ECLI:NL:OGEAA:2024:99

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
1 juni 2024
Zaaknummer
AUA202303451
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bestuursdwang voor bouwwerk zonder vergunning in Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beslissing van de Minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening. De appellant, eigenaar van een perceel aan Moko 6-C, had bezwaar gemaakt tegen een beschikking van 25 november 2022, waarin hem werd opgedragen een carport te verwijderen die zonder bouwvergunning was opgericht. De minister verklaarde het bezwaar ongegrond op 23 augustus 2023, waarna de appellant beroep instelde. Tijdens de zitting op 17 januari 2024 werd de zaak behandeld, waarbij zowel de appellant als de derde-belanghebbende, Omar G. Arends, aanwezig waren.

De rechter overwoog dat de minister bevoegd was om bestuursdwang toe te passen, omdat de appellant in strijd met de Bouw- en Woningverordening (Bwv) had gehandeld door zonder vergunning te bouwen. De appellant betoogde dat voor de carport geen vergunning nodig was, maar de rechter oordeelde dat de carport, met een oppervlakte van 55 m2, wel degelijk als gebouw werd aangemerkt en dat er geen uitzonderingen van toepassing waren. De minister had bovendien terecht geconcludeerd dat er geen zicht op legalisering was, aangezien de carport grotendeels op het perceel van de derde-belanghebbende was gebouwd.

De rechter concludeerde dat de minister de beslissing om bestuursdwang toe te passen op juiste gronden had genomen en dat de beroepsgronden van de appellant niet slaagden. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Bwv en de bevoegdheden van de minister in gevallen van illegale bouwwerken.

Uitspraak

Uitspraak van 17 april 2024
Lar nr. AUA202303451

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

wonend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,
gericht tegen:
DE MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN, INNOVATIE, OVERHEIDSORGANISATIE, INFRASTRUCTUUR EN RUIMTELIJKE ORDENING,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).
Als derde-belanghebbende wordt aangemerkt:
Omar G. ARENDS,
wonend in Aruba,
procederend in persoon.

