onaanvaardbaar is. AIS voert immers aan dat zij doende is met herfinanciering, dat die willens en wetens wordt gefrustreerd door RBC die veilingen publiekelijk aankondigt, dat zij, na de Covid-periode waarin zij geen enkele steun van RBC kreeg terwijl die wel was toegezegd, regelmatige en steeds hogere aflossingen is gaan doen en dat executie tot faillissement leidt. Het Gerecht mist de reactie van RBC hierop. Vooral zou het Gerecht van RBC willen vernemen of deze stellingen van AIS feitelijk kloppen. Als inderdaad door AIS elke maand wordt afgelost als gevolg van stijgende omzetten kan RBC het Gerecht meenemen in haar afweging waarom executie van de zekerheden door middel van een veiling toch meer oplevert dan maandelijkse aflossingen, waarbij ongetwijfeld de maandelijks te vervallen rentetermijnen zullen worden betrokken. Daarbij neemt het Gerecht in aanmerking dat zowel de beslagrechter als het hof in hoger beroep (beschikking van 16 oktober 2024, nr. AUA2024H00369) het verzoek tot sequestratie van de beslagen roerende zaken heeft afwezen omdat niet van gevaar voor verduistering is gebleken zodat het Gerecht zich ook afvraagt wat nu het spoedeisend belang van RBC is. Kortom: niet is uit te sluiten dat de rechter in de bodemprocedure de vorderingen van RBC zal toewijzen maar in deze incidentele procedure kan niet het groene licht aan RBC worden gegeven door een executoriale titel te verschaffen.
3.7
Gelet op wat hiervoor is geoordeeld is het niet noodzakelijk dat het Gerecht de overige argumenten van partijen beoordeelt.
3.8
Als in het ongelijk gestelde partij wordt RBC in de proceskosten van AIS veroordeeld.

4.DE UITSPRAAK

Het gerecht:
in het incident:
wijst de vorderingen van RBC af,
veroordeelt RBC in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van AIS worden begroot op Afl. 9.000,00 aan salaris van de gemachtigde;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 1 oktober 2025 voor conclusie van antwoord van RBC;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 3 september 2025 in aanwezigheid van de griffier.