ECLI:NL:OGEAA:2023:158

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
AUA202202428
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op bezwaarschrift inzake douanewaarde van cosmetische artikelen

Op 18 juli 2023 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende, een importeur van cosmetische artikelen, in beroep ging tegen de vastgestelde douanewaarde van drie zendingen goederen. De zaak betreft de vraag of het beroep ontvankelijk is en of de douanewaardes correct zijn vastgesteld. Belanghebbende had op 14 december 2021 en 25 februari 2022 aangifte gedaan voor respectievelijk zending 1 en zending 2, maar de douane accepteerde de aangegeven waardes niet. De douanewaarde werd vastgesteld op US$ 538.820 en US$ 487.200. Tegen deze vaststellingen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt, maar de Inspecteur heeft niet tijdig beslist. Het Gerecht oordeelt dat het beroep prematuur is, omdat de Inspecteur nog niet had beslist op de bezwaren van belanghebbende. Het Gerecht stelt vast dat er geen wettelijke grondslag is voor het treffen van een voorlopige voorziening in belastingzaken. De LIUD, die de procedure regelt, is op bepaalde onderdelen verouderd en biedt onvoldoende rechtsbescherming. Het Gerecht concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de Inspecteur nog niet had beslist op de bezwaren. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een betere rechtsbescherming en transparantie in de douaneprocedures.

Uitspraak

Uitspraak van 18 juli 2023
BBZ nrs. AUA202202428
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], gevestigd te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Belanghebbende heeft op 14 december 2021 (zending 1) aangifte gedaan voor een partij goederen (cosmetische artikelen). De aangegeven waarde is niet geaccepteerd. De douane heeft op 17 januari 2022 de douanewaarde vastgesteld op een bedrag van US$ 538.820.
1.2
Belanghebbende heeft op 25 februari 2022 (zending 2) aangifte gedaan voor een partij goederen (cosmetische artikelen) op basis van de door de douane op 31 januari 2022 vastgestelde douanewaarde van US$ 487.200.
1.3
Op 3 februari 2022 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de (onder de hiervoor onder 1.1 en 1.2 vermelde) vastgestelde waardes. Tegen de vastgestelde waarde voor zending 2 is op 24 maart 2022 wederom bezwaar gemaakt.
1.4
Belanghebbende heeft op 20 mei 2022 en 23 mei 2022 aangifte gedaan voor diverse partijen cosmetische artikelen (zending 3). De aangegeven waardes zijn niet geaccepteerd. De douane heeft de douanewaarde op 23 mei 2022 vastgesteld op een bedrag van Afl 2.497.800.
1.5
Op 25 mei 2022 heeft belanghebbende tegen de vastgestelde waarde (zending 3) bezwaar gemaakt.
1.6
Belanghebbende heeft op 27 juli 2022 beroep ingesteld. Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 150.
1.7
De Inspecteur heeft op 7 november 2022 een verweerschrift ingediend.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2023 te Oranjestad. Namens belanghebbende is verschenen [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende importeert en verkoopt (kleinhandel) reeds vanaf 2018 schoonheidsproducten in Aruba.
2.2.
Ter zake van de zendingen (1, 2 en 3) heeft belanghebbende facturen van de buitenlandse leveranciers (onder andere “[K]”, “[L]”, “[M]”) overgelegd. Belanghebbende en de buitenlandse leveranciers zijn met elkaar verbonden.
2.3
De douane heeft de douanewaarde bij de zendingen niet geaccepteerd.
- Bij zending 1 is de douanewaarde – naar aanleiding van de factuurcontrole - bij schrijven van 17 januari 2022, vastgesteld op US$ 538.820. Belanghebbende heeft de goederen hierna niet ingevoerd maar opgeslagen in entrepot. Tegen de vastgestelde waarde is op 3 februari 2022 bezwaar gemaakt.