PROCESVERLOOP

Bij beslissing op bezwaar van 23 augustus 2023 (de bestreden beslissing) heeft verweerder het bezwaar van appellant van 5 december 2022 gericht tegen de beschikking van 25 november 2022 waarbij appellant bestuursdwang is aangezegd, ongegrond verklaard.
Tegen de bestreden beslissing heeft appellant op 2 oktober 2023 beroep ingesteld bij dit gerecht.
De derde-belanghebbende heeft op 8 januari 2023 stukken ingediend.
Verweerder heeft op 11 januari 2023 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 17 januari 2023. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-belanghebbende is in persoon verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Appellant is eigenaar van een perceel, plaatselijk bekend als Moko 6-C.
1.2
De derde-belanghebbende is rechthebbende van een aangrenzend perceel domeingrond gelegen, plaatselijk bekend als te Moko 6-J.
1.3
Bij beschikking van 25 november 2022 heeft de directeur Dienst Openbare Werken (DOW), namens verweerder, appellant gesommeerd om een bouwwerk (een carport) dat is aangetroffen op de erfafscheiding van Moko 6-C en dat tevens voor het grootste deel is gebouwd op het perceel Moko 6-J, vóór 8 december 2022 te verwijderen, bij gebreke waarvan op kosten van appellant bestuursdwang zal worden toegepast.
1.4
Tegen deze beschikking heeft appellant op 5 december 2022 bezwaar gemaakt.
1.5
Bij bestreden beslissing op bezwaar van 23 augustus 2023 heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Het wettelijk kader
2. Het toepasselijk wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
De beoordeling
Had verweerder het advies van de bezwaaradviescommissie moeten afwachten?
3.1
Appellant heeft als eerste beroepsgrond aangevoerd dat verweerder ten onrechte op het bezwaarschrift heeft beslist, zonder het advies van de bezwaaradviescommissie af te wachten.
Het standpunt van appellant dat verweerder eerst de hoorzitting bij de bezwaaradviescommissie en het advies van deze commissie moest afwachten voordat hij op het bezwaar kon beslissen, vindt geen steun in de wet. Nu uit de stukken is gebleken dat verweerder het bezwaarschrift op 16 februari 2022 in handen van de bezwaaradviescommissie heeft gesteld, en het advies van de bezwaarschriftencommissie niet binnen de daarvoor in artikel 19 van de Lar gestelde termijn door verweerder is ontvangen, stond het verweerder ingevolge artikel 20, eerste lid, in beginsel vrij om binnen zes weken na afloop van die termijn op het bezwaar te beschikken. Het gerecht ziet in dit geval in de enkele omstandigheid dat verweerder het advies van de bezwaaradviescommissie niet heeft afgewacht geen grond voor het oordeel dat de bestreden beslissing niettemin onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Deze beroepsgrond faalt.
Is voor de carport een bouwvergunning nodig?
3.2
Appellant heeft voorts betoogd dat voor de oprichting van de carport geen bouwvergunning is vereist.
Vast staat dat de carport een afmeting heeft van 55m2. Zoals onder het wettelijk kader is vermeld, is het ingevolge artikel 7, onder b, van de Bwv verboden om zonder een bouwvergunning een gebouw op te richten, voor een gedeelte te vernieuwen of als eigenaar te laten oprichten of voor een gedeelte te laten vernieuwen. Onder de algemene definitie van gebouw wordt onder meer verstaan elk niet voor woning bestemd getimmerte met een inhoud van meer dan 20 m3. Gelet op de oppervlakte van de carport en de hoogte ervan, alsmede de omstandigheid dat het door drie wanden is omsloten, is sprake van een gebouw. Nu de carport voorts niet valt onder de uitzonderingen van artikel 26 van de Bwv waarvoor geen bouwvergunning nodig is, en niet is gebleken dat vrijstelling is verleend ingevolge artikel 10 van de Bwv is voor de carport een bouwvergunning nodig. Het betoog van appellant faalt.
Was verweerder bevoegd bestuursdwang toe te passen?
3.3
Door zonder de vereiste bouwvergunning te bouwen heeft appellant gehandeld in strijd met artikel 7, onder b, van de Bwv. Dit betekent dat verweerder op grond van artikel 64 van de Bwv bevoegd was om tegen de overtreding handhavend op te treden. Volgens vaste rechtspraak (onder meer GHvJ 25 januari 2011, ECLI:NL:OGHACMB: 2011:BQ0613) zal, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, het bestuursorgaan dat bevoegd is om daartegen met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het dat niet doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat om die reden van optreden in het concrete geval behoort te worden afgezien.
