ECLI:NL:OGEAA:2025:208

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
AUA202400964
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen de ingangsdatum van bevordering van een ambtenaar in Aruba

In deze zaak gaat het om een bezwaar van klager, een ambtenaar werkzaam bij het Cuerpo Especial Arubano (CEA), tegen de ingangsdatum van zijn bevordering naar de functie van bewakingsmedewerker. Klager is sinds 1 maart 2019 werkzaam in de functie van bewakings- en beveiligingsbeambte C (schaal 4) en heeft op 19 maart 2024 een pro-forma bezwaarschrift ingediend tegen het landsbesluit van 1 februari 2024, waarin verweerder heeft besloten om klager met ingang van 1 juni 2023 te bevorderen naar schaal 5. Klager is van mening dat de ingangsdatum van zijn bevordering onterecht is vastgesteld, omdat hij meent dat het landsbesluit van 15 februari 2023 niet rechtens onaantastbaar is en dat de vertraging van zijn bevordering gebaseerd is op niet-gepubliceerd ziekteverzuimbeleid.

Het gerecht heeft de zaak behandeld op 19 mei 2025, waarbij klager werd bijgestaan door zijn gemachtigde mr. R.P. Lee en verweerder werd vertegenwoordigd door mrs. T. Loepstok en Y.F.M. Kaarsbaan. Het gerecht heeft vastgesteld dat klager gedurende de beoordelingsperiode van 1 maart 2019 tot 1 maart 2023 160 dagen volledig arbeidsongeschikt was, wat heeft geleid tot een verschuiving van de ingangsdatum van zijn bevordering. Het gerecht oordeelt dat verweerder het "90 dagen"-beleid correct heeft toegepast en dat de ingangsdatum van de bevordering op 1 juni 2023 terecht is vastgesteld. Klager's bezwaar wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Uitspraak van 30 juni 2025
Gaza nr. AUA202400964