- Bij zending 2 is de douanewaarde – op verzoek van belanghebbende - bij schrijven van op 31 januari 2022 vastgesteld op US$ 487.200. Belanghebbende heeft op basis van deze waarde de goederen ingevoerd en invoerrechten betaald. Tegen de vastgestelde waarde is op 3 maart 2022 en vervolgens op 24 maart 2022 bezwaar gemaakt.
- Bij zending 3 is de douanewaarde - bij vrijmaking en visitatie van de goederen - vastgesteld op Afl. 2.497.800. De douanewaarde is bij een zogenoemde ‘nederlegging van een verklaring zoals bedoeld in artikel 60, lid 2 van de Landsverordening in-, uit-, en doorvoer’ (hierna: nederlegging) vastgesteld. Belanghebbende heeft de goederen hierna niet ingevoerd, maar opgeslagen in entrepot. Tegen de vastgestelde waarde is op 25 mei 2022 bezwaar gemaakt.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of het beroep ontvankelijk is en zo ja, of de vastgestelde douanewaardes juist zijn.
3.2
Belanghebbende stelt dat het beroep ontvankelijk moet worden verklaard en dat de beslissingen betreffende de waarde voor de zending 1 en zending 2 (schrijven 17 januari 2022 en 31 januari 2022) vernietigd of geschorst moeten worden omdat de douane de wettelijke bepalingen omtrent de waardevaststelling (artikel 60 van de Landsverordening in-, uit- en doorvoer (hierna: LIUD) en verder) niet heeft gevolgd. Ook de beslissing van 23 mei 2022 (de nederlegging) dient aldus belanghebbende vernietigd of geschorst te worden omdat een commissie van beoordeling (artikel 62 LIUD) die over de waarde gaat, niet bestaat. Volgens belanghebbende moeten de door hem overgelegde groothandelsprijzen als grondslag dienen voor de heffing van invoerrechten. Door de onjuiste handelswijze van de douane en het uitblijven van een uitspraak op de bezwaren wordt haar bedrijfsvoering, aldus belanghebbende, zwaar benadeeld. In dit verband verzoekt belanghebbende de rechter om een voorlopige voorziening te treffen.
3.3
De Inspecteur stelt dat het beroep niet-ontvankelijk is en dat de vastgestelde douanewaarde juist is. Ook heeft de douane, aldus de Inspecteur, bij de waardevaststelling de juiste procedure gevolgd.

4.OVERWEGINGEN

Voorlopige voorziening
4.1
Belanghebbende doet tevergeefs een verzoek aan de belastingrechter om een voorlopige voorziening te treffen. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat voor belastingzaken immers geen wettelijke grondslag. De Landsverordening administratieve rechtspraak (LAR) biedt geen uitkomst (zie artikel 2, lid 2 letter c, LAR), nu de tegen de vastgestelde douanewaarde, beroep bij een onafhankelijke rechter (belastingrechter) is opengesteld.
4.2
Ter zitting is belanghebbende voorgehouden dat hij een kortgedingprocedure kan entameren bij de civiele rechter en dat de zaak in dat geval ter hand wordt gesteld aan de civiele rechter. De gemachtigde van belanghebbende heeft te kennen gegeven dat hij in dit stadium geen kortgeding wenst te beginnen en dat hij een uitspraak wenst van de belastingrechter. Hierna zal het Gerecht eerst ingaan op het tijdstip waarop de douanewaarde wordt beoordeeld.
Tijdstip beoordeling van de douanewaarde (de aangifte en visitatie)
4.3
In de onderhavige gevallen wordt invoerrechten geheven naar de waarde van de goederen. Ingevolge artikel 59 LIUD wordt onder waarde van goederen verstaan de normale prijs, dat wil zeggen de prijs die geacht wordt op de dag van aangifte voor levering ter plaatse van invoer voor die goederen te kunnen worden bedongen ingevolge een onder vrije mededinging tussen twee van elkaar onafhankelijke partijen tot stand gekomen overeenkomst van koop en verkoop.
