ECLI:NL:OGEAA:2025:259

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
AUA202303239, AUA202303256 en AUA202303285
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen douanewaarden voor cosmetische artikelen en teruggaaf van invoerrechten

In deze zaak is in geschil of de vastgestelde douanewaarden voor cosmetische artikelen correct zijn vastgesteld. De belanghebbende, een onderneming gevestigd in Aruba, verzoekt het Gerecht om de douanewaarde te berekenen op basis van de factuurprijzen. De Inspecteur van de Invoerrechten en Accijnzen stelt echter dat de factuurprijzen niet kunnen worden gehanteerd, omdat de leverancier van de goederen verbonden is met de belanghebbende. De Inspecteur hanteert de retrogade methode, waarbij de douanewaarde wordt vastgesteld op basis van online-prijzen minus een opslag. Het Gerecht oordeelt dat zowel de Inspecteur als de belanghebbende er niet in zijn geslaagd om hun voorgestelde douanewaarden aannemelijk te maken. Het Gerecht besluit de douanewaarden in goede justitie vast te stellen op Afl. 600.000 voor zending 1, Afl. 250.000 voor zending 2 en Afl. 938.600 voor zending 3. Tevens wordt de belanghebbende een teruggaaf van Afl. 24.047 aan te veel betaalde invoerrechten verleend. De uitspraak is gedaan op 4 september 2025.

Uitspraak

Uitspraak van 4 september 2025
BBZ nrs. AUA202303239, AUA202303256 en AUA202303285
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],gevestigd te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Belanghebbende heeft op 14 december 2021 (zending 1) aangifte gedaan op document C68994 voor een partij goederen (cosmetische artikelen en papieren zakken). De aangegeven waarde (US$ 10.063) is door de douane niet geaccepteerd. De douane heeft op 17 januari 2022 de douanewaarde vastgesteld op een bedrag van US$ 539.265.
1.2
Belanghebbende heeft op 25 februari 2022 (zending 2) aangifte gedaan op document C10363 voor een partij goederen (cosmetische artikelen) op basis van de door de douane op 31 januari 2022 vastgestelde douanewaarde van US$ 519.050. Belanghebbende heeft een bedrag van Afl. 33.032 aan invoerrechten betaald.
1.3
Op 4 februari 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende ([A]) bezwaar gemaakt tegen de (onder de hiervoor onder 1.1 en 1.2 vermelde) vastgestelde douanewaarden. Tegen de douanewaarde voor zending 2 is op 25 maart 2022 wederom bezwaar gemaakt.
1.4
Belanghebbende op 20 mei 2022 en 23 mei 2022 aangifte gedaan op documenten C27100, C27093 en C27126 voor diverse partijen cosmetische artikelen (zending 3). De aangegeven douanewaarde (totaal Afl. 26.072) is door de douane niet geaccepteerd. De douane heeft op 23 mei 2022 de douanewaarde vastgesteld op een bedrag van Afl. 2.497.800.
1.5
Op 26 mei 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende ([X]) bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde douanewaarde (zending 3).
1.6 [
Q] heeft voor de drie zendingen als douane-expediteur de douanedocumenten opgesteld. De aangegeven cosmetische artikelen van de zendingen 1, 2 en 3 zullen hierna tezamen worden aangeduid als: de goederen.
1.7
De Inspecteur heeft op 9 augustus 2023 ter zake van zending 1 uitspraak op bezwaar gedaan en belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.
1.8
De Inspecteur heeft op 10 augustus 2023 ter zake van zendingen 2 en 3 uitspraak op bezwaar gedaan en de door belanghebbende ingediende bezwaren ongegrond verklaard.
1.9
Belanghebbende heeft op 15 september 2023 tegen de hiervoor genoemde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 150.
1.1
De Inspecteur heeft op 17 oktober 2023 een verweerschrift ingediend.
1.11
De (eerste) zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2024 te Oranjestad. Namens belanghebbende is verschenen [B]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C]. De behandeling van de zaak is aangehouden om partijen de gelegenheid te geven om een compromis te beproeven. Daartoe is belanghebbende verzocht om de prijzen waarvoor de goederen in de winkels op Aruba worden aangeboden (winkelprijzen) over te leggen.