Zicht op legalisering?
3.4.1
Vast staat dat appellant (nog) geen bouwvergunning heeft aangevraagd voor de carport, maar bereid is, indien nodig, een bouwvergunning aan te vragen. Artikel 22 van de Bwv bevat een zogeheten limitatief-imperatief stelsel van weigeringsgronden. Dat houdt in dat de minister moet beoordelen of zich één of meer weigeringsgronden uit artikel 22 voordoen. Als dat niet het geval is, moet de gevraagde vergunning worden verleend. Op dit punt heeft de minister geen ruimte om een nadere belangafweging te maken. Als zich wel een weigeringsgrond voordoet, is de minister gehouden te weigeren de gevraagde vergunning te verlenen.
3.4.2
Verweerder heeft in de bestreden beslissing overwogen dat geen zicht op legalisering bestaat omdat de carport grotendeels is gebouwd op het naburig erf dat niet in eigendom is bij appellant en daarin een privaatrechtelijke belemmering is gelegen die grond oplevert om een gevraagde vergunning te weigeren.
3.4.3
Het gerecht overweegt dienaangaande in de eerste plaats dat de bestreden beslissing op twee gedachten lijkt te hinken. Uit de motivering van die beslissing komt immers naar voren dat verweerder van mening is dat hij niet behoort te treden in de appellant en de derde-belanghebbende verdeeld houdende vraag of appellant al dan niet door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de grond waarop de carport is opgericht, en dat zij deze vraag aan de burgerlijke rechter dienen voor te leggen. Niettemin gaat verweerder er bij de beantwoording van de vraag of een gevraagde bouwvergunning kan worden verleend, van uit dat appellant niet de (volledige) eigendom heeft van de grond waarop de carport zich bevindt en dat daarom aan appellant geen bouwvergunning kan worden verleend. Het gerecht begrijpt het standpunt van verweerder aldus, dat hij, bij gebreke aan voldoende duidelijkheid waar precies de eigendomsgrens tussen het perceel van appellant en dat van de derde-belanghebbende ligt, uitgaat van de kadastrale grenzen van beide percelen. Het gerecht onderschrijft verweerders standpunt dat van hem in een geval als het onderhavige, waarin sprake is van een geschil van burgerrechtelijke aard over de exacte ligging van een eigendomsgrens, niet kan worden verlangd dat hij die rechtsvraag beantwoordt. Het is aan de burgerlijke rechter om daar uitsluitsel over te geven. In aanmerking genomen dat in de Bwv noch elders in de wet de eis is opgenomen dat de een aanvrager om een bouwvergunning de (volledige) eigendom van de grond dient te hebben waarop het bouwwerk is geprojecteerd of opgericht, kan de enkele omstandigheid dat omtrent de eigendomssituatie van de ondergrond van het bouwwerk geen duidelijkheid bestaat, geen grond vormen voor de conclusie dat voor het bouwwerk geen bouwvergunning kan worden verleend. Nu echter van verweerder niet verlangd kan worden dat hij de exacte ligging van de eigendomsgrens van appellants perceel vaststelt, mocht verweerder bij de beantwoording van vraag of alsnog een bouwvergunning voor de carport kan worden verleend, vooralsnog uitgaan van de (oorspronkelijke) kadastrale perceelsgrenzen. Niet in geschil is dat het bouwwerk, aldus bezien, is opgericht met overschrijding van de aan de zijde van het perceel van derde-belanghebbende grenzende zijdelingse perceelsgrens. Met verweerder is het gerecht van oordeel dat die omstandigheid aan verlening van een bouwvergunning voor dit bouwwerk in de weg staat. Daartoe is van belang dat op grond van artikel 22, aanhef en onder e, van de Bwv de ligging van de een gebouw niet hinderlijk voor de omgeving mag zijn. Daarvan zal, gelet op de bezwaren van de derde-belanghebbende, bij overschrijding van de perceelsgrens, sprake zijn. Ten overvloede merkt het gerecht daarbij op dat op grond van de algemene bebouwingsvoorschriften, deel uitmakend van het geldende Ruimtelijke Ontwikkelingsplan met voorschriften (ROPv), de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2,5 meter dient te bedragen (artikel 2.6 van de voorschriften van het ROPv). Zelfs indien appellant gevolgd wordt in zijn stelling dat hij door verjaring eigenaar is geworden van de grond waarop de carport zich bevindt, staat daarmee nog niet vast dat deze afstandseis in acht is genomen.
3.4.4
De slotsom is dat verweerder de conclusie heeft mogen trekken dat de gewraakte carport niet kan worden gelegaliseerd.