4.4
De douanewaarde bij de aangifte ten invoer dient te worden berekend volgens de bepalingen van artikel 59 LIUD. Voor de berekening van invoerrechten dienen facturen en desgevraagd andere bewijsstukken te worden overgelegd (artikel 53 en 54 LIUD). Uit de heffingssystematiek van de invoerrechten volgt dat de douane bij de controle van de aangifte bevoegd is de aangegeven douanewaarde niet te aanvaarden (en op een hogere waarde vast te stellen). Dit geldt ook voor de andere componenten van de aangifte, zoals de goederencode.
4.5
Bij zending 1 en zending 2 zijn de douanewaardes bij de aangifte op een hogere waarde – dan belanghebbende voorstond - vastgesteld. Hierbij wordt opgemerkt dat uit de gedingstukken blijkt dat de douane de aangever in kennis heeft gesteld van de redenen voor twijfel over de voor de goederen aangegeven waarde (emailbericht van 15 december 2021 en 17 december 2021).
4.6
Bij zending 3, is de douanewaarde bij vrijmaking en visitatie van de goederen vastgesteld op een hogere waarde dan de aangegeven waarde. In dat geval geldt de procedure neergelegd in artikel 60 LIUD en verder. Artikel 60 LIUD luidt – voor zover van belang - als volgt:
1. Wanneer bij visitatie van goederen, onderworpen aan invoerrecht naar de waarde, de ambtenaren oordelen dat de aangegeven waarde van de gehele partij of van een of meer gedeelten waarvoor in de aangifte een afzonderlijk bedrag is vermeld, te laag is, delen zij dit, desverlangd schriftelijk, mede aan de aangever of, zo deze niet tegenwoordig is, aan de persoon die de goederen ter visitatie aanbiedt.
2. De ambtenaren kunnen voor die goederen een hogere waarde vaststellen, welke waarde zij ter kennis van de aangever brengen door te zijner beschikking een verklaring neder te leggen ten kantore waar de aangifte is gedaan.
3. Die nederlegging geschiedt niet vroeger dan 24 en niet later dan 48 uren na de vermelde mededeling, de zaterdagen, de zondagen en de krachtens de Arbeidsverordening met de zondag gelijkgestelde dagen niet meegerekend.
4.7
Uit het voorgaande volgt dat de douane, anders dan belanghebbende meent, niet gehouden was om bij de zendingen 1 en 2, de procedure neergelegd in artikel 60, lid 2 LIUD te volgen. Hierna zal het Gerecht de ontvankelijkheid van het beroep beoordelen.
Ontvankelijkheid beroep
4.8
Het Gerecht stelt voorop dat de LIUD op bepaalde onderdelen, sterk verouderd is en niet meer past in deze tijd. Sinds de totstandkoming in het jaar 1908 hebben zich immers verschillende administratieve, organisatorische en technische ontwikkelingen voorgedaan, waardoor vele bepalingen van de LIUD niet meer actueel zijn. De procedure bij invoer is hierdoor niet altijd transparant hetgeen de rechtszekerheid van betrokkenen, niet ten goede komt. Ook de rechtsbescherming van belastingplichtigen wordt in deze wetgeving niet altijd (goed) gewaarborgd. Het Gerecht is daarom genoodzaakt om in voorkomende gevallen, zoals het onderhavige, zelf in de leemtes van de wetgeving te voorzien.
Zending 1 en 2
4.9
Belanghebbende is op 3 februari 2022 tegen de waardevaststelling van 17 januari 2022 (zending 1) en 31 januari 2022 (met een aanvulling op 24 maart 2002) (zending 2), in bezwaar gekomen. Op 27 juli 2022 heeft belanghebbende beroep ingesteld.