1.12
Belanghebbende heeft op verzoek van het Gerecht op 14 maart 2024 een lijst met de winkelprijzen van de goederen ingediend. De Inspecteur heeft op 26 maart 2024 daarop gereageerd.
1.13
Op het schrijven van 26 maart 2024 heeft belanghebbende op 28 maart 2024 en op 5 april 2024 een reactie gestuurd.
1.14
Op 8 april 2024 heeft het Gerecht partijen medegedeeld dat partijen tot uiterlijk 23 april 2024 de tijd krijgen om het Gerecht te berichten over de uitkomst van het overleg. Nadien heeft belanghebbende op 16, 17 en 22 april 2024 e-mails verzonden naar het Gerecht.
1.15
De (tweede) zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2024 te Oranjestad. Dezelfde personen als tijdens de eerste zitting zijn verschenen. De zaak is (wederom) aangehouden om partijen de gelegenheid te geven om een compromis te beproeven. Daartoe zouden partijen uitgaan van de online-prijzen van de goederen. Aan de Inspecteur is verzocht om een overzicht te verstrekken van de douanewaarde per zending uitgaande van de online-prijzen minus een opslag van 65 percent en ook van 80 percent.
1.16
De Inspecteur heeft op 20 juni 2024, zoals afgesproken ter zitting, documenten opgestuurd naar het Gerecht. Deze hebben het Gerecht door computer technische redenen op 5 juli 2024 bereikt.
1.17
Belanghebbende heeft op 27 juni 2024 jegens het Gerecht gereageerd op de documenten die door de Inspecteur zijn verzonden. Tussen partijen is geen compromis bereikt.
1.18
Het Gerecht heeft partijen op 11 juli 2024 bericht dat het onderzoek wordt gesloten en dat er uitspraak zal worden gedaan.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende importeert en verkoopt in haar winkels (kleinhandel) reeds vanaf 2018 schoonheidsproducten in Aruba. Bij de aangiften ten invoer van de goederen zijn facturen van de buitenlandse leverancier van de goederen overgelegd.
2.2
De douane heeft de aangegeven douanewaarde bij de zendingen niet geaccepteerd. De douane heeft de douanewaarden berekend op basis van online-prijzen van de goederen op de website van de leverancier van de goederen. Van de online-prijzen heeft de douane een opslag van 50% (winstmarge 35% en kosten 15%) in mindering gebracht (behalve bij zending 2).
- Bij zending 1 is de douanewaarde bij schrijven van 17 januari 2022, vastgesteld op US$ 539.265. Belanghebbende heeft de goederen hierna niet ingevoerd maar opgeslagen in entrepot.
- Bij zending 2 is de douanewaarde bij schrijven van 31 januari 2022 vastgesteld op US$ 519.050. Belanghebbende heeft op basis van deze waarde de goederen ingevoerd en invoerrechten betaald.
- Bij zending 3 is de douanewaarde - bij vrijmaking en visitatie van de goederen - vastgesteld op Afl. 2.497.800. De douanewaarde is bij een zogenoemde nederlegging van een verklaring zoals bedoeld in artikel 60, lid 2 van de Landsverordening in-, uit-, en doorvoer (LIUD) met nummer 01/22/SS vastgesteld (hierna: nederlegging). Belanghebbende heeft de goederen hierna niet ingevoerd maar opgeslagen in entrepot.
2.3
De heer [N] (hierna: [N]) heeft een aandelenbelang in belanghebbende. Ook heeft [N] een aandelenbelang in de buitenlandse leverancier van de goederen. In e-mailcorrespondentie van 15 december 2021 tussen [N] en [D] van [Q] inzake zending 1 is, voor zoverre van belang, het volgende opgenomen:
“[D] (…)wrote:
Dear [N]
Please be informed that customs has your paperwork on hold. They said they will not pass the declaration because the value of the invoice from [Z] is too low.
As per their research on the website the original price is extremely high than on the invoice (…)”
“From: [N] (…)
To: [D] (…)
This is an invoice for us,
Its confidential
We are buying and selling to ourselves, So prices don’t make any difference for us, (...)
We own [Z] and manufacturing them.