Andere bijzondere omstandigheden?
3.5
Andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan tot het oordeel moet worden gekomen dat verweerder niet van zijn bevoegdheid tot handhaving heeft mogen maken zijn niet aannemelijk geworden. De vraag of appellant al dan niet te goeder trouw is afgegaan op de mededeling van de door hem ingeschakelde aannemer is in dit verband niet relevant. Appellant kan daarop geen aanspraak jegens verweerder ontlenen om van handhaving af te zien.
Strijd met artikel 64, tweede lid, van de Bwv?
3.6
Voor zover appellante heeft wensen te betogen dat het bestreden besluit is genomen met artikel 64, tweede lid, van de Bwv, mist dit betoog feitelijke grondslag en faalt het reeds hierom. Dit artikelonderdeel schrijft voor dat verweerder de feitelijke tenuitvoerlegging van het bestuursdwangbesluit, behoudens spoedeisende gevallen, achterwege laat zolang het daartegen gerichte beroep aanhangig is. Nu de feitelijke tenuitvoerlegging nog niet heeft plaatsgevonden, is van schending van dit voorschrift geen sprake.
Conclusie
4. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, is het beroep ongegrond.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.
BIJLAGE 1
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar)
Artikel 20
1. Het bestuursorgaan neemt de beslissing op het bezwaarschrift binnen zes weken na de dagtekening van het advies of, indien het advies niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ontvangen, binnen zes weken na het verstrijken van die termijn.
2. Indien de indiener van het bezwaarschrift op of na de laatste dag van de termijn daarom verzoekt, wordt hem terstond een afschrift van de beslissing ter hand gesteld.
Bouw- en woningverordening (Bwv)
Artikel 1
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Bwv wordt - voor zover van belang - in de landsverordening verstaan onder:
In deze landsverordening wordt verstaan onder:
gebouw:
elk alleenstaand vertrek of lokaal,
elk een geheel uitmakend aantal vertrekken of lokalen,
elk geheel of gedeeltelijk gesloten, voor woning bestemd getimmerte,
elk niet voor woning bestemd getimmerte met een inhoud van meer dan twintig m3,
elke bewaar- of opslagplaats van vloeistoffen met meer dan twee m3 inhoud,
elke inrichting tot opneming en afvoer van vloeien drekstoffen, voor zover een en ander met de grond verbonden is, aan de grond bevestigd is of op de grond rust;
voorts worden onder gebouwen verstaan tribunes, uitzichttorens, lifttorens, geconstrueerde masten, windmolens, schoorstenen, hoge schuttingen en muren en dergelijke bouwwerken, die bij onoordeelkundige samenstelling een gevaar voor de gebruikers of voor de omgeving kunnen opleveren; tenten worden niet als gebouwen beschouwd;
Artikel 7
Het is verboden een gebouw op te richten, voor een gedeelte te vernieuwen of als eigenaar te laten oprichten of voor een gedeelte te laten vernieuwen:
a. zonder inachtneming van de voorschriften, gesteld bij of krachtens deze landsverordening;
b. zonder bouwvergunning, tenzij artikel 10 of § 5 van deze landsverordening van toepassing is;
c. in afwijking van het bepaalde in de bouwvergunning, behoudens nadere goedkeuring.
Artikel 10
1. Ten aanzien van gebouwen van eenvoudige aard en in bijzondere gevallen kan de minister, belast met publieke werken, gehele, gedeeltelijke of voorwaardelijke vrijstelling van de naleving van één of meer bepalingen van deze landsverordening verlenen.
2. Een overeenkomstige vrijstelling ten aanzien van bepaaldelijk aan te wijzen terreinen geschiedt bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
Artikel 22
Een beslissing tot het verlenen van een voorwaardelijke bouwvergunning of tot gehele of gedeeltelijke weigering is steeds met redenen omkleed en kan slechts gegrond zijn op één of meer van de volgende omstandigheden:
a. dat de aanvraag, de tekening, de omschrijving of het gebouw of gebouwsgedeelte niet voldoet aan de voorschriften, bij of krachtens deze landsverordening gegeven;
b. dat het gebouw ook in verband met de toegepaste bouwwijze niet zodanige hechtheid kan geacht worden te zullen bezitten, dat het voor het leven van de bewoners of gebruikers of voor de omgeving geen gevaar oplevert;
c. dat de afmetingen van de vertrekken of van de trappen of het aantal of de inrichting van de privaten of het aantal toegangswegen voor licht en lucht onvoldoende te achten zijn;