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar als bedoeld in de
Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 1 februari 2024 no.16 (het bestreden landsbesluit), door klager ontvangen op 14 maart 2024, heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 juni 2023 te bevorderen in de functie van bewakingsmedewerker (schaal 5, dienstjaar 7).
Hiertegen heeft klager op 19 maart 2024 een pro-forma bezwaarschrift ingediend bij het gerecht. Klager heeft op 16 april 2024 de gronden waarop zijn bezwaar berust, aangevuld.
Verweerder heeft op 25 maart 2025 een contramemorie en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 19 mei 2025. Klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mrs. T Loepstok en Y.F.M. Kaarsbaan occuperende voor mr. V.M. Emerencia.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Klager is ambtenaar en werkzaam bij het Cuerpo Especial Arubano (CEA) in de functie van bewakingsmedewerker. Deze functie is maximaal gewaardeerd op het niveau van schaal 5. Klager bekleedt sinds 1 maart 2019 de rang van bewakings- en beveiligingsbeambte C (schaal 4).
1.2
Bij bestreden landsbesluit van 1 februari 2024 heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 juni 2023 te bevorderen in de functie van bewakingsmedewerker (schaal 5, dienstjaar 7).
Het bestreden landsbesluit
2. Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klager gedurende de beoordelingsperiode (1 maart 2019 tot 1 maart 2023) 160 dagen volledig arbeidsongeschikt was, waardoor klager de gedoogperiode van negentig dagen met zeventig dagen heeft overschreden, waardoor de datum waarop klager voor bevordering in aanmerking komt is opgeschoven naar 10 mei 2023. Om uitvoeringstechnische redenen gaat de bevordering in op de eerste van de maand volgend op die waarin aan de bevorderingseisen is voldaan.
De bezwaargronden
3. Klager kan zich niet verenigen met de ingangsdatum van zijn bevordering naar schaal 5 en stelt zich hierbij allereerst op het standpunt dat omdat het landsbesluit van 15 februari 2023 no. 5 niet rechtens onaantastbaar is en de ingangsdatum van de bevordering van klager naar schaal 4 daardoor nog niet vast staat, evenmin met zekerheid kan worden vastgesteld per welke datum klager voor bevordering naar schaal 5 in aanmerking komt. Volgens klager zou dat 1 maart 2022 moeten zijn.
Klager stelt zich verder - kort gezegd - op het standpunt dat de vertraging van zijn bevordering met drie maanden wordt gebaseerd op ziekteverzuimbeleid dat niet schriftelijk is vastgelegd en niet is gepubliceerd, zodat het niet op klager mag worden toegepast. Voor zover verweerder verwijst naar uitspraken van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (RvBAZ) van maart, mei en juni 2023 stelt klager zich op het standpunt dat die uitspraken niet met terugwerkende kracht op zijn bevordering mogen worden toegepast.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
4.2
Op grond van artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba (de BRA) dient een ambtenaar om in aanmerking te komen voor een bevordering te voldoen aan de in bijlage B opgenomen bevorderingseisen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
De beoordeling
5.1
In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder de ingangsdatum van de bevordering van klager naar schaal 5 terecht heeft bepaald op 1 juni 2023.
5.2
Met betrekking tot de bezwaargrond over het landsbesluit van 15 februari 2023 stelt het gerecht vast dat het bezwaar tegen dat besluit door het gerecht niet-ontvankelijk is verklaard vanwege niet verschoonbare termijnoverschrijding. Anders dan door klager is gesteld, heeft dat besluit daarmee formele rechtskracht en is het in rechte onaantastbaar. Daarmee is gegeven dat verweerder voor de eerstvolgende bevordering terecht is uitgegaan van de datum van bevordering naar schaal 4, zijnde 1 maart 2019, plus vier jaar, oftewel 1 maart 2023. Het betoog van klager hierover slaagt niet.
5.3
Het gerecht stelt voorop dat bevordering geen recht van de betrokken ambtenaar is noch een automatisme, doch een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. Aan die bevoegdheid kan toepassing worden gegeven indien en voor zover de betrokken ambtenaar voldoet aan de te stellen eisen voor bevordering (opleiding, functiezwaarte, functioneren, dienstanciënniteit, en plaats van de functie in de organisatie). Van die eisen maakt onderdeel uit de anciënniteitseis. Verweerder hanteert in dat verband bij bevordering van ambtenaren die in de anciënniteitsperiode langdurig arbeidsongeschikt zijn geweest het “90 dagen”-beleid.
5.4
Omdat klager stelt dat verweerder dit beleid in zijn geval niet had mogen toepassen, zal het gerecht eerst hierop ingaan. Het gerecht stelt vast dat verweerder zijn “90 dagen”-beleid in 2023 heeft bijgesteld naar aanleiding van uitspraken van de hoogste ambtenarenrechter. Hierin is echter geen aanleiding gelegen om te oordelen dat verweerder dat beleid niet op de situatie van klager mocht toepassen. Uit die uitspraken volgt namelijk dat het niet om nieuw beleid gaat, maar om (bijstelling van) beleid dat al sinds jaar en dag wordt gehanteerd. Verweerder heeft dit beleid op de situatie van klager toegepast en heeft dat ook mogen doen.
5.5
Wat betreft het beleid zelf overweegt het gerecht als volgt. Uit bestendige jurisprudentie van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken volgt dat het bestuursorgaan bevoegd is om de ingangsdatum van een bevordering uit te stellen indien sprake is van afwezigheid door langdurige arbeidsongeschiktheid. Bij de anciënniteitseis gaat het om de tijd die is doorgebracht in actieve dienst (zie onder meer de uitspraak van 1 maart 2023, ECLI:NL:ORBAACM:2023:22). Verweerder hanteert voor de bepaling van de vertraging van het moment van bevordering een vaste gedragslijn, de zogenaamde “90-dagen termijn”. Vaste gedragslijnen kunnen worden vastgelegd in bekendgemaakte beleidsregels, maar dat hoeft niet. Het “90 dagen”-beleid is niet in een schriftelijke beleidsregel neergelegd. Dat wil echter niet zeggen dat verweerder ter invulling van zijn bevoegdheid bij bevordering niet een vaste gedragslijn mag hanteren. Bedoelde gedragslijn is voorwerp van geschil geweest in tal van ambtenarenzaken over de jaren. Deze gedragslijn is bijgesteld naar aanleiding van diverse uitspraken van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. De door verweerder thans gehanteerde gedragslijn is als volgt: bij bevordering wordt ter invulling van de anciënniteitseis het “90 dagen”-beleid gehanteerd.
Een afwezigheid van (maximaal) 90 dagen staat niet in de weg aan de conclusie dat voldaan is aan de anciënniteitseis. Als de betreffende ambtenaar in de anciënniteitsperiode 90 dagen of langer arbeidsongeschikt is geweest dan wordt daarmee rekening gehouden bij de bepaling van de ingangsdatum van de bevordering. De termijn van 90 dagen geldt bij een anciënniteitsperiode van 4 jaar. Bij een anciënniteitsperiode van 5 jaar wordt het aantal dagen verhoogd van 90 naar 112,5. Bij een periode van inactiviteit door arbeidsongeschiktheid van 90 / 112,5 dagen of meer wordt de ingangsdatum van de bevordering verschoven met het totaal aantal dagen arbeidsongeschiktheid boven de 90 /112,5 dagen. Ook wordt rekening gehouden met het aantal dagen in de anciënniteitsperiode waarop door arbeidsongeschiktheid wel deels maar niet volledig is gewerkt.
5.6
Het gerecht is van oordeel dat dit beleid in algemene zin een redelijke invulling is van genoemde anciënniteitseis.
De toepassing van het beleid op klagers situatie
6.1
In het geval van klager bedraagt de anciënniteitsperiode vier jaar. Uitgaande van vier jaren moet de periode van inactiviteit wegens arbeidsongeschiktheid in dit geval worden bepaald op 90 dagen. Uit het door verweerder overgelegde overzicht en het ter zitting besprokene blijkt dat klager gedurende de anciënniteitsperiode 160 dagen arbeidsongeschikt was. Gelet op het vorenstaande mag de ingangsdatum van de bevordering van klager worden verschoven met (160-90) 70 dagen. Uitgaande van 1 maart 2023 komt een verschuiving met 70 dagen uit op 10 mei 2023, om uitvoeringstechnische redenen afgerond naar de eerste dag van de eerstvolgende maand zijnde 1 juni 2023. De conclusie is dat verweerder in het geval van klager op correcte wijze toepassing heeft gegeven aan het “90 dagen”-beleid. Verweerder heeft de ingangsdatum van zijn bevordering naar in de functie van bewakings- en beveiligingsbeambte C mogen bepalen op 1 juni 2023.
6.2
In hetgeen klager (verder) heeft aangevoerd, zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen om te oordelen dat verweerder in dit geval had moeten afwijken van het “90 dagen”-beleid.
Conclusie7. Het gerecht komt tot de slotsom dat de aangedragen bezwaargronden niet slagen, zodat het bezwaar ongegrond zal worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat dan ook geen aanleiding.

UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar van klager ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in ambtenarenzaken, bijgestaan door M.R. de Cuba, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 juni 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen 30 dagen:
  • als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen 30 dagen na de dag van de uitspraak;
  • in de andere gevallen: binnen 30 dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.