This is the reason these are our prices
The prices online are not for sale, it’s just MSRP (
toevoeging Gerecht: manufacturer suggested retail price)
At the store we have 400-500% markup (…)
This is our business model with all the brands we work with (…)”.
“[D] (…) wrote:
(…)Hi [N],
(…)
If you have something I can show them as proof that you own [Z] and manufacture it as well “
2.4
In het bezwaarschrift van 4 februari 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende ([A]) het volgende vermeld:
“De prijzen die aan Cliënte in rekening worden gebracht en die de basis vormen van de douanewaarde conform artikel 59 Lv. In- Uit en Doorvoer, zijn de groothandelprijzen die overeenstemmen met prijzen die in rekening worden gebracht aan andere (derden) (groot)handelaren in het buitenland (..).’’
2.5
De gemachtigde van belanghebbende ([X]) heeft in een e-mail van 4 maart 2022 naar de heer [P] van de douane, het volgende geschreven:
‘ (..)We understand that your estimation are based on the website prices taking into account a margin of 50%. However, the prices shown on the international website are not the actual prices sold in store. This is due to [Belanghebbende] business model. The business model of [belanghebbendes] is as follows. The prices shown on the website are often significantly higher than the in store prices in order to encourage customers to buy directly in store. However, a 50% margin is not in line with [Belanghebbende] business model. The margin of [belanghebende] is not determined based on the website prices but is rather based on the actual (in store) retail prices. The average retail prices range from $120 to $150. The prices sold to the end consumer are not in line with the website prices. When comparing the wholesale prices and the retail prices a margin of approximately 80% is more in line with [Belanghebbende] business model. (..).’
2.6
Hierna is een overzicht opgenomen van de door belanghebbende gehanteerde factuurprijzen en de door de douane vastgestelde douanewaarde.
Zending
Factuurprijs door aangever
Douanewaarde douane
Invoerrechten
betaald
Zending 1
C-68994
US$ 10.063 en daarna US$18.192 (bezwaarfase)
US$ 538.820 (uitgezonderd papieren zakken)
geen
Zending 2
C-10363
US$ 6.444,20 en daarna US$ 11.004 (bezwaarfase)
US$ 518.700 (uitgezonderd papieren zakken)
Afl. 32.272
Zending 3
C-27100
C-27093
C-27126
US$ 1.349
US$ 10.327,14
US$ 2.191,74
US$ 1.394.969
(zie nederlegging Afl. 2.497.800)
geen
2.7
De Inspecteur heeft op 20 juni 2024 een lijst met de berekeningen van de douanewaarde gebaseerd op online-prijzen minus een opslag van respectievelijk 50%, 65% en 80%, overgelegd. Bij de berekening van de douanewaarde voor de zending 3 is de Inspecteur uitgegaan van een totale douanewaarde van US$ 1.615.819 (en niet van het bedrag van US$ 1.394.969). Volgens een door de Inspecteur in dit verband overgelegde verklaring van de douaneambtenaar Ras is bij nacontrole van de berekening van de douanewaarde van de nederlegging 01/22/SS gebleken dat er telfouten zijn gemaakt. Samengevat is de Inspecteur tot de volgende douanewaarden gekomen voor respectievelijk zending 1, 2 en 3.
Zending
Online-prijzen
minus 50%
minus 65%
minus 80%
1C-68994
US$ 1.077.640
Afl. 964.487
Afl. 675.141
Afl. 385.795
2C-10363
US$ 518.700
Afl. 464.236
Afl. 324.965
Afl. 185.694
3C-27100
C-27093
C-27126
Totaal zending 3:
US$ 1.615.819
Totaal zending 3:
Afl. 1.447.451
Totaal zending 3:
Afl. 1.013.603,47
Totaal zending 3:
Afl. 579.755,81

3.GESCHIL

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of de vastgestelde douanewaarden voor de zendingen 1, 2 en 3 juist zijn.
3.2
Belanghebbende verzoekt het Gerecht om de douanewaarde te berekenen op basis van de factuurprijzen en een bedrag aan betaalde invoerrechten voor zending 2 van Afl. 32.271 te restitueren. Volgens belanghebbende is zij op basis van de factuurprijzen voor die zending immers een bedrag van Afl. 761,25 verschuldigd aan invoerrechten.
