ECLI:NL:OGEAA:2024:92

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
AUA202204466
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitblijven beslissing op bezwaar inzake verzoek om immateriële schade door overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft appellant, de Minister van Justitie en Sociale Zaken, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar van 13 september 2022. Dit bezwaar betreft een verzoek om toekenning van immateriële schade naar aanleiding van de overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke fase, gerelateerd aan een verzoek om openbaarmaking van documenten betreffende in bewaring gehouden paspoorten in 2019. Appellant had eerder, op 14 januari 2020, verzocht om openbaarmaking van documenten op basis van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (Lob). Na het uitblijven van een beslissing op dit verzoek, heeft appellant op 10 maart 2020 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar werd uiteindelijk afgewezen op 28 maart 2022, waarop appellant opnieuw bezwaar maakte en later beroep instelde.

De zaak werd behandeld op 19 april 2023, waarbij appellant in persoon verscheen en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De rechter heeft vastgesteld dat er geen reële beslissing op het bezwaar van 13 september 2022 is genomen, wat in strijd is met de verplichting van verweerder. De rechter oordeelt dat het uitblijven van een beslissing gelijkgesteld moet worden met een afwijzende beslissing, die niet gemotiveerd is en daarom niet in stand kan blijven.

De rechter verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden fictieve afwijzende beslissing en bepaalt dat verweerder binnen drie maanden een reële beslissing moet nemen op het bezwaar van appellant. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de door appellant gemaakte reiskosten en wordt het griffierecht aan appellant terugbetaald. De uitspraak is gedaan door mr. W.C.E. Winfield en is openbaar uitgesproken op 3 april 2024.

Uitspraak

Uitspraak van 3 april 2024
Lar nr. AUA202204466

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

wonend in Aruba,
APPELLANT,
procederend in persoon,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.J.S. Poeran (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij brief van 23 juni 2022 heeft appellant verweerder verzocht om toekenning van immateriële schade naar aanleiding van de overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke fase, betreffende zijn verzoek tot openbaarmaking krachtens de Landsverordening openbaarheid van bestuur (Lob) inzake de documentatie van in bewaring gehouden paspoorten in het jaar 2019 door het Bureau Vreemdelingentoezicht.
Tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek heeft appellant op 13 september 2022 bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft appellant op 19 december 2022 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 13 april 2023 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 19 april 2023. Appellant is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Desgevraagd heeft appellant op 19 april 2023 op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Verweerder heeft op 13 juni 2023 op de stukken gereageerd.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Bij brief van 14 januari 2020 heeft appellant verweerder verzocht om openbaarmaking krachtens de Lob van alle documenten waaruit blijkt hoeveel paspoorten in 2019 in bewaring zijn gehouden van Venezolaanse asielzoekers door Afdeling Vreemdelingentoezicht alsmede documenten waaruit blijkt op welke wettelijke grondslag dit geschiedt.
1.2
Tegen het uitblijven van een beschikking op dat verzoek heeft appellant op 10 maart 2020 bezwaar gemaakt.
1.3
Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft appellant beroep ingesteld.
1.4
Bij uitspraak van dit gerecht van 15 maart 2021 (AUA202001633) heeft het gerecht het beroep gegrond verklaard, de fictief afwijzende beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat verweerder binnen drie maanden een beslissing neemt op het bezwaar van appellant.
1.5
Bij beschikking van 28 maart 2022 heeft verweerder het Lob-verzoek afgewezen.
1.6
Hiertegen heeft appellant op 28 april 2022 bezwaar gemaakt.
1.7
Bij brief van 23 juni 2022 heeft appellant verweerder verzocht om toekenning van immateriële schade naar aanleiding van de overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke fase, betreffende zijn Lob-verzoek.
1.8
Tegen het uitblijven van een beslissing op het onder 1.6 genoemde bezwaar heeft appellant op 19 augustus 2022 beroep ingesteld bij het gerecht.
1.9
Tegen het uitblijven van een beschikking op het onder 1.7 genoemd verzoek om toekenning van immateriële schade heeft appellant op 13 september 2022 bezwaar gemaakt.
1.1
Tegen het uitblijven van een beslissing op het onder 1.9 genoemd bezwaar heeft appellant op 19 december onderhavig beroep ingediend.
1.11
Bij uitspraak van dit gerecht van 21 december 2022 (AUA202202718) heeft het gerecht het beroep, bedoeld onder 1.8 gegrond verklaard, de fictief afwijzende beslissing op het bezwaar vernietigd en bepaald dat verweerder binnen drie maanden op het onder 1.6 genoemd bezwaar moet beslissen.
De standpunten van partijen
2.1
Appellant betoogt dat verweerder geen beslissing op zijn bezwaar van 13 september 2022 heeft genomen en verzoekt de fictief afwijzende beslissing op het bezwaar te vernietigen en verweerder te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten, bestaande uit reiskosten, begroot op Afl. 6,- (kosten kleine bus retour San Nicolaas) alsmede uit verletkosten.
2.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat reeds bij beslissing van 28 maart 2022 op het bezwaar is beslist.
De beoordeling
3.1
Anders dan verweerder meent, betreft onderhavige zaak het uitblijven van een beslissing op het bezwaar van 13 september 2022, betreffende een verzoek om toekenning van immateriële schade naar aanleiding van de overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke fase, ter zake van zijn Lob-verzoek van 14 januari 2020 over documentatie van in bewaring gehouden paspoorten in het jaar 2019. (zie 1.7).
3.2
Niet is gebleken dat ten tijde van het sluiten van het onderzoek een reële beslissing op het bezwaar van 13 september 2022 is genomen. Verweerder is daartoe wel verplicht. Ingevolge artikel 23, tweede lid, van de Lar wordt het uitblijven van een beslissing gelijkgesteld met een afwijzende beslissing. Nu deze afwijzende beslissing niet is gemotiveerd, kan deze niet in stand blijven.
3.3
Appellant heeft verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten die hij heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting. Hij heeft in dit verband een bedrag gevorderd van Afl. 6,- ter zake van reiskosten en niet nader gespecificeerde verletkosten. Het gerecht acht de reiskosten voldoende aannemelijk gemaakt, en zal het verzoek in zoverre toewijzen. De verletkosten zijn echter in het geheel niet gespecificeerd en onderbouwd, zodat deze niet aannemelijk zijn gemaakt.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden fictieve afwijzende beslissing op het bezwaar van appellant van 13 september 2022;
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een reële beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellant;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellant voor dit geding gemaakte kosten, bestaande uit reiskosten, begroot op Afl. 6,-;
- gelast dat het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan hem wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 3 april 2024, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.