d. dat het gebruik van het gebouw of gebouwsgedeelte schadelijk voor de openbare gezondheid of voor de gezondheid van de gebruikers te achten is;
e. dat het gebouw of gebouwsgedeelte niet voldoet aan redelijke eisen van welstand of wegens zijn ligging of bouwwijze hinderlijk dan wel brandgevaarlijk voor de omgeving zal zijn;
f. dat de weg waaraan de woning zal komen te liggen, niet voldoet aan de eisen die betreffende het tracé, de breedte en de constructie daarvan, rekening houdende met de aard van de woning en de eis van begaanbaarheid van de weg voor de overheidsdiensten, gesteld worden;
g. dat het gebruik van het gebouw, dan wel het gebruik van de zich aan, bij of in het gebouw bevindende faciliteiten groot gevaar zal opleveren voor de vrijheid en de veiligheid van het verkeer;
h. dat het bouwplan in strijd is met de voorschriften van een ruimtelijk ontwikkelingsplan met voorschriften;
i. dat het bouwplan in strijd is met de voorwaarden, behorende bij een goedgekeurd verkavelingsplan.
Artikel 26
Geen bouwvergunning is nodig:
a. voor het oprichten van de voor een bouwwerk tijdelijk benodigde keten, schuren, loodsen en dergelijke, voor zover niet op de openbare weg staande of daaroverheen stekende;
b. voor het oprichten van graven en grafbemetselingen, voor zover dienaangaande bij wettelijke regeling geen andere bepalingen zijn vastgesteld;
c. voor het oprichten van hokken, dienende uitsluitend tot bergplaats van voorwerpen voor huishoudelijk gebruik of huisdieren, mits die hokken, buitenwerks gemeten, gezamenlijk met reeds bestaande hokken geen grotere inhoud dan 30 m3 en geen grotere hoogte dan drie meter hebben;
d. voor bij regeling van de minister, belast met publieke werken, te bepalen categorieën van gebouwen van eenvoudige aard.
Artikel 64
1. De minister, belast met publieke werken, is bevoegd op kosten van de overtreders te doen wegnemen of te beletten hetgeen in strijd met deze landsverordening of de vergunning wordt aangebracht of ondernomen, en te doen verrichten, hetgeen in strijd daarmede wordt nagelaten.
2. Spoedeisende gevallen uitgezonderd, geschiedt het in het eerste lid bepaalde niet, hangende de termijn van en de behandeling in beroep of voordat de belanghebbende schriftelijk gewaarschuwd en in de gelegenheid gesteld is zelf een en ander te verwijderen of te verrichten.
Bouw- en sloopverordening (AB 2022 no 82)
Artikel 1
1. In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
bouwen: het plaatsen, geheel of gedeeltelijk optrekken, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;
bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of enig ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, en bedoeld om ter plaatse te functioneren;
gebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
woning: een gebouw dat geheel of gedeeltelijk bestemd of geschikt is voor huisvesting van personen;
slopen: het afbreken of verwijderen van een bouwwerk of delen daarvan;
toezichthouder: de ambtenaar die met toepassing van artikel 13, eerste lid, aangewezen is om toezicht te houden op de naleving van de bij of krachtens deze landsverordening gegeven voorschriften;
Minister: de minister, belast met de zorg voor de infrastructuur;
Directeur: de ambtenaar, belast met de leiding van de Dienst Openbare Werken.
Artikel 2
1. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden voorschriften gegeven met betrekking tot:
a. de technische vereisten waaraan bij het geheel of gedeeltelijk optrekken of herstellen van een bouwwerk voldaan moet worden;
b. de situering van een op te trekken bouwwerk;
c. het in gebruik nemen van een bouwwerk; d. het slopen van een bouwwerk of delen daarvan.
2. De voorschriften, bedoeld in het eerste lid, hebben uitsluitend betrekking op de veiligheid en gezondheid van een bouwwerk voor de gebruikers en de omwonenden. De voorschriften kunnen voor verschillende delen van Aruba verschillend zijn.
3. Voor het optrekken, in gebruik nemen of slopen van een bouwwerk is het bezit van een vergunning vereist. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden met betrekking tot de toepassing ervan; de eerste volzin van het tweede lid is daarbij van toepassing.
4. Een bouwwerk dat is opgetrokken overeenkomstig een daarvoor verleende bouwvergunning, blijft daarna voldoen aan de bij de daarbij behorende goedgekeurde bouwtekeningen en de voorwaarden, verbonden aan de afgegeven bouwvergunning.