3.3
De Inspecteur stelt dat de door belanghebbende overgelegde factuurprijzen niet kunnen worden gehanteerd voor de vaststelling van de douanewaarden omdat de leverancier van de goederen verbonden is met belanghebbende. Bij de bepaling van de douanewaarde dient, aldus de Inspecteur uitgegaan te worden van de online-prijzen van de goederen minus een opslag van 50 percent (winstmarge 35 percent en kosten 15 percent). Daarbij heeft de Inspecteur de douanewaarde berekend met gebruik van de retrogade methode of terugrekenmethode. Volgens het door de Inspecteur overgelegde overzicht (2.7) moet de douanewaarde voor de goederen van zending 1, zending 2 en zending 3 worden vastgesteld op respectievelijk Afl. 964.487 (1) Afl. 464.236 (2) en Afl. 1.447.451 (3).

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid beroep: zending 3
4.1.1
De douane heeft op 23 mei 2022 de douanewaarde overeenkomstig artikel 60, lid 2 LIUD (nederlegging) vastgesteld. Daartegen heeft belanghebbende op 26 mei 2022 bezwaar gemaakt bij de Inspecteur. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 10 augustus 2023. De uitspraak op bezwaar is echter op 17 augustus 2023 aan belanghebbende overhandigd. Op 15 september 2023 heeft belanghebbende beroep ingesteld.
4.1.2
Ingevolge artikel 71 LIUD kan tegen de beslissing van de Inspecteur, de beslissing van de commissie van beoordeling worden ingeroepen. Vervolgens staat tegen de beslissing van de commissie, beroep open bij het Gerecht (artikel 78a LIUD).
4.1.3
Het Gerecht heeft in de uitspraak van 18 juli 2023, ECLI:NL:OGEAA:2023:158 (zie rechtsoverweging 4.17 en 4.18) betreffende dezelfde zending goederen beslist dat nu een commissie van beoordeling niet (meer) bestaat, althans niet meer functioneert van belanghebbende niet kan worden verlangd de procedure voor de commissie (verder) te vervolgen en haar oordeel uit te lokken. Naar oordeel van het Gerecht kan om deze reden, tegen de uitspraak van de Inspecteur, op basis van artikel 128b lid 3, LIUD (direct) beroep worden ingesteld bij het Gerecht. Het beroep inzake zending 3 wordt derhalve ontvankelijk geacht.
Ontvankelijkheid bezwaar: zending 1
4.1.4
Artikel 128b LIUD schrijft voor dat de aangever die bezwaar heeft tegen de berekening der invoerrechten of de toepassing van het tarief op door hem ten invoer aangegeven goederen, binnen één maand na de dagtekening van de aangifte door de inspecteur een bezwaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.1.5
Belanghebbende heeft op 14 december 2021 aangifte gedaan ter zake van zending 1. Op 17 januari 2022 heeft de douane de douanewaarde op een hogere waarde vastgesteld. Op 4 februari 2022 heeft belanghebbende tegen deze waarde bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen beschikking is afgegeven waartegen bezwaar mogelijk is.
4.1.6
De Inspecteur heeft zijn standpunt dat er geen voor bezwaar vatbare beschikking is, ter zitting uitdrukkelijk laten vallen (zitting 22 februari 2024 en zitting van 13 juni 2024). Dit betekent dat belanghebbende ook voor deze zending kan opkomen tegen de berekening van de douanewaarde. Het bezwaar ter zake van zending 1 is mitsdien ontvankelijk.
Inhoudelijk
4.2
Ingevolge artikel 127, lid 1 LIUD wordt invoerrecht geheven naar een percentage van de douanewaarde van een goed.
4.3
Blijkens artikel 59, lid 1 LIUD dient onder douanewaarde te worden verstaan: ‘de normale prijs, dat wil zeggen de prijs die geacht wordt op de dag van aangifte voor levering ter plaatse van invoer voor die goederen te kunnen worden bedongen ingevolge een onder vrije mededinging tussen twee van elkaar onafhankelijke partijen tot stand gekomen overeenkomst van koop en verkoop.'