4.1
Ingevolge artikel 128b, lid 1 LIUID kan – voor zover van belang – de aangever die bezwaar heeft tegen de berekening van invoerrechten binnen een maand na de dagtekening van de aangifte, een bezwaarschrift indienen. Ook in de onderhavige gevallen – waarin het geschil specifiek gericht is op de waardevaststelling – kan naar het oordeel van het Gerecht op basis van deze bepaling bezwaar worden gemaakt. In de kern gaat het immers om de berekening van de invoerrechten. Bezwaar kan alsdan binnen een maand na de waardevaststelling worden gemaakt.
4.11
Volgens voormelde bepaling dient de Inspecteur op het bezwaarschrift te beslissen, maar daarvoor is geen termijn gesteld. Ingevolge artikel 128b lid 3, LIUD staat tegen de beslissing van de Inspecteur binnen een maand beroep open bij het Gerecht.
4.12
De Inspecteur heeft nog niet beslist op de bezwaren van belanghebbende. Het beroep van belanghebbende is prematuur en daarom niet-ontvankelijk.
4.13
Tegen het niet-tijdig doen van uitspraak op bezwaar (fictieve weigering) inzake de toepassing van de LIUD staat geen beroep open. Het Gerecht is van oordeel dat ter wille van een behoorlijke rechtsbescherming beroep mogelijk moet zijn tegen het niet-tijdig beslissen op een bezwaarschrift. Het Gerecht oordeelt dat, omdat het om belastingen gaat, hiervoor aansluiting moet worden gezocht bij de bepalingen van de Algemene landsverordening belastingen (hierna: ALB) (vgl. Gerecht Aruba, 6 juli 2022, ECLI:NL:OGEAA:2022:170).
4.14
De Inspecteur heeft ingevolge artikel 18, lid 2 van de ALB één jaar de tijd om uitspraak te doen op een bezwaarschrift. Ingevolge artikel 19, lid 3, ALB kan binnen twee jaar, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.15
Belanghebbende is op 3 februari 2022 in bezwaar gekomen. De Inspecteur had derhalve tot respectievelijk 3 februari 2023, de tijd om uitspraken op bezwaar te doen. Het op 27 juli 2022 ingediende beroep is ook met overeenkomstige toepassing van voormelde bepalingen van de ALB, niet ontvankelijk.
Zending 3
4.16
In dit geval heeft de douane op 23 mei 2022, de douanewaarde overeenkomstig artikel 60, lid 2 LIUD (nederlegging) vastgesteld. Daartegen heeft belanghebbende op 25 mei 2022 bezwaar gemaakt bij de Inspecteur. Op 27 juli 2022 heeft belanghebbende beroep ingesteld. De volgende bepalingen van de LIUD zijn in dit verband van belang.
Artikel 61
Op verzoek van de aanvrager kan de Inspecteur de waarde der goederen vaststellen op een lager bedrag, dan door de visiterende ambtenaren daaraan is toegekend.
Artikel 62
1. De aangever die geen genoegen neemt met de waardebepaling door de visiterende ambtenaren of door de Inspecteur, kan de beslissing inroepen van de commissie van beoordeling, verder genaamd de commissie.
2. De commissie kan de waarde vaststellen op een andere som dan de door de ambtenaren of door de Inspecteur bepaalde.
Artikel 67
1. De goederen kunnen desverlangd dadelijk aan de aangever worden afgegeven, tegen zekerheidstelling ten genoegen van de Inspecteur voor hetgeen later blijken zal verschuldigd te zijn wegens invoerrecht, verhoging en kosten, mits:
a. tussen de ambtenaren en de aangever geen verschil bestaat over de hoeveelheid der goederen;
b. naar het gevoelen van de Inspecteur de waarde kan worden beoordeeld naar aan te houden stalen of monsters of naar beschrijvingen of afbeeldingen, alle door de ambtenaren en de aangever te waarmerken. (…)
Artikel 70
De beslissing van de Inspecteur, bedoeld bij artikel 61, wordt ingeroepen door indiening van een bezwaarschrift ten kantore waar de aangifte is geschied, uiterlijk op de derde werkdag na die waarop de verklaring, bedoeld bij artikel 60, is nedergelegd.
