ECLI:NL:OGEAA:2024:98

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
1 juni 2024
Zaaknummer
AUA202400828
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van uitzetting van een politieke vluchteling

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 17 april 2024 uitspraak gedaan op een verzoek tot schorsing van een bevel tot uitzetting van de verzoeker, die zich als politieke vluchteling beschouwt. De verzoeker, die sinds 27 februari 2016 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, heeft op 8 maart 2024 bezwaar gemaakt tegen het bevelschrift van 24 februari 2024, waarin zijn uitzetting werd bevolen. De verzoeker heeft aangevoerd dat hij een asielaanvraag heeft ingediend, maar nooit een beslissing heeft ontvangen. Het gerecht heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van de verzoeker op 13 juli 2022 is afgewezen en dat deze beslissing op 18 juli 2022 naar het door verzoeker opgegeven e-mailadres is verzonden. Het gerecht heeft overwogen dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de afwijzing van zijn asielaanvraag niet heeft ontvangen en dat hij geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen deze afwijzing.

Het gerecht heeft verder geoordeeld dat de verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die erop wijzen dat de uitvoering van het bevel tot uitzetting onevenredig nadeel voor hem zou opleveren. De rechter heeft geconcludeerd dat er geen grond is voor schorsing van de bestreden beschikking en heeft het verzoek tot voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 17 april 2024
Lar nr. AUA202400828

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: de advocaat mr. J.J.C. Odor,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 24 februari 2024 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Hiertegen heeft verzoeker op 8 maart 2024 bezwaar gemaakt.
Op 13 maart 2024 heeft verzoeker onderhavig verzoekschrift ingediend.
Verweerder heeft op 26 maart 2024 stukken ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek behandeld ter zitting van 27 maart 2024. Verzoeker is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. [betrokkene]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd en D. Tromp (DWJZ).
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Standpunten van partijen

1.1
Het verzoek strekt tot schorsing van het bevelschrift tot uitzetting omdat de uitvoering daarvan voor verzoeker onevenredig nadeel met zich zal brengen. Daartoe heeft verzoeker - samengevat - aangevoerd dat hij een politieke vluchteling is en dat hij kort na aankomst in Aruba een asielaanvraag heeft ingediend, waarop hij nooit enige beslissing heeft ontvangen. Pas tijdens de toetsing van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling is hij op de hoogte geraakt dat zijn asielaanvraag in 2022 is afgewezen. Hij heeft zich tot februari 2024 steeds online gemeld, aldus verzoeker.
1.2
Aan de bestreden beschikking is ten grondslag gelegd dat verzoeker vanaf 27 februari 2016 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel, dat zijn illegaal verblijf niet behoeft te worden gedoogd en dat er geen grond bestaat om hem nog langer illegaal in Aruba te laten verblijven. Voorts is de asielaanvraag van verzoeker bij beschikking van 13 juli 2022 afgewezen. Deze beschikking is op 18 juli 2022 naar het door verzoeker opgegeven e-mailadres verzonden. Dat verzoeker stelt dat hij deze beslissing niet heeft ontvangen komt voor zijn eigen risico en rekening, aldus verweerder.
Het geschil
2.1
Ter beantwoording ligt voor de vraag of de uitvoering van de bestreden beschikking voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
2.2
Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 6, eerste lid van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) wordt, behalve in de artikelen 1 en 3 vermelde personen, niemand in Aruba toegelaten zonder een vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
3.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Ltu kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
De vaststaande feiten
4.1
Verzoeker, geboren op [geboortedatum] 1975 in Venezuela en van Venezolaanse nationaliteit, is op 22 februari 2016 als toerist Aruba binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van vier dagen.
4.2
Na het verlopen van zijn toeristisch verblijf vanaf 27 februari 2016, is verzoeker niet uit Aruba vertrokken.
4.3
Op 14 april 2022 heeft verzoeker een asielaanvraag ingediend. Bij beschikking van 13 juli 2022 is de asielaanvraag afgewezen. Deze beschikking is via email op 18 juli 2022 naar verzoeker gestuurd op het door hem opgegeven emailadres [emailadres].
4.4
Bij bevelschrift van 24 februari 2024 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Beoordeling
5.1
Het gerecht stelt voorop dat dit oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de bodemprocedure.
6.1
In dit geval staat vast dat verzoeker vanaf 27 februari 2016 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, zodat verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d van de Ltu bevoegd is hem uit te zetten.
6.2
Verzoeker betoogt kennelijk dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om verzoeker uit te zetten gelet op het non-refoulementbeginsel. Dit betoog slaagt niet en het gerecht overweegt daartoe als volgt.
6.2.1
Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat hij op 18 juli 2022 de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoeker heeft verzonden naar het emailadres [emailadres]. Ter zitting heeft verzoeker te kennen gegeven dat dit zijn emailadres is. Dat verzoeker de beschikking niet zou hebben ontvangen, acht het gerecht gelet hierop niet aannemelijk. Dit klemt temeer nu niet is gebleken dat hij tegen deze beschikking (alsnog) rechtsmiddelen heeft aangewend, terwijl evenmin is gebleken dat hij tegen de - volgens hem ontstane - fictief afwijzende beschikking op zijn asielaanvraag heeft geageerd. De vraag of de asielaanvraag al dan niet op goede gronden is afgewezen, kan in onderhavige procedure niet worden beantwoord omdat het de grenzen van deze procedure te buiten gaat. Nu verder niet is gebleken dat verzoeker een asielaanvraag lopende heeft, dient te worden aangenomen dat het non-refoulementbeginsel in deze niet is geschonden.
6.2.2
Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat verweerder geen gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid de uitzetting van verzoeker te bevelen. Gelet hierop is geen grond voor het oordeel dat de onmiddellijke uitvoering van de bestreden beschikking onevenredig nadeel voor verzoeker met zich brengt in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
7. Er is daarom geen grond voor schorsing van de bestreden beschikking noch voor het treffen van enige voorlopige voorziening. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.