4.4
Het bepaalde in artikel 59 LIUD is na het verkrijgen van de ‘status aparte’ per 1 januari 1986 integraal overgenomen uit artikel 59 Algemene Verordening I.U. en D. 1908 (zie artikel 1 Algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur, AB 1987 no. GT 2). In de wetsgeschiedenis is over artikel 59, lid 1 Algemene Verordening I.U. en D. 1908, het volgende opgemerkt:
‘Bij de vaststelling van de normale prijs fungeert de koopprijs als een hulpmiddel. Zij wordt geacht de normale prijs uit te drukken indien:
de daaraan ten grondslag liggende overeenkomst gericht is op levering van de goederen ter plaatse van invoer;
de koper getracht heeft de goederen zo goedkoop mogelijk te verkrijgen en daartegenover de verkoper er naar heeft gestreefd een zo hoog mogelijke prijs te bedingen;
de koper geen andere verplichting op zich heeft genomen dan betaling van de koopsom;
geen bijzondere betrekkingen tussen de koper en verkoper bestaan, welke geacht worden van invloed te zijn op de tot stand gekomen koopprijs.’
(MvT, zitting 1970-1971, 46, nr. 3, p. 9) .
4.5
Artikel 59, LIUD gaat uit van een theoretische douanewaarde die gebaseerd is op de Brusselse waarde definitie. Volgens deze methode van waardebepaling wordt uitgegaan van de economische marktwaarde van het goed op het moment waarop het goed wordt ingevoerd, los van de actuele koopprijs waarvoor de importeur het goed heeft gekocht.
4.6
Vaststaat dat er tussen belanghebbende (koper) en de verkoper(s) sprake is van verbondenheid. Om die reden kan de factuurprijs/transactieprijs niet als de ‘normale prijs’ dienen en dient de normale prijs bepaald te worden.
4.7
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat op de Inspecteur de bewijslast ligt om aannemelijk te maken dat de douanewaarde niet te hoog is vastgesteld. De Inspecteur heeft de douanewaarde bepaald met gebruikmaking van de retrogade methode. Bij deze methode wordt de douanewaarde afgeleid van de verkoopprijzen waartegen de ingevoerde goederen na het tijdstip van het brengen in het vrije verkeer worden verkocht. Het Gerecht overweegt dat deze methode die gebaseerd is op artikel VII van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT), in het onderhavige geval zeer wel kan dienen als methode om de douanewaarde vast te stellen. Bij de bepaling van de douanewaarde is de Inspecteur echter uitgegaan van de online-prijzen en niet van de eerste prijs in distributiekolom na invoer (de winkelprijzen). Bovendien heeft de Inspecteur niet kunnen onderbouwen waarom er volgens hem een opslag van 50 percent in aftrek moet worden gebracht van de online-prijzen. Het Gerecht is van oordeel dat de Inspecteur er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de douanewaarde van de drie zendingen niet te hoog is vastgesteld.
4.8
Ook belanghebbende heeft op haar beurt de door haar voorgestane douanewaarde niet aannemelijk gemaakt. Belanghebbende stelt dat ‘de normale prijs’ voor de goederen de groothandel (wholesale)- prijs moet zijn. Het Gerecht oordeelt hierover als volgt. Op de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd verklaard dat belanghebbende geen groothandel is maar een kleinhandel en dat de leverancier van de producten een groothandel is. Er zijn contracten (“licensing agreement-physical retail only”, hierna: “licensing agreement”) overgelegd van de leverancier met andere (buitenlandse) kopers van de goederen evenals overzichten van verkoopprijzen. Volgens belanghebbende moeten deze verkoopprijzen die gelden tussen de groothandel leverancier en de andere buitenlandse kopers worden aangehouden. Naar het oordeel van het Gerecht kunnen de door belanghebbende voorgestane factuurprijzen reeds niet worden gebruikt nu niet is gebleken dat tussen de belanghebbende en de leverancier een “licensing agreement” bestaat. Ook indien wel een “licensing agreement” zou bestaan is niet aannemelijk gemaakt dat de voorgestane verkoopprijzen door de leverancier ook daadwerkelijk aan de andere afnemers in rekening zijn gebracht.