Artikel 71
De beslissing van de commissie wordt ingeroepen door indiening van een bezwaarschrift ten kantore als in artikel 70 gemeld, uiterlijk op de achtste werkdag na die, waarop de verklaring, bedoeld bij artikel 60, is neergelegd, of waarop in het geval van artikel 61 de beslissing van de Inspecteur aan de aangever is verzonden.
Artikel 73
1. Er is een commissie van beoordeling. De commissie bestaat uit vijf leden. De Inspecteur is ambtshalve lid en treedt als voorzitter op. De overige leden en hun plaatsvervangers worden bij landsbesluit benoemd.
Artikel 78a
Van de beslissing van de commissie staat binnen 30 dagen na dagtekening van de beslissing beroep open bij de Raad van Beroep voor belastingzaken.
4.17
Het Gerecht overweegt als volgt. Ook in dit geval is er geen termijn gesteld aan de Inspecteur om op het bezwaarschrift te beslissen. Ingevolge artikel 71 LIUD kan tegen de beslissing van de Inspecteur, de beslissing van de commissie van beoordeling worden ingeroepen. Vervolgens staat tegen de beslissing van de commissie, beroep open bij het Gerecht (artikel 78a LIUD).
4.18
Partijen hebben op de zitting verklaard dat een commissie van beoordeling niet (meer) bestaat, althans niet meer functioneert. Van belanghebbende kan derhalve niet worden verlangd de procedure voor de commissie (verder) te vervolgen en haar oordeel uit te lokken. Naar oordeel van het Gerecht kan om deze reden, tegen de uitspraak van de Inspecteur, op basis van artikel 128b lid 3, LIUD (direct) beroep worden ingesteld bij het Gerecht.
4.19
De Inspecteur heeft echter nog niet beslist op het bezwaar van belanghebbende. Het beroep van belanghebbende is prematuur en daarom niet-ontvankelijk.
4.2
Ook in dit geval geldt dat ter wille van een behoorlijke rechtsbescherming beroep mogelijk moet zijn tegen het niet-tijdig beslissen op een bezwaarschrift. De Inspecteur heeft ingevolge artikel 18, lid 2 van de ALB één jaar de tijd om uitspraak te doen op een bezwaarschrift. Ingevolge artikel 19, lid 3, ALB kan binnen twee jaar, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift. Het op 27 juli 2022 ingediende beroep is ook met overeenkomstige toepassing van voormelde bepalingen van de ALB, niet ontvankelijk.
4.21
Gelet op het voorgaande komt het Gerecht niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de vastgestelde douanewaardes.
Zekerheidsstelling
4.22
Belanghebbende heeft geklaagd over de lange duur van de procedure en dat zij hierdoor belemmerd wordt in haar bedrijfsvoering omdat zij niet over de goederen kan beschikken. Belanghebbende heeft echter zelf besloten om de goederen niet in te voeren en in entrepot op te slaan. Voorts geldt ingevolge artikel 67 LIUD dat de goederen (zending 3) op verzoek van belanghebbende, tegen zekerheidsstelling ten genoegen van de Inspecteur, kunnen worden ingevoerd. Ook voor zending 1 dient met overeenkomstige toepassing van artikel 67 LIUD te gelden dat de goederen op verzoek van belanghebbende, onder zekerheidsstelling voor de mogelijk verschuldigde invoerrechten, ter beschikking worden gesteld. Het Gerecht verzoekt de Inspecteur, om aan een zodanig verzoek van belanghebbende direct gevolg te willen geven. Hierbij wordt opgemerkt dat indien belanghebbende de hoogte van de zekerheidsstelling onredelijk vindt, zij de civiele rechter moet adiëren.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten en griffierecht.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en is uitgesproken op 18 juli 2023, in tegenwoordigheid van de griffier M.R. de Cuba.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300