4.9.1
Op de zitting van 22 februari 2024 is met partijen besproken dat zij zullen trachten om op basis van de winkelprijzen (op Aruba) - met inachtneming van de retrogade methode - overeenstemming te bereiken over de douanewaarde. Daartoe heeft belanghebbende een lijst met winkelprijzen van de ingevoerde goederen overgelegd. Hierbij wordt opgemerkt dat de Inspecteur op de zitting heeft verklaard dat de douane bij controle bij de verkooppunten heeft geconstateerd dat in de winkels geen prijzen te zien zijn. Daarbij is het volgende verklaard: “Het is een online-store. Als je de winkel binnen gaat dan krijg je geen informatie. (…) De producten zijn er maar er zijn geen prijzen om een vergelijking te maken (…)”.
4.9.2
De Inspecteur heeft in dit verband te kennen gegeven dat hij twijfelt aan de betrouwbaarheid van de lijst (zie e-mail van 26 maart 2024). Hij wijst erop dat de overgelegde Excel-sheet onder andere niet voorzien is van een datum, logo van het bedrijf of een handtekening van de eigenaar, dat de winstmarge van de producten (bij benadering) irrealistisch is indien de prijzen op de lijst worden gehanteerd en dat de lijst onvolledig is. Op zijn verzoek om de administratie te mogen inzien om de betrouwbaarheid van de informatie te kunnen toetsen is door belanghebbende niet positief gereageerd. Volgens belanghebbende is op Aruba geen administratie ter inzage beschikbaar omdat de administratie regionaal wordt gevoerd (zie e-mail van 16 april 2024).
4.9.3
Op de zitting van 13 juni 2024 is met partijen besproken dat zij zullen trachten om op basis van de online-prijzen - en de retrogade methode - overeenstemming te bereiken over de douanewaarde van de goederen. Daartoe zou de Inspecteur een berekening maken van de douanewaarde met inachtneming van een opslag van 65 percent en een opslag van 80 percent. Partijen zijn het niet eens geworden over de te hanteren prijzen. Belanghebbende heeft nadien te kennen gegeven dat de douanewaarde moet worden bepaald op basis van de door haar overgelegde prijslijsten en zij heeft het Gerecht verzocht om de douanewaarde in goede justitie vast te stellen.
4.1
Nu geen van de partijen erin is geslaagd de douanewaarde voor de goederen aannemelijk te maken zal het Gerecht de douanewaarde in goede justitie vaststellen op de volgende bedragen: zending 1: Afl. 600.000, zending 2: Afl. 250.000 (Afl. 235.000 (post 1) +/+ Afl. 15.000 (post 3)) en zending 3: Afl. 938.600.
Teruggaaf van invoerrechten (zending 2)
4.11
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Zending 2 behelst post 1 (“facial crèmes”) met een douanewaarde van Afl. 235.000 (tarief 3%) en post 3 (“ultraviolet lamps”) met een douanewaarde van Afl. 15.000 (tarief 12%). Op basis van de in goede justitie vastgestelde douanewaarde bedragen de verschuldigde invoerrechten Afl. 8.850 (Afl. 7.050 +/+ Afl. 1.800). Belanghebbende heeft onbetwist aangevoerd dat de verschuldigde invoerrechten voor post 2 (papieren zakken) Afl. 135, bedragen. Ter zake van zending 2 is belanghebbende derhalve Afl. 8.985 aan invoerrechten verschuldigd. Belanghebbende heeft een bedrag van Afl. 33.032 betaald aan invoerrechten. Aan belanghebbende dient een bedrag van Afl. 24.047 (Afl. 33.032 -/- Afl. 8.985 ) aan teruggaaf van te veel betaalde invoerrechten te worden verleend.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Kosten bezwaarfase

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende niet verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Kosten beroepsfase
5.2
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken.
5.4
In artikel 1 van dit Landsbesluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op Afl. 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, waarde per punt Afl. 700, wegingsfactor 1).
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4, van de LBB, het betaalde griffierecht van Afl. 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- bepaalt dat de douanewaarde voor de goederen van zending 1, zending 2 en zending 3 wordt vastgesteld op respectievelijk Afl. 600.000 (1), Afl. 250.000 (2) en Afl. 938.600 (3);
- bepaalt dat ten aanzien van zending 2 teruggaaf wordt verleend van een bedrag van Afl. 24.047;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Afl. 1.750; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en is uitgesproken op 4 september 